Bijdrage Arie Slob aan het wetgevingsoverleg inzake Wetsvoorstellen inzake de nieuwe Politiewet.

maandag 28 november 2011 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Fractievoorzitter Arie Slob als lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie in een wetgevingsoverleg met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie.

Onderwerp:    Wetsvoorstellen inzake de nieuwe Politiewet

Kamerstuk:    30 880

Datum:             28 november 2011

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ongeveer een week of twee geleden zette ik radio 1 aan en hoorde ik het karakteristieke stemgeluid van minister Opstelten. Het bleek een interview te zijn over de vorming van de nationale politie. Hem werd gevraagd naar de kern van het wetsvoorstel om tot een nationale politie te komen. Een boeiende vraag. Ik dacht dat de minister zou zeggen dat dit kabinet Nederland weer terug wil geven aan de Nederlanders en dat het daarom alles gaat nationaliseren. Dat deed hij echter niet. Hij zei dat hij wilde dat de politieman en de politievrouw weer professionele ruimte zouden krijgen om hun werk te doen. Hij voegde er heel snel aan toe: en met plezier hun werk te doen. Dat was de kern van het wetsvoorstel.

            Wij hebben uiteraard het wetsvoorstel bestudeerd. Over dit onderwerp is inderdaad al heel lang gesproken. Ik kan mij goed voorstellen dat als het beheer van de politie beter geregeld is -- dus meer uniforme procedures, een ICT-systeem en minder overlegstructuren -- dit het werk van de politiemannen en politievrouwen heel veel kan verbeteren.

Dat zou winst zijn. Daar kijkt men bij wijze van spreken al heel lang naar uit. De vraag is natuurlijk wel wat de gevolgen zijn van de invoering van deze wet voor het gezag over de politie en de gezagsverhoudingen binnen de politie. Uiteindelijk is het ook de vraag wat dit betekent voor de burgers. De politiemensen zijn natuurlijk geen doel in zichzelf. We willen de burgers veiligheid bieden. Het is een heel grote prioriteit van de overheid om hiervoor zorg te dragen.

            We kunnen ons goed vinden in een aantal zaken van het wetsvoorstel. We begrijpen dat deze beweging wordt gemaakt, ook gezien de ervaringen die we de afgelopen jaren hebben opgedaan. Daarnaast hebben we nog veel vragen en we hebben dit wetgevingsoverleg nodig om tot een definitief oordeel te kunnen komen. Uiteindelijk moet de politiezorg heel dicht bij de lokale gemeenschap blijven staan. Als we met de mond belijden dat de wijkagent het anker onder de wet is -- ik kwam dit ergens tegen en ik vond het een mooie beschrijving -- zal dit ook moeten blijken uit de wijze waarop deze wet in de praktijk functioneert.

            We hebben één vraag over het proces. Een aantal collega's heeft daar ook naar gevraagd. Er is gezegd dat het werk tijdens de verbouwing gewoon doorgaat. Ons bereiken wel signalen, vooral van ondernemingsraden, dat de druk van het proces hoog is. Dat leidt tot problemen in de praktijk. Kent de minister deze geluiden ook? Wat doet hij daarmee in de praktijk?

            We weten dat het wetsvoorstel vooral draait om structuren, maar het is ook heel belangrijk wat deze betekenen voor het feitelijke politiewerk. Ik meen dat collega Kuiken sprak over de aanrijtijden, die niet altijd worden gehaald. We weten ook dat er op de meldkamers niet altijd voldoende mensen zitten. Dan is het natuurlijk heel mooi dat wij een nationale politie vormen en nationale doelen vaststellen. Misschien is het ook goed dat we met elkaar vaststellen wat we daadwerkelijk lokaal nodig hebben en welk veiligheidsniveau we willen bieden. Daarover hebben we de afgelopen tijd natuurlijk ook gedebatteerd, maar dat moeten we eerst helder hebben. Daarna komt pas de vraag welke organisatie daar dan bij hoort. Soms krijg ik de indruk dat we vooral met het dak bezig zijn, maar dat we nog niet helder in kaart hebben gebracht wat er onder dat dak moet gebeuren. Doen we het wel in de juiste volgorde?

            Ik heb vragen over de verhouding tussen nationaal en lokaal. Velen hebben hier al iets over gezegd. Ik denk dat dit terecht is. Voor ons is er sprake van zorg. Ik krijg de indruk dat het op papier misschien wel klopt, maar de vraag is wat de praktijk wordt. De minister zegt dat het gezag lokaal blijft. Dat zijn op zich geruststellende woorden, maar ondertussen trekt hij ook veel invloed naar zichzelf toe. Hoe zal dit in de praktijk werken? Wij zijn wel een beetje argwanend geworden, ook naar aanleiding van de situatie rond de dierenpolitie, waarbij van bovenaf van alles is opgelegd. Als er nog meer van dergelijke onderwerpen bij komen, doet dat ons toch een beetje het ergste vrezen. Dat is misschien ook afhankelijk van de coalitie die er op een bepaald moment zit. Wij zitten ook in een tijd waarin we bezig zijn met -- ik citeer een van de voormannen van de ACP-- "het verdelen van de schaarste". Hoeveel ruimte blijft er nog lokaal? Hoeveel ruimte blijft er voor burgemeesters om hun lokale prioriteiten te blijven stellen? Zien zij uiteindelijk hun lokale prioriteiten ook terug in beleidsplannen die de basis vormen voor het werk?

            Ik geef een voorbeeld van een casus, namelijk de woninginbraken in Zwolle. Ik meen dat mevrouw Hennis er ook naar verwees. Burgemeester Meijer van Zwolle heeft dit onderwerp in de media gebracht. Ik vind het een mooi en pakkend voorbeeld. In de plaats waar de heer Meijer burgervader is, was er ineens sprake van een groot aantal woninginbraken. Dan moet je snel handelen. Er werden zelfs teams voor opgericht. Daar moesten natuurlijk andere zaken voor wijken. Die teams gingen de wijken in om de woninginbraken, die een groot probleem waren voor de burgers, daadkrachtig aan te pakken. Lopen we straks in de nieuwe structuur niet vast in dit soort situaties? Kan de minister daarop ingaan? Over dit soort situaties moeten we het hebben.

Lopen we straks niet vast in een soort hiërarchie die gecreëerd is? Als dat de uitkomst is van alles wat we hier nu optuigen, dan lopen we het risico dat we ons doel voorbijschieten. De heer Van der Staaij had ook nog een mooi voorbeeld, namelijk dat van de inzet in de nacht. Aan de hand van deze twee cases kan straks aangegeven worden hoe deze wet zal uitwerken.

            Ik citeerde de minister al met zijn prachtige samenvatting van de wet, namelijk dat de politieman en -vrouw het werk daarvoor doen en dat zij daartoe ook professionele ruimte moeten hebben. Kan de minister aangeven hoe een en ander zich verhoudt tot de aanwijzingsbevoegdheid die hij heel nadrukkelijk in handen heeft en houdt richting de korpschefs en die nu ook weer in de wet is vastgelegd? Het gaat mij dan met name om de onbegrensdheid van de aanwijzingsbevoegdheid. Ik snap dat die aanwijzingsbevoegdheid er moet zijn, maar waarom zouden we daar niet een bepaalde restrictie in aanbrengen? We zouden bijvoorbeeld kunnen zeggen dat de minister alleen maar aanwijzingen mag geven als vooraf afgesproken doelen niet worden gehaald of als er aantoonbaar bijzondere omstandigheden zijn geweest. Ik heb op dit punt een amendement voorbereid maar nog niet ingediend, aangezien we het papier een beetje moeten sparen. Kan de minister daarop ingaan? Er zou ook een stuk vertrouwen naar de professionals in het veld van uitgaan als die aanwijzingsbevoegdheid niet onbeperkt hoeft te zijn, maar dat de minister deze alleen voor de doelen wil hebben. We spreken dat dan in de wet af en voor de rest geven we de man en vrouw op straat de ruimte.

Over de beleidscyclus zei ik eerder al dat die op papier misschien wel goed oogt. Lokale beleidsmakers worden ook even flink in beweging gezet. Zij worden gevraagd met beleidsplannen te komen; aan burgemeesters wordt gevraagd met hun gemeenteraad in gesprek te gaan en dingen op papier te zetten. Wat gebeurt er echter als de doelen niet worden gehaald en als er ook nog eens een aanwijzing wordt gegeven, naast alle plannen die al zijn gemaakt? Wie is dan uiteindelijk verantwoordelijk voor het geboekte resultaat? Ik ben bang dat er uiteindelijk dan toch met de vinger naar de politieman of –vrouw op straat wordt gewezen en dat iedereen achter elkaars rug wegduikt. Hoe gaat het met de terugkoppeling van die doelen? Wat gebeurt er als een burgemeester het niet over de doelen eens is met de super mayor of regioburgemeester? In de wet is geregeld dat hij voor het beleidsplan in beroep kan gaan bij de minister. Echter, er wordt verantwoording afgelegd over alles wat er is gebeurd, maar de burgemeester kan dan bijvoorbeeld voor het jaarverslag niet in beroep gaan. Als bepaalde doelen niet gehaald zijn, zou dit voor heel vervelende situaties kunnen zorgen. De burgemeester krijgt dan, bij wijze van spreken, de zwartepiet toegeschoven en heeft geen mogelijkheid om daartegen in beroep te gaan. Heeft de minister ook gedacht aan het regelen van arbitrage in situaties waarin dit soort conflicten kunnen optreden? Wellicht kan de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid daarin een rol spelen.

            Met betrekking tot de organisatiestructuur hebben een aantal collega’s de vinger al op de zere plek gelegd, namelijk dat er onder de regionale eenheden weer territoriale eenheden kunnen worden gevormd. In de wet wordt daarover weinig gezegd. Ik heb wel amendementen gezien die daar iets aan willen doen. Ik denk dat dat ook heel goed is. Het valt mij verder op dat de minister het in de nota naar aanleiding van het verslag vooral heeft over de basiseenheden en de districten. Die namen worden niet consequent en door elkaar heen gebruikt. Het is dan ook van belang een en ander goed te definiëren en vast te leggen. Amendementen die daarover zijn ingediend, zouden daarbij kunnen helpen. In elk geval mag hierover geen onhelderheid bestaan. Dat geldt ook voor de relatie met de veiligheidsregio’s. Ik heb het amendement van de heer Van Raak gezien, maar vraag me af welke kant hij nu precies op wil. Wil hij naar 25 of 10 veiligheidsregio’s? Als het er 25 zijn, dan verandert er niet heel veel meer, als ik het zo mag samenvatten. Eerlijk gezegd zit ik ook niet te wachten op 10 veiligheidsregio’s, maar ik wil wel voorkomen dat districten en/of basisteams binnen twee veiligheidsregio’s vallen. We moeten er dus voor zorgen dat zij binnen een veiligheidsregio vallen. Ik heb ook op dat punt een amendement voorbereid, maar ik heb hem nog niet ingediend. Misschien is het goed om daarover iets vast te leggen.

De heer Van Raak (SP): Even ter toelichting: die twee amendementen zorgen er voor dat de veiligheidsregio's blijven bestaan. De regionale eenheden worden de veiligheidsregio's, omdat we die veiligheidsregio's ongeveer twee jaar geleden hebben gemaakt om ervoor te zorgen dat politie, brandweer en hulpdiensten kunnen samenwerken. De territoriale eenheden die in het voorstel van de minister alle kanten op kunnen -- van 25 tot 419 -- laat ik samenvallen met de gemeenten. Volgens mij is dat de eenvoudigste manier om die lokale inbedding te verzekeren. Daarbij moet opgemerkt worden dat gemeenten vrijwillig nog wel kunnen besluiten om samen te werken of, bijvoorbeeld in Amsterdam, binnen de gemeente te differentiëren. Dan heb je landelijk een minister en een Tweede Kamer en lokaal een burgemeester en een gemeenteraad.

De heer Slob (ChristenUnie): Het is de vraag of wij die kant uit moeten, maar dank voor deze toelichting. Wij zijn het er volgens mij over eens dat hier helderheid over moet komen en dat niet onhelder moet zijn wat wij precies bedoelen en waar wat onder valt en in verhouding tot wat. Vandaar mijn vragen aan de minister.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik bedacht ineens dat ik nog een tweede interruptie mocht doen; daar ga ik dus even gebruik van maken. In mijn bijdrage riep ik de minister ertoe op om bij de vorming van basisteams en districten juist maximale flexibiliteit en pragmatisme aan de orde te stellen met betrekking tot de roep van burgemeesters. Zij vormen het lokale gezag en zijn als geen ander in staat om die lokale politiezorg op de juiste wijze te verankeren. Dan gaat het dus ook om mogelijke aansluiting van districten op het niveau van de veiligheidsregio. In theorie zou dat natuurlijk bij uitstek de voorkeur hebben, maar in de praktijk zou dit misschien juist helemaal haaks staan op reeds bestaande praktijken. Is de heer Slob het met mij eens dat wij juist behoefte hebben aan pragmatisme, flexibiliteit en een krachtige stem van het lokale bestuur bij de te vormen basisteams en districten?

De heer Slob (ChristenUnie): Natuurlijk ben ik het ermee eens dat wij ervoor moeten zorgen dat er krachtig kan worden opgetreden en dat ook vanuit de lokale situatie kan worden aangegeven wat men op een bepaald moment belangrijk vindt, ook qua inzet. Je loopt echter natuurlijk wel risico's als er echt heel grote calamiteiten plaatsvinden. Als districten of basisteams onder verschillende veiligheidsregio's gaan vallen, loop je misschien het risico dat de kracht iets minder groot is dan je eigenlijk zou willen. Als je van tevoren al duidelijkheid creëert, ook op het punt van de afbakening, kun je misschien de grootste vuist maken die op een bepaald moment noodzakelijk is.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik benadruk dat wij volgens mij niet zozeer van mening verschillen, maar dat mijn roep om pragmatisme gerechtvaardigd is. Ik vraag de heer Slob om in dezen vooral te kijken naar bestaande praktijken bij de veiligheidssamenwerking tussen bepaalde gemeenten, ook al wordt daarbij een grens van de veiligheidsregio overschreden. Ik heb niet eens een concreet voorbeeld in gedachten. Ik vraag om ook situaties mee te nemen waarin een grens van de veiligheidsregio wordt overschreden. Ook nu al kan grensoverschrijdend een bepaalde samenwerking zijn ontstaan. Voor de rest heb ik ook zelf een amendement om juist die bovenlokale afstemming te organiseren langs de veiligheidsregio's. Volgens mij zitten wij dus helemaal op één lijn.

De heer Slob (ChristenUnie): Het is altijd mooi om dat tot slot nog even te horen, maar laten wij het debat straks voortzetten met de minister, want het is van belang dat wij uiteindelijk heldere conclusies trekken.

Het zou mooi zijn als mevrouw Hennis-Plasschaart en ik ook op één lijn zaten met betrekking tot de zeer grote megapolitieregio Oost-Nederland. We zaten in ieder geval op één lijn met de kopzorgen die wij daarover hebben, want mevrouw Hennis-Plasschaart heeft die als enige redelijk uitgebreid onder woorden gebracht. Ik blijf het echt een megaregio vinden, alleen al qua grondgebied. Ook door het aantal gemeenten loop je het risico dat je een stuk vervreemding gaat krijgen. De vraag is hoe principieel een discussie over tien regio's is. Natuurlijk, het staat in een coalitieakkoord, maar ik ken zelfs iemand die heeft meegewerkt aan het coalitieakkoord, inmiddels uit de Kamer is verdwenen en op een plek terecht is gekomen met een andere verantwoordelijkheid. Vanuit die andere verantwoordelijkheid heeft zij -- want we hebben het natuurlijk over de commissaris van de Koningin in Overijssel -- gezien dat dit een beetje te veel van het goede is. Laten wij daar niet te makkelijk over praten. Als je op een bepaald moment merkt dat de weg toch niet helemaal de goede is, kun je daar beter op terugkomen op een moment waarop dat kan dan toch maar door te blijven denderen omdat er tien regio's moeten komen omdat er nu eenmaal tien regio's zijn afgesproken. We weten dat er in het verleden ook over elf regio's is gesproken. Dan kom je haast weer op de lijn van Hirsch Ballin. Maar hoe het ook zij, ik vind die regio echt mega, mega. We hebben een amendement ingediend dat in het debat over de gerechtelijke kaart al uitgebreid aan de orde is geweest. Ik heb de indruk dat de coalitie en de gedoogpartner de rijen hebben gesloten en dat er niet veel ruimte meer is. Dat zou ik betreuren, maar wie weet kan er nog wat na worden gedacht over deze wijziging, die volgens mij echt geen precedent hoeft te zijn voor de rest van Nederland. Ik heb uit het noorden, uit Zeeland of waarvandaan dan ook geen enkel ander amendement gezien dat hier ook ruimte voor vraagt. Het zou ook het draagvlak voor dit wetsvoorstel versterken als de minister met de hem kenmerkende souplesse hierin zou meebewegen. We wachten dat met belangstelling af.

            Er is terecht aandacht gevraagd voor het feit dat een structuurverandering niet gelijk een cultuurverandering met zich meebrengt. Ik ben benieuwd hoe de minister die cultuurverandering zelf ziet. Uiteindelijk is dat immers belangrijk. Wij hebben een door ons voorbereid amendement niet ingediend, want we willen gewoon het debat voeren. In dat amendement stellen wij voor om de rangen af te schaffen. Daar is natuurlijk al vaker over gesproken. Als straks dat hele functiehuis voldoende klaar is, zou dat eigenlijk ook voldoende moeten zijn. Als we met elkaar zeggen dat de wijkagent het anker onder de wet is, zou het afschaffen van de rangen een heel krachtig signaal aan de wijkagent zijn. Uiteraard laten wij het functiehuis dan wel leidend zijn. We zouden ook tekens van bijzondere verdiensten kunnen instellen, maar met name voor deze organisatie, waarin mensen werkzaam zijn die uit de politieopleidingen komen maar waar ook mensen uit de burgermaatschappij naartoe zijn gekomen en waar mensen soms hetzelfde werk doen, de een met een rang en de ander zonder rang omdat zij via verschillende routes zijn binnengekomen, zou het een heel mooi signaal zijn als we zeggen: die rangen schaffen we af; we hebben wel tekens van bijzondere verdiensten en het functiehuis is in principe voldoende; we doen het met elkaar en er is ook waardering voor de mensen die uiteindelijk op de straat het zware werk hebben gedaan, zoals de heer Brinkman vroeger moet hebben rondgelopen. Zo stel ik het mij althans altijd een beetje voor. Ik leg dit maar even in het midden neer.

            Tot slot vraag ik aandacht voor de aansturing en de sturingsprincipes van deze organisatie. In de vorige periode -- ik zal het deze minister dus niet euvel duiden -- is ineens het begrip "operationele sterkte" gelanceerd. Dat begrip is een eigen leven gaan leiden. Deze minister heeft daar uiteindelijk wel een getal aan verbonden, namelijk 49.500. Ik zie nu dat er twee sturingsprincipes gaan functioneren. Dit is het moment om het daar nog even over te hebben, want straks gaan we met de nationale politie van start; daar zal immers voldoende draagvlak voor zijn. Aan de ene kant wordt voor wat wij "de operationele sterkte" zijn gaan noemen, met fte's gewerkt. Dat is iets krachtigs geworden, tot in de Kamerdebatten aan toe. Aan de andere kant wordt buiten de operationele sterkte in euro's gestuurd. Die twee sturingsprincipes kunnen ook heel lastig op elkaar uitwerken, sowieso al omdat je niet altijd een heel duidelijke knip kunt aanbrengen tussen wat "operationeel" en "niet-operationeel" is. Er zit ook wel een stukje wantrouwen in jegens de korpsen en de mensen die daar de keuzes moeten maken als wij zo nadrukkelijk met die fte's gaan werken. Het gaat volgens mij ook heel veel gedoe, heel veel bureaucratie, heel veel onenigheid en discussie opleveren over wat iets precies is. Dat is immers niet allemaal zomaar met een schaartje te knippen. Er wordt natuurlijk ook een beetje mee gegoocheld. Ik sluit mij op dat punt aan bij de vragen over de aspiranten, die mee worden geteld in het geheel en van wie wij allemaal weten dat zij niet volwaardig mee kunnen tellen. Laten wij ook dat deze avond nog met elkaar oplossen. Ik vraag de minister hier toch op in te gaan, want ik voorzie problemen. Als wij uitgaan van vertrouwen in de mensen op straat en in de politie, zouden wij dan niet gewoon met een soort lumpsumfinanciering moeten werken en moeten sturen op outcome en financiële kaders en ons niet bemoeien met alle details van de inrichting? Ik stel de vraag scherp om de discussie op die wijze los te maken.

Voor meer informatie zie ook www.tweedekamer.nl.


Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Archief > 2011 > november