Bijdrage Ed Anker aan het AO Inter-landelijke adoptie

donderdag 11 juni 2009 14:00

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Ik mag als laatste van het rijtje vaststellen dat adoptie een gevoelig onderwerp is. De grote belangstelling vanuit de Kamer en ook op de publieke tribune getuigt daarvan.

            Bij adoptie gaat het per definitie om een uitzonderlijke maatregel. Adoptie is en blijft in de eerste plaats een kinderbeschermingsmaatregel in het belang van het kind. Het is vanzelfsprekend dat het belang van het kind daarbij altijd centraal staat. Voor veel kinderen en adoptiefouders is het een geschenk of zo u wilt een uitkomst. Daarbij wil ik mijn waardering uitspreken voor al die adoptiefouders die deze vorm van kinderbescherming mogelijk maken en bereid zijn de kinderen die dit zo hard nodig hebben een plek te bieden in een gezamenlijk gezinsleven. Tegelijk is adoptie een oplossing die uit de aard der zaak nooit een gemakkelijke is, al helemaal niet in het geval van interlandelijke adoptie. Een kind kan pas voor interlandelijke adoptie in aanmerking komen, wanneer is gebleken dat het opnemen van het kind bij familie of in een pleeg- of adoptiegezin in het land van herkomst niet mogelijk is. Daar moet echt goed en zorgvuldig naar gekeken worden.

            De commissie-Kalsbeek stelt dan ook terecht dat een ethisch verantwoorde interlandelijke adoptie een scherp toezicht en een nauwgezette controle vergt. De minister stelt vast dat de deelbemiddelingsprocedure onvoldoende mogelijkheden biedt voor toezicht en controle. Het is naar de mening van de ChristenUnie dan ook terecht dat de minister in navolging van die aanbeveling van de commissie-Kalsbeek deze weg van adoptie wil beëindigen. Bij de vraag of bemiddeling in welke vorm dan ook in stand moet worden gehouden, kan toch alleen bepalend zijn waarmee het belang van het kind en een zorgvuldige procedure gediend zijn. Het feit dat het wegvallen van bijvoorbeeld deelbemiddeling de adoptiemogelijkheden voor paren van gelijk geslacht ernstig zou bemoeilijken, kan dan ook nooit een rol spelen in die discussie: het gaat om het kind.

            De minister is overgegaan tot het nemen van extra maatregelen met betrekking tot adopties uit de Verenigde Staten. Daarbij is de minister wel bereid te bevorderen dat een tweede vergunninghouder wordt toegelaten in de Verenigde Staten die zich in het bijzonder kan richten op bemiddeling voor paren van gelijk geslacht. De ChristenUnie vindt een specifiek doelgroepenbeleid voor ouders wat moeilijk te rijmen met het uitgangspunt dat het belang van het kind leidend moet zijn. Graag krijg ik een toelichting van de minister op dit punt.

            Zoals eerder gesteld is toezicht van groot belang. In het schriftelijk overleg heeft de ChristenUnie de minister gevraagd op welke wijze het toezicht uit eigen beweging van de Inspectie Jeugdzorg is vormgegeven. De minister heeft geantwoord dat de wijze waarop dit toezicht uit eigen beweging wordt vormgegeven, is opgenomen in het toezichtsarrangement. Tja, dat konden wij ook opzoeken. Ik hecht er toch aan een inhoudelijk antwoord te krijgen op deze vraag. Hoe gaat dit praktisch in zijn werk en op welke schaal vindt dit plaats?

            De minister sluit zich aan bij de commissie-Kalsbeek dat een vergunninghouder gemiddeld 30 bemiddelingen per jaar moet doen om een bepaald kwaliteitsniveau te handhaven. Op zichzelf is dit een goed streven. Toch vragen wij hoe daarmee wordt omgegaan, als er omstandigheden zijn waardoor het aantal bemiddelingen niet op 30 komt, bijvoorbeeld vanwege moeilijke omstandigheden in het land van waaruit de adoptie plaatsvindt. Het zou heel goed kunnen zijn dat je bijna fulltime bezig bent met bemiddelen, maar dat het niet altijd tot die 30 of meer resultaten gaat leiden.

            De ChristenUnie deelt het uitgangspunt van de commissie-Kalsbeek dat er door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voor wordt gezorgd dat hulp wordt geboden aan landen van herkomst die erop is gericht de situatie van de biologische ouders en hun omgeving alsmede de jeugdhulpverlening structureel te verbeteren. In het schriftelijk overleg heeft de ChristenUnie gevraagd op welke wijze wordt gewaarborgd dat hulp aan herkomstlanden niet ten koste gaat van de integriteit van het adoptieproces. De minister heeft mij nog niet helemaal gerustgesteld op dit punt. Sluit de minister uit dat door hulp aan herkomstlanden in die herkomstlanden financiële afhankelijkheid van interlandelijke adoptie ontstaat? Met andere woorden, sluit hij het risico uit dat in plaats van het belang van het kind het financiële belang van het herkomstland voorop komt te staan?

            Voor geadopteerden is het van belang om op de juiste wijze inzicht te kunnen krijgen in de adoptiegeschiedenis. Het bewaren van gegevens van geadopteerden is dan ook van groot belang. Het bevreemdt de minister dat geadopteerden problemen ervaren bij de inzage van hun dossier want, zo stelt hij in het schriftelijk overleg, in theorie is alles goed geregeld en de Inspectie Jeugdzorg dient daar toezicht op uit te oefenen. Op welke wijze oefent de Inspectie Jeugdzorg hier toezicht op uit? Wat zijn de uitkomsten van dat toezicht? Kan de minister aangeven of de vergunninghouders hun zaken wat dat betreft op orde hebben?

            Nazorg; het leek een tijdje een beetje tussen wat ministeries te bungelen. Als je kijkt naar alle zaken die nog gedaan moeten worden voordat de adoptieprocedure op gang komt, is het ook meer dan logisch dat je enige aandacht besteedt aan datgene wat daarna gebeurt. Wij vragen specifiek aandacht voor nazorg bij volwassen geadopteerden. Het kan zijn dat bepaalde problemen een leven lang een rol spelen. Het is goed dat de minister voor Jeugd en Gezin werkt aan een plan van aanpak voor adoptienazorg. Wij hopen dit dan ook voor de zomer te ontvangen. Graag krijgen wij een reactie van de minister dat het in de toekomst niet weer zo'n onderwerp wordt dat telkens tussen VWS, Jeugd en Gezin en Justitie blijft bungelen.

            Het is alweer enige tijd geleden dat wij weer slechte verhalen hoorden vanuit China. De minister heeft mensen naar China gestuurd om poolshoogte te nemen en dat was hard nodig ook! De conclusies waren dat er in China een risico blijft, maar dat men daar wel heel serieus werkt aan de vermindering van dat risico. Omdat er inmiddels een jaar is verstreken sinds die brief -- de laatste brief was van september, maar het hele verhaal is in april op gang gekomen -- vraag ik de minister hoe de frequentere contacten met China waartoe hij destijds voornemens was, vorm hebben gekregen. In welke frequentie laat de minister zich op dit moment informeren door bijvoorbeeld Unicef en door de mensen ter plaatse? Ik lees nu nog heel veel de formulering "ik ontvang geen signalen van misstanden", maar dat heeft altijd iets passiefs: alsof er een signaal op je af gestuurd moet worden. Ik verwacht een meer proactieve opstelling. Kan de minister zich niet bijvoorbeeld halfjaarlijks door Unicef laten informeren? Is er ook recentelijk met Unicef contact geweest over de huidige stand van zaken.

Labels
Bijdragen
Ed Anker

« Terug

Reacties op 'Bijdrage Ed Anker aan het AO Inter-landelijke adoptie'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2009 > juni