Bijdrage debat financiering Hoger Onderwijs

dinsdag 06 juni 2006 16:24

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Wij moeten niet uitsluiten dat dit de laatste keer is dat wij met deze staatssecretaris als staatssecretaris van Onderwijs zullen debatteren. Ik stel voor om het niet langer te rekken dan nodig is. Los van de politieke context vindt mijn fractie het een slechte zaak dat wij in deze kabinetsperiode te maken krijgen met een derde staatssecretaris voor hoger onderwijs; dat is echt te veel van het goede. Wij maken ons ook wat zorgen over het vervolg van een aantal wetgevingstrajecten, met name de wet op het hoger onderwijs. Het zal voor een nieuwe staatssecretaris lastig worden om die zaken op te pakken en door beide Kamers heen te loodsen. Het wetsvoorstel waarover wij nu spreken, is nadrukkelijk verbonden aan de nieuwe wet op het hoger onderwijs. De Kamer heeft, vooruitlopend op het mogelijke vertrek van deze staatssecretaris, met een motie al een aantal paaltjes neergezet. Dat is goed -- wij zullen onze stem aan die motie geven -- maar het blijft een beetje behelpen. Op 15 mei hebben wij tijdens het wetgevingsoverleg uitvoerig gesproken over het wetsvoorstel; het is goed dat wij daarvoor een hele dag hebben uitgetrokken. Toen zijn de meeste onderdelen van dit wetsvoorstel aan de orde geweest. Ik ben niet van plan om dat allemaal weer over te doen, dus ik volsta dus met een korte afsluiting.
Tijdens het wetgevingsoverleg maar ook bij de debatten daarvoor naar aanleiding van de hoofdlijnennotities heb ik al betoogd dat voor mijn fractie nut en noodzaak van de introductie van leerrechten niet zonder meer zijn aangetoond. Introductie van het leerrechtensysteem betekent voor ons niet automatisch een verbetering van het hoge onderwijs zoals wij die graag zouden zien. Hoger onderwijs moet niet worden gedomineerd door de rat race om zo veel mogelijk studenten te krijgen, maar moet een kweekvijver zijn van talent. Universiteiten en hogescholen -- ik heb dit ook tijdens het wetgevingsoverleg gezegd -- vertegenwoordigen grote wetenschappelijke, culturele en educatieve belangen en vormen de intellectuele brandpunten van onze samenleving. Zij leiden mensen op tot verantwoordelijke en actieve burgers; onderwijs is geen markt.

De staatssecretaris was daar uitgesproken over tijdens het wetgevingsoverleg. Hij zei ook dat hoger onderwijs geen markt is. Hij stelde echter meteen daarna: " Met dit wetsvoorstel en met de andere maatregelen die wij nu nemen, willen wij ervoor zorgen dat instellingen zich scherper richten op de kwaliteit die zij leveren en dat de gevolgen van hun acties directer voelbaar worden in de portemonnee. Via ranking en rating wordt bepaald hoe zij uiteindelijk uit de staatjes komen." Het is natuurlijk een kwestie van formuleren, maar hier zit toch een zekere vorm van marktwerking achter.

Wij vonden het overigens opvallend dat de staatssecretaris tijdens het wetgevingsoverleg het zogenaamde "stemmen met de voeten", wat een gedachte was achter dit wetsvoorstel, nauwelijks meer heeft genoemd. Kennelijk is dat dragende principe niet meer zo belangrijk. Is deze conclusie juist? In het voortraject is dit principe immers met heel veel nadruk aan de orde gesteld.

Kwaliteitsverbetering is prima en flexibiliteit ook. Onze fractie vermag, ook na het vele debatteren en de vele amendementen en moties, echter toch nog steeds niet in te zien waarom dat niet binnen de huidige kaders, eventueel wat aangescherpt, zou kunnen gebeuren. Wij moeten ons definitieve standpunt nog innemen, dus wij dagen de staatssecretaris uit om ons te overtuigen. De grote hoeveelheid amendementen die is ingediend, brengt de zaak een beetje dichter bij het huidige systeem.

Ik ga de amendementen nu niet allemaal langslopen. Ik wil echter nog wel een reactie hebben op het amendement-Joldersma/Tichelaar op stuk nr. 25. Ik herinner mij dat wij hadden afgesproken dat daar nog een brief over zou komen, met name over de kosten ervan. Ik heb die brief niet gezien. Misschien is hij langs mij heen geschoven. Ik benieuwd naar de kosten van dat voorstel.

In het wetgevingsoverleg hebben wij ons laten uitdagen tot het indienen van nog twee amendementen. Ik wil daar nog kort aandacht voor vragen. Wij hebben samen met de heer Visser een amendement ingediend over onderwijsopslag. Wij willen die ook voor de periode na 2010 vastleggen op grond van meerjarige kwaliteitsafspraken die worden gemaakt voor een periode van vijf jaar. Bij dit amendement hoort nog een motie, die zal worden ingediend door de heer Visser. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris hierop. Hij heeft ons tijdens het wetgevingsoverleg immers min of meer uitgedaagd om met een dergelijk amendement te komen. Ik zou graag willen dat hij in dit debat zegt wat hij van het uiteindelijke amendement vindt.

Wij hebben ook een amendement ingediend, op stuk nr. 58, over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (EER). Ik heb mijn zorg uitgesproken over de gevolgen voor studenten uit ontwikkelingslanden, met name die uit landen waarmee Nederland een nadrukkelijke relatie heeft. Wij hebben hierover een amendement opgesteld waarin wordt voorgesteld om er via een ministeriële regeling voor te zorgen dat Ontwikkelingssamenwerking en OCW samen een lijst kunnen opstellen van landen waaruit studenten wel voor bekostiging in aanmerking zullen komen. Het spreekt voor zich dat wij graag een positieve reactie van de staatssecretaris op dit amendement willen horen.

Mevrouw Joldersma (CDA):
Wat wilt u met het amendement op stuk nr. 58 nu precies bereiken? Er zijn veel programma's voor studenten uit ontwikkelingslanden. Tegelijker past dit amendement eigenlijk niet meer in de systematiek van de wet, want wij hebben gezegd dat studenten van buiten de EU geen leerrechten meer krijgen. Kunt u uitleggen waarom u vindt dat wij voor deze studenten wel moeten terugvallen op het oude systeem, dat feitelijk al is afgeschaft, en hen toch leerrechten moeten geven?

De heer Slob (ChristenUnie):
In deze wet worden studenten van buiten de EER inderdaad uitgesloten van deze vorm van financiering. Wij vinden dat voor het overgrote deel te rechtvaardigen, maar wij maken een uitzondering voor studenten uit landen waarmee Nederland een nadrukkelijke relatie heeft. Dat geldt met name voor studenten uit ODA-landen, zoals staat in de toelichting op het amendement. Wij vinden dat moet worden voorkomen dat deze studenten om wat voor reden dan ook buiten de financiering vallen. U hebt gelijk dat er her en der nog wel wat potjes te vinden zijn, maar dan moet maar worden afgewacht of men daar daadwerkelijk een beroep op kan doen en recht op heeft. Er zouden studenten tussen de wal en het schip kunnen vallen.

Wij vinden dat voor studenten uit landen waarmee Nederland een nadrukkelijke relatie heeft een uitzondering op de regel zou moeten worden gemaakt. Dat kan op een goede manier. Ontwikkelingssamenwerking en OCW samen -- ik heb zelf geen lijst gemaakt, want die zou ook willekeurig over kunnen komen -- zouden in een ministeriële regeling een aantal landen kunnen noemen waaruit studenten voor bekostiging in aanmerking komen. Dat is de uitzondering op de regel waar alle andere landen terecht buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen.

De heer Visser (VVD):
Om zeker te weten dat ik het goed begrijp, stel ik een vraag over de precieze systematiek. Ieder leerrecht staat voor een bepaald bedrag. Dat bedrag komt uit de lump sum van het macrobudget van OCW. Wilt u met uw amendement een vergelijkbaar bedrag per student bereiken, gefinancierd uit de OCW-begroting of uit de OS-begroting?

De heer Slob (ChristenUnie):
Wij willen dat Ontwikkelingssamenwerking samen met OCW de lijst opstelt, zodat de studenten op die lijst voor bekostiging in aanmerking komen. Het zou fraai zijn, als er bij Ontwikkelingssamenwerking ook gelden beschikbaar waren die daar mede voor gebruikt zouden kunnen worden. Wij willen echter graag dat zij ook blijven vallen onder de reikwijdte van deze wetgeving. Wel moeten wij zien te voorkomen dat het studenten uit ontwikkelingslanden waarmee Nederland een relatie heeft en die onder de oude wetgeving voor bekostiging in aanmerking zouden komen, straks onder deze wet niet lukt om financiële steun te krijgen voor de studie in Nederland. Het is duidelijk dat de kosten die aan zo'n studie vast zitten door hen, dus de studenten uit die landen, absoluut niet zijn op te brengen.

De heer Visser (VVD):
Ik wil het echt goed begrijpen. Het doel is duidelijk en sympathiek. Toch wil ik het heel precies weten. Ieder leerrecht en iedere combinatie van leerrechten staan voor een bepaald bedrag. Dit is een fictief bedrag: 1 student, vier keer leerrechten, 20.000 euro. De vraag is of dat geld steeds uit de OS- of uit de OCW-begroting komt voor de studenten van de bedoelde lijst.

De heer Slob (ChristenUnie):
Als wij ze onder deze wet laten vallen, is het logisch dat dit uit de OCW-begroting komt. Doordat wij echter ook bij de ministeriële regeling een koppeling maken in die zin dat Ontwikkelingssamenwerking en OCW samen de lijst moeten opstellen en daarover samen afspraken moeten maken, hoop ik dat het extra effect daarvan is dat wij wat meer zicht krijgen op allerlei andere potjes die ook voor dit doel gebruikt zouden kunnen worden. Daarom brengen wij ze samen en laten wij ze samen die lijst opstellen. Dat hoeft ook helemaal niet zo'n grote lijst te worden. De kern van het amendement is dat wij op die manier voorkomen dat deze studenten in de situatie terecht komen dat zij de studie niet kunnen bekostigen. Dat lijkt ons verarming in hun richting, alsook verarming in de richting van het onderwijs in Nederland. Daar kunnen wij de inbreng van deze studenten namelijk heel goed gebruiken. Dit behoeft naar mijn mening geen nadere toelichting.
Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage debat financiering Hoger Onderwijs'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > juni