Bijdrage Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink aan het algemeen overleg Kwaliteitsinstituut.

dinsdag 11 oktober 2011 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink als lid van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een algemeen overleg met minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Onderwerp:    Kwaliteitsinstituut

Kamerstuk:    32 620

Datum:             11 oktober 2011

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ongeveer een jaar lang is verschillende keren verwezen naar het nog op te richten kwaliteitsinstituut, op het moment dat zich allerlei problemen voordeden in de zorg. Het instituut is er nog niet, maar wel het concept. De ChristenUnie zou graag willen waarschuwen voor het risico van een nieuw instituut, met nog meer papier en nog meer protocollen, terwijl we het juist eenvoudiger willen maken. Ik heb een beetje het idee dat het instituut een doel op zich wordt. Wat gaan betrokkenen hieraan hebben?

Het valt mij op dat het instituut vooral op de cure is gericht. Maar wat gaat de care eraan hebben? Kwaliteit in de care betekent namelijk vooral kwaliteit van leven. Gisteren bezocht ik een instelling voor verstandelijk gehandicapten. Daar draait kwaliteit om voldoende vrijwilligers, tijd en geld om af en toe een feestje te bouwen, waarbij de oudste bewoner, ongeneeslijk ziek, voorop in de polonaise mag gaan en nog één keer langs zijn geboorteplaats mag varen. Wat zijn de kosten van een kwaliteitsinstituut? Wie gaat dat betalen? Hoeveel fte's zijn hiermee gemoeid? De fte's die naar dat instituut gaan, zullen geen handen aan het bed zijn.

Het kwaliteitsinstituut staat of valt niet met politiek draagvlak, maar vooral met draagvlak in het veld. Nu krijg ik soms toch het idee dat het kwaliteitsinstituut nog vooral in allerlei conceptuele versies vanuit de ivoren toren van VWS is bedacht. Er zijn ontzettend veel ideeën die op ambtelijk niveau circuleren, maar uiteindelijk zal het instituut volledig moeten worden gedragen door onder andere patiëntenorganisaties, zorgaanbieders en zorgverzekeraars. In hoeverre is VWS nu al bezig met het vinden van voldoende draagvlak? Op welke niveaus vinden gesprekken plaats?

Uiteindelijk gaat het natuurlijk om het resultaat. De politiek, de zorgverzekeraars en het medische veld moeten zich maximaal inzetten voor het realiseren van kwaliteitsregistraties. Door nauwgezet de resultaten van medisch-specialistische behandelingen te registreren, kunnen ziekenhuizen en artsen van elkaars successen leren. Daardoor zal het aantal complicaties, heroperaties en heropnames dalen. Patiënten krijgen nog betere zorg, en er kunnen miljarden euro's worden bespaard. Zo luidt ook een conclusie van het rapport van het Managementadviesbureau Boston Consulting Group.

Bij het ontwikkelen van het instituut wordt een expliciete focus op patiënten gelegd, maar tegelijkertijd moeten professionele standaarden worden ontwikkeld. Hoe kunnen deze twee uitgangsposities samengaan? De richtlijnen die bijvoorbeeld zijn ontwikkeld voor heelkunde dienen vaak als voorbeeld. Als ik een richtlijn voor heelkunde bekijk, is dat een document met ruim 90 pagina's. Ik kan me zo voorstellen dat uit dit document indicatoren kunnen worden ontwikkeld die geschikt zijn voor zorgverzekeraars om op in te kopen. Maar ik vraag me sterk af of dit ook kan worden vertaald in indicatoren waar een patiënt wat aan heeft. Zo geeft Actiz aan dat de afgelopen periode in verschillende branches duidelijk is geworden dat de ambitie om te komen tot één metastandaard aan zijn eigen gewicht ten onder dreigt te gaan. Die ene standaard kan niet tegemoet komen aan de diversiteit in het veld. In de cure wordt een andere taal gesproken dan in de care, er wordt vanuit verschillende zorgvisies gewerkt, de indicatoren zijn van een geheel andere orde of soms in het geheel afwezig. Hoe functioneel is uniformiteit?

Het is belangrijk dat de ontwikkeling van verschillende professionele standaarden en indicatoren al in een eerste fase wordt gekoppeld aan prestatiebekostiging. Hoe vindt deze koppeling plaats? Hoe betrouwbaar en transparant worden de outcome-criteria? Hoe wordt omgegaan met bedrijfsgevoelige informatie? Het KWI moet over voldoende doorzettingsmacht beschikken, maar het is de vraag hoe deze doorzettingsmacht wordt vormgegeven. Ik ben bang dat, wanneer te veel doorzettingsmacht wordt uitgeoefend, dit op gespannen voet komt te staan met het draagvlak in het veld.

Voor meer informatie zie ook www.tweedekamer.nl.

 


Labels
Bijdragen
Esmé Wiegman

« Terug

Archief > 2011 > oktober