Inbreng verslag (wetsvoorstel) Carola Schouten ten behoeve van de Wet studievoorschot hoger onderwijs

maandag 13 oktober 2014 00:00

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carola Schouten als lid van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ten behoeve van de Wet studievoorschot hoger onderwijs

Onderwerp:   Wet studievoorschot hoger onderwijs

Kamerstuk:    34 035

Datum:           13 oktober 2014

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de afschaffing van de basisbeurs en de invoering van een leenstelsel voor studenten. De leden zijn tegen afschaffing van de basisbeurs, omdat een leenstelsel zal leiden tot een forse toename van schulden onder afgestudeerden en de drempel tot hoger onderwijs zal verhogen.

2. Relatie met andere wetswijzigingen

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de regering terugkijkt op de verschillende aankondigingen en wetsvoorstellen van een leenstelsel voor studenten en de onduidelijkheid die deze manier van communiceren bij studenten heeft veroorzaakt. De afgelopen jaren hebben studenten moeite gehad om een goede planning en financiële inschatting te kunnen maken. Genoemde leden vragen de regering op een reflectie over deze gang van zaken.

3. Redenen tot wetswijziging

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de regering bij het volgen van hoger onderwijs uitgaat van ‘rendement’ en ‘persoonlijk profijt’. Het volgen van een studie heeft echter ook belangrijke waarde voor de maatschappij als geheel en voor persoonlijke ontwikkeling en vorming van studenten. Richt de regering zich niet teveel op financieel rendement als doelstelling van een studie, in plaats van persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling? Wat is de boodschap die de regering naar studenten wil uitdragen over de doelstelling van een opleiding in het hoger onderwijs?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in de Memorie van Toelichting (p.10) dat de ‘financiële toegankelijkheid’ van ons stelsel geborgd blijft. Tegelijkertijd wijzen verschillende onderzoeken op een lagere instroom in het hoger onderwijs, in het bijzonder bij de overgang van mbo naar hbo. Blijkbaar vindt wel degelijk aantasting plaats van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Kan de regering aantonen dat de financiële toegankelijkheid geborgd blijft, terwijl onderzoek het tegendeel bewijst?

4.1. Huidig stelsel

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn van mening dat de basisbeurs noodzakelijk is om de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs te waarborgen. In de Memorie van Toelichting wordt beweerd dat de basisbeurs op het moment van omzetten feitelijk niet meer het karakter heeft van inkomensondersteuning tijdens de studie, maar na de studie. Dit wordt onderbouwd door de bewering dat de student wordt beloond met een gift na afloop van de studie. Na afloop van de studie wordt de lening weliswaar omgezet in een gift, maar de inkomensondersteuning vindt wel degelijk tijdens de studie plaats. Is de regering met genoemde leden van mening dat bij de basisbeurs van inkomensondersteuning na de studie feitelijk geen sprake is? Is het niet misleidend om te stellen dat de basisbeurs zorgt voor inkomensondersteuning na de studie, terwijl deze ondersteuning feitelijk tijdens de studiejaren plaatsvindt?

4.2. Het studievoorschot

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een reactie op de recente constatering van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat de Nederlandse schulden per huishouden tot de hoogste in de eurozone behoren, wat de economie kwetsbaar maakt voor economische schokken en de groei op lange termijn in gevaar kan brengen. Het IMF constateert bovendien dat vooral jongere huishoudens diep in de schulden blijven zitten. Genoemde leden wijzen ook op de reactie van de minister van Financien op het IMF dat de schuldenlast omlaag moet worden gebracht. Bovendien constateert ook de Raad van State dat in het bijzonder de middengroepen gevolgen zullen ondervinden van dit wetsvoorstel. Waarom kiest de regering met dit wetsvoorstel voor een tegengestelde beweging? Is het verantwoord om de Nederlandse schulden per huishouden via dit wetsvoorstel nog verder te verhogen en de economische kwetsbaarheid te vergroten?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe realistisch de stijging is van de gemiddelde studieschuld van 15.000 euro naar 21.000 euro na afschaffing van de basisbeurs. Het CPB gaat in deze berekening uit van gemiddelden en specifieke aannames, terwijl in individuele gevallen flinke uitschieters zullen zijn. Zo wordt gerekend op een hogere bijdrage van de ouders en meer eigen bijverdiensten. Voor veel studenten zullen beide aannames niet (kunnen) gelden, bijvoorbeeld omdat de ouders niet extra kunnen bijdragen of bij een intensieve studie met veel college-uren. Bovendien rekent het CPB met een gemiddelde van thuis- en uitwonende studenten bij de toename van de studieschuld. Voor uitwonenden betekent afschaffing van de basisbeurs echter dat zij er 13.399 euro op achteruit zullen gaan. Schetst de regering met een gemiddelde studieschuld van 21.000 euro niet een te positief beeld van de gevolgen van het afschaffen van de basisbeurs voor studenten?

4.3.1. Verlenging terugbetaaltermijn

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de regering het hebben van schulden richting studenten als een normale gang van zaken presenteert. Zo wordt vermeld dat door de verlichting van de terugbetaallasten de financiële verplichtingen van betaling van rente en aflossing ‘meevallen’. Tegelijkertijd leidt verlenging van de termijn van terugbetaling tot forse consequenties op langere termijn. Studenten gaan een hoger bedrag aan rentelasten betalen door de verlenging van de studieschuld van 15 naar 35 jaar. Waarom verdedigt de regering het wetsvoorstel met termen als ‘soepelere terugbetalingsregeling’ en het ‘meevallen’ van de financiële verplichtingen? Wordt hiermee niet een onrealistisch beeld neergezet van de forse schuld en langdurige afbetaling waar studenten mee te maken krijgen?

4.4. Ophoging aanvullende beurs

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de aanvullende beurs wordt verhoogd. Tegelijkertijd krijgt ook deze groep studenten met het leenstelsel te maken. Studenten met een aanvullende beurs gaan er ondanks de verhoging toch 175 euro per maand op achteruit. Bovendien valt het onderscheid thuis- en uitwonend weg. Wordt hiermee niet een te positief beeld geschetst van deze maatregel voor studenten met ouders die minder dan modaal verdienen?

4.5. Functiebeperking

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom een student met een functiebeperking een tegemoetkoming krijgt die gebaseerd is op de huidige studiefinanciering voor thuiswonenden. Waarom worden uitwonende studenten met een functiebeperking of chronische ziekte financieel benadeeld, wanneer zij een jaar vertraging oplopen?

4.8. Monitoring

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op de extra nadelige gevolgen van dit wetsvoorstel voor studenten aan een meerjarige masteropleiding. De regering erkent in de Memorie van Toelichting dat deze groep studenten met inkomenseffecten te maken zal krijgen. Een meerjarige masteropleiding wordt financieel minder haalbaar dan een eenjarige masteropleiding. Waar wordt de aanname op gebaseerd dat in veel gevallen de arbeidsmarktperspectieven en het toekomstige salaris gunstig zijn? Is het verstandig om de financiële drempel te verhogen tot onder meer bètatechnische masters, researchmasters en masters in de geesteswetenschappen? Worden hiermee minder draagkrachtige studenten niet voor een financiële, in plaats van studie-inhoudelijke keuze gesteld?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de gevolgen van het wetsvoorstel voor thuiswonende studenten met een aanvullende beurs en eventuele toeslagen en uitkeringen van huisgenoten (ouders, partner). Wordt het inkomen van het kind bijvoorbeeld meegerekend bij het vaststellen van de huurtoeslag? Zo ja, op welke manier wordt dit naar studenten gecommuniceerd? Op basis van artikel 6.9 WSF wordt iedere 5 jaar opnieuw de maandelijkse terugbetaling vastgesteld. Dit draagkrachtinkomen is het toetsingsinkomen van degene met een studieschuld en het inkomen van zijn of haar partner. Klopt het dat er dan elke 5 jaar wordt gekeken of er een partner aanwezig is en of het inkomen van beide partners is veranderd?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering geleende studiefinanciering van een partner als toereikende en passende voorziening in het kader van de WWB ziet. Welke gevolgen heeft voorliggend wetsvoorstel op partners waarvan één aanspraak maakt op de WWB en de ander studeert?

5.2. Vouchers

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering van mening is dat de voucher van 2000 euro voor extra scholing na het afstuderen in verhouding staat tot de extra investering die wordt gevraagd van studenten na afschaffing van de basisbeurs.

6.1. Behoud studentenreisvoorziening en beter benutten

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom wordt gekozen voor het uitgangspunt om de uitgaven aan de reisvoorziening voor studenten te verlagen. Hierbij worden onder meer maatregelen genoemd als het aanpassen van onderwijstijden en meer onderwijs op afstand. Blijft de regering de kwaliteit van onderwijs als leidend beschouwen? Waarom is nu al gekozen voor het stellen van een maximum aan de uitgaven aan de reisvoorziening in 2020 en 2025?

6.2. OV-kaart voor minderjarige mbo-studenten

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met instemming kennisgenomen van het bieden van een gratis reisvoorziening aan minderjarige mbo-studenten. Waarom kiest de regering voor invoering in 2017 en niet eerder?

8. Investeren in kwaliteit

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat voltijdstudenten die een bacheloropleiding starten in de studiejaren 2015–2016 tot en met 2018–2019 ‘nog niet maximaal profiteren van de extra investeringen in de kwaliteit van het hoger onderwijs’ (MvT p.30). Hoe staat deze constatering in verhouding tot de verdediging van het wetsvoorstel dat studenten meer gaan investeren in hun opleiding, zodat de kwaliteit van het onderwijs toeneemt? Gaat deze generatie studenten een forse extra schuld aan om de kwaliteit van het onderwijs na 2019 te verbeteren?

8.3. Kwaliteitsafspraken

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de noodzaak om nu al het experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs te verlengen vanaf 2017 en zelfs wettelijke basis te geven aan het koppelen van investeringen aan ‘de strategie van instellingen en de kwaliteitsafspraken’. Wat is het nut van de evaluatie in 2017, wanneer nu al een definitief besluit wordt genomen? Waarom kiest de regering voor het opnemen van een fundamentele aanpassing van de bekostigingssystematiek in het hoger onderwijs in een wetsvoorstel over afschaffing van de basisbeurs? Genoemde leden wijzen op de noodzaak van een fundamentele discussie over overheidssturing en bekostiging in relatie tot de inrichting van het onderwijs

9. Voorlichting en (financieel) bewustzijn

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom niet wordt gekozen voor landelijke registratie van studieschulden door het BKR. Dit kan apart worden geregistreerd van het consumptief krediet. Het doel is immers om vast te kunnen stellen of bijvoorbeeld hypothecair krediet verantwoord is. Is het wenselijk om studieschulden in ogenschouw te nemen bij het verkrijgen van een hypotheek? Zijn studenten voldoende op de hoogte van en worden zij voorgelicht over de gevolgen van een studieschuld bij het verkrijgen van een hypotheek na hun studie?

Artikel 6.10 WSF

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de vrijstelling in het nieuwe artikel 6.10 WSF van 143% van het belastbaar minimumloon als er een partner aanwezig is en 100% als iemand alleenstaand is betekent voor de draagkrachtvrije voet?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

Labels
Bijdragen
Carola Schouten
Onderwijs

« Terug

Archief > 2014 > oktober