Overleg werken aan winst

maandag 18 september 2006 11:01

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin opgewekt aan mijn eerste termijn in het besef dat er, ook nu de fractie van D66 aanwezig is, tot dusverre geen meerderheid is voor de voorstellen van de minister. Wij krijgen toch nog een interessant debat met elkaar. De minister zal vandaag toch een meerderheid moeten zien binnen te halen en wij weten domweg niet wat de fractie van D66, die toch enig commitment leek te hebben voor de voorstellen, er nu eigenlijk van vindt.
Misschien is het interessant voor de minister om onze voorlopige opvatting hierover te vernemen.

De heer Van der Vlies (SGP): Waarom noem je de LPF-fractie niet ook?

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Die is er ook niet, maar daar weet ik helemaal niet meer van of zij dit in principe wel of niet steunt en wie ik daartoe precies moet rekenen.

De heer Crone (PvdA): Ik denk dat de LPF-fractie bij monde van de heer Van As akkoord was. Hoe dat is afgelopen, weet ik niet. Maar ik ben blij dat de heer Rouvoet de ChristenUnie nu opwerpt als de partij die te koop is...

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Nee, te koop ben ik niet.

De heer Crone (PvdA): ...inhoudelijk bedoeld. Dus ik ben heel benieuwd welke punten hem over de brug zullen helpen.

De heer Van der Vlies (SGP): Wat is je wisselgeld?

De heer Crone (PvdA): Welke kant op dan ook. Hij kan natuurlijk ook mijn kant op de brug over.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Laat ik volstaan met de opmerking dat de heer Crone zich verschrikkelijk in zijn kaart laat kijken door de terminologie die hij gebruikt, namelijk dat je te koop kunt zijn. Dat komt nog niet eens bij mij op, mijnheer Crone. Bij u kennelijk wel.

De heer Crone (PvdA): Gelukkig zit u exact, op de dag, even lang in de Kamer als ik.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik wist al dat u dat zorgvuldig bijhoudt.

De heer Crone (PvdA): Als u een debat al zo begint, weten wij voldoende. U bent de enige die deze schoen heeft aangetrokken. Hij past u goed.

De voorzitter: Ik stel voor dat de heer Rouvoet zijn betoog vervolgt, althans begint, en dat wij het spreken over partijen die hier niet aanwezig zijn, overlaten aan hen zelf.
**
De heer Rouvoet (ChristenUnie): In onze schriftelijke inbreng hebben wij laten doorklinken dat het doel van deze operatie, verbetering van het fiscale vestigingsklimaat voor ondernemingen, ook door mijn fractie wordt gesteund. Ik val de heer Van der Vlies bij dat wij het debat over de verhouding tot andere maatregelen lastig vandaag kunnen voeren omdat het totaalbeeld ons ontbreekt. Dat debat zullen wij zeker voeren bij de algemene beschouwingen maar ook bij het plenaire debat dat wij later deze week hopen te voeren. Dan zullen wij meer zicht hebben op datgene wat er elders gebeurt in de sfeer van tegemoetkomingen aan huishoudens. Dan zullen wij opnieuw de balans moeten opmaken.
Begin 2004, nu tweeënhalf jaar geleden, kondigde de toenmalige staatssecretaris Wijn aan dat hij de VPB wilde hervormen. Tot aan de presentatie van dit wetsvoorstel bleek die hervorming vooral te bestaan uit de hervorming van het statutaire tarief, van 34,5% naar 31,5% in 2005, gevolgd door een verlaging in 2006 tot 29,1% en per 1 januari 2007 door een verlaging tot 25,5%. Het gaat hier dus om een verlaging met 9% in enkele jaren.
Dit wetsvoorstel bevat eindelijk meer dan voorstellen tot verdere VPB-verlaging. Ik noem de mkb-winstvrijstelling, de rentebox en de octrooibox. Na de eerste aankondiging door de staatssecretaris van begin 2004 hebben wij lang moeten wachten op dit wetsvoorstel, namelijk tot eind april 2006. Daarvoor zullen echt wel goede redenen zijn, maar nu wordt van de Kamer verwacht dat wij dit voorstel wel heel snel behandelen om het nog tot wet te kunnen verheffen. Het is voor mijn fractie zaak om de zorgvuldigheid goed in het oog te houden en om deskundigen voldoende gelegenheid te bieden het voorstel tegen het licht te houden. Wij hebben geen behoefte aan snelkookpanwetgeving. Het zal nu ook moeten aankomen op een zorgvuldige Kamerbehandeling.
De focus van voormalig staatssecretaris Wijn was vooral de verlaging van de nominale tarieven, die voornamelijk uit eigen zak werd en moet worden betaald door het bedrijfsleven via een grondslagverbreding. Op de vraag wie die rekening betaalt, kom ik straks nog terug. Het is wel duidelijk dat het effectieve tarief hierdoor veel minder daalt dan het nominale tarief. Het is de vraag of dat alleen komt doordat een verlaging van het nominale tarief soms een effectiever wapen in de strijd rond de concurrentiepositie of het vestigingsklimaat is. Met andere woorden, is de fixatie op verlaging van het nominale tarief wel terecht? Buitenlandse investeerders nemen naar ik aanneem toch de hele fiscaliteit in ogenschouw?
Ik kom bij de ook door andere sprekers genoemde race to the bottom. Op onze vraag in het verslag welke initiatieven het kabinet ontplooit om te komen tot minimumtarieven, antwoordt het kabinet dat Nederland niet meer middelen heeft dan aandacht vragen voor dit standpunt en begrip daarvoor kweken. Het enige waarmee de Europese Commissie zich bezighoudt, betreft de harmonisatie van de grondslag voor de VPB. Dat antwoordt stelt ons niet zomaar gerust, want zo lang er geen Europese harmonisatie met minimumtarieven tot stand komt, zal de race to the bottom kunnen doorgaan. Het is een reële verwachting dat Nederland met de voorgestelde verlaging tot 25,5% slechts een kortdurende voorsprong zal nemen -- voorzover er sprake is van een voorsprong -- in de strijd om zo veel mogelijk buitenlandse investeerders naar ons land te halen. Deelt de minister die verwachting en zo ja, wat is dan de winst voor ons land op de lange termijn? Bij de beoordeling van dit kernpunt van het wetsvoorstel is dit voor ons van belang. De schriftelijke reactie van de minister vonden wij aan de magere kant.

De heer Crone (PvdA): Ik heb de vraag van de heer Rouvoet en het antwoord van de minister met veel belangstelling gelezen. Ik vond het antwoord ook heel mager dat Nederland heel klein zou zijn en niets kan doen. Het is natuurlijk wel waar dat een groter land als Duitsland veel meer kan doen, doordat het veel meer politieke macht heeft in Europa, maar ook een hoger tarief kent dan wij. Van Duitse zijde is in de afgelopen zomer ook al vele malen gezegd dat men nu de buurlanden wel moet volgen. Is de heer Rouvoet het met mij eens -- en kunnen wij de minister niet een beetje onder druk zetten op dit punt -- dat het Duitse voorzitterschap van de Europese Unie in het komend halfjaar een uitgelezen kans biedt om een aantal onomkeerbare beslissingen in de sfeer van tariefverlagingen even op te schorten en eerst maar met Duitsland te proberen een harmonisatie te bewerkstellingen?

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Het is wel aardig dat u naar aanleiding van een vraag probeert om alvast mijn conclusies te trekken, maar ik ben niet gewend om op zo'n manier te debatteren. Ik heb mijn punt van zorg duidelijk geformuleerd en het is ook niet de eerste keer dat wij hierover spreken. Ik zie het gevaar van de race to the bottom, daarover zijn wij allen ongerust. Niet voor niets heb ik dan ook aan de minister gevraagd, welke initiatieven hij zelf zal nemen om dit gevaar te keren. Het is best mogelijk dat de minister straks een briljante oplossing naar voren zal brengen waarvan Duitsland onderdeel uitmaakt. Dat horen wij dan wel en het is aan ons om er eventueel conclusies uit te trekken, maar ik geef nu alleen al aan dat ik de reactie van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag te mager vond. Ik zou graag wat meer activiteiten zien dan alleen hier en daar wat aandacht vragen en begrip kweken, maar ik ben nog niet toe aan de conclusie die u zojuist formuleerde. En daar zult u dan wel weer begrip voor hebben.
Als de Vpb verlaagd wordt, wordt er vanwege de samenhang natuurlijk ook iets gedaan voor ib ondernemers; dat zijn er toch nog altijd maar liefst 885.000, dus dit is zeer terecht. De zelfstandigenaftrek is al een keer verhoogd en nu wordt er een mkb winstvrijstelling voorgesteld, een vrijstelling voor de belastbare winst van ondernemers die voldoen aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek. Nu wordt met deze winstvrijstelling het voordeel van andere ondernemersfaciliteiten, zoals de investeringsaftrek, de zelfstandigenaftrek en de fiscale oudedagsreserve, gereduceerd tot 90%. Is dit de bedoeling? Moet dit niet gerepareerd worden? En hoe verhoudt het urencriterium zich tot de stakingswinsten? Iemand die zijn onderneming staakt en die in het verleden wél aan het urencriterium voldaan heeft, zou toch ook recht moeten hebben op de mkb winstvrijstelling? Ik zeg dit mede in het licht van de discussie die de minister bij de behandeling van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 met de Kamer heeft gevoerd over het afschaffen van het bijzondere tarief voor stakingswinsten. Het urencriterium zou dus niet gebruikt moeten worden bij de toepassing van de mkb winstvrijstelling op stakingswinst; deelt de minister deze opvatting? Daarnaast wordt er geëist dat men ondernemer is in de zin van artikel 3.4 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Is de minister het met ons eens dat ook hierbij de uitbreiding zou moeten gelden als bedoeld in het vierde lid van artikel 3.129 van dezelfde wet? Deze komt erop neer dat het ook voldoende is als je in voorafgaande jaren in die zin ondernemer bent geweest. Mijn fractie overweegt om op dit punt een amendement in te dienen, maar ik verneem natuurlijk graag eerst een reactie van de minister op dit specifieke punt.
Overigens vraag ik me af waarom de minister het urencriterium überhaupt een verstandige voorwaarde voor de mkb winstvrijstelling acht. Er is in de vaklitteratuur nogal wat kritiek op geweest, onder andere vanwege de vraag of het wel zo vanzelfsprekend is dat een ondernemer elders een inkomen verdient. Dit geldt niet voor iedereen. En bovendien is het de vraag of je een bijverdienende ondernemer zou moeten uitsluiten van deze winstvrijstelling. Ik zou een nadere beschouwing van de minister over het urencriterium wel op prijs stellen, ook al omdat er zoveel kritiek op is geweest, kritiek waarin mijn fractie zich zeer wel kan vinden.
Wie betaalt de rekening? Er zijn op heel veel onderdelen al heel veel vragen gesteld; ik kan mij bij het gros daarvan aansluiten en ik wacht de reactie van de minister daarop wel af. Bij dit wetsvoorstel met een totale lastenverlichting van ruim drie miljard is het natuurlijk wel een belangrijke vraag, wie uiteindelijk de rekening betaalt. Het is in ieder geval duidelijk dat er 730 mln. moet worden bijgepast uit de algemene middelen, ofte wel, zoals de regering het noemt, uit de ruimte die er is voor lastenverlichting. De rest, 2,4 mld., moet voortkomen uit de grondslagverbredende maatregelen; ik sluit mij aan bij de vragen die hierover zijn gesteld. Ik voeg er nog wel de vraag aan toe, welke gedachte, welk principe nu geleid heeft tot de keuze van deze maatregelen. Of waren het alleen budgettaire principes? Mijn fractie heeft op zichzelf geen moeite met grondslagverbreding, maar ook wij vragen ons af of buitenlandse investeerders niet door een statutaire tariefsverlaging van de Vpb, grotendeels gefinancierd met een grondslagverbreding, heen zullen prikken.
Dan nog een specifiek onderwerp, landbouw en fiscaliteit. Er worden in het wetsvoorstel Werken aan winst drie compenserende maatregelen voor de landbouw voorgesteld, met een budgettair beslag van 75 mln. Op zichzelf heb ik waardering voor deze compenserende maatregelen. Het gaat erom dat de voorgestelde beperking van de afschrijving op gebouwen niet zal gelden voor Vamil investeringen, zoals kassen met een groen label, het gaat om verhoging van de MIA, met een verbreding tot dierenwelzijn en plattelandsinvesteringen, en om een integrale vrijstelling van overdrachtsbelasting voor cultuurgrond. Voor de eerste twee maatregelen, Vamil en MIA, is een Europese toets op staatssteun nodig; hoe snel verwacht de minister goedkeuring van deze maatregelen?
De goedkeuring van de fiscale faciliteit voor de RBV, de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, heeft meer dan drie jaar op zich laten wachten. Zullen de maatregelen vervolgens met terugwerkende kracht ingaan? Kan dat eigenlijk wel?
Mijn fractie is positief over de integrale vrijstelling van overdrachtsbelasting voor cultuurgrond. Het lost veel administratieve rompslomp op. De vrijstelling is echter slechts van toepassing indien de cultuurgrond gedurende tien jaar als zodanig bedrijfsmatig in stand wordt gehouden of wordt geëxploiteerd. Waarom is niet gekozen voor een beperking van de termijn tot zes jaar, analoog aan de huidige hervestigingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting van artikel 15, punt 1.t? Tien jaar werkt bezwarend voor het rechtsverkeer, dunkt ons, vooral omdat de op dit moment veelgebruikte naburigheidsvrijstelling nauwelijks een volgperiode kent. Ik ben voornemens om ook op dit punt een amendement in te dienen, tenzij de minister mij nu reeds tegemoet wil komen. In de vakliteratuur is er veel kritiek gekomen. Het lijkt mij dat de aangevoerde stelling dat een termijn van zes jaar voldoende is om oneigenlijk gebruik effectief tegen te gaan, steun verdient.
Ik sluit mij aan bij de vraag van collega Van der Vlies over bedrijfsoverdracht bij overlijden binnen de familie. Wat de uitzondering van tuinbouwkassen van het begrip "gebouw" betreft sluit ik mij aan bij de opmerkingen die daarover zijn gemaakt van de zijde van de fracties van CDA en VVD.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA): Ik dacht dat voor Vamil en MIA al toestemming van Brussel was verkregen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik laat mij graag corrigeren en hoor het graag van de minister.
Mijn fractie is op zichzelf positief over de voorgestelde innovatiebox, de octrooibox, maar heeft wel twijfels over het mogelijke succes van die box. Ik denk met name aan de hoge instapdrempel. Wat is de reactie van de minister op de door de heer De Nerée voorgestelde ingroeiregeling? De box moet niet leeg blijven.
Stel dat de rentebox van Brussel geen groen licht krijgt. Wat is dan plan b?



Antwoord van de minister
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Is de implicatie van uw verhaal over de Europese ontwikkelingen dan toch niet dat wij uiteindelijk toch maar moeten berusten in de race for the bottom, omdat wij er uiteindelijk toch niet veel aan kunnen doen en dat de stap die nu eventueel gezet gaat worden ons uiteindelijk maar een tijdelijke voorsprong zal opleveren? Ik begrijp dat u zegt dat wij er niet op kunnen wachten, maar uiteindelijk is het toch een soort machteloosheid als wordt gezegd dat wij in feite niets aan die race for the bottom kunnen doen; kijk maar naar de Slowaken!

Minister Zalm: Ik zie het niet als machteloosheid. Ik memoreerde zojuist dat wij dit onder mijn regime -- als ik het zo huiselijk mag uitdrukken -- op de Europese agenda hebben gezet. Wij hebben het ook zo ver gekregen dat er een werkgroep aan de slag is gegaan. Aan de andere kant moet je wel realistisch zijn. Ik kan wel tegen u zeggen: wij gaan er tegen aan en ik denk dat het er over twee jaar wel is en zo niet, dan zal het aan mijn ambtsopvolger liggen of aan de nieuwe staatssecretaris die er tegen die tijd hopelijk weer is. Als je echt realistisch bent, spreek je over jaren voor een tijdschema waarvan je denkt: als wij ooit tot overeenstemming komen. Ik ben ook bereid om op enig moment te bezien of je iets met een groep landen kunt doen, maar ook dat is niet eenvoudig. Het is niet eenvoudig om bijvoorbeeld met de Luxemburgers naar een gemeenschappelijke grondslag te zoeken en een afspraak te maken over een minimumtarief. Je zou op enig moment in dat stadium kunnen komen, maar ook dan moet je niet onderschatten hoe moeilijk het is om de huidige grote verschillen in grondslagen en tarieven op een rij te krijgen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Tegen deze achtergrond hecht ik wel aan een wat meer politiek statement van de minister. Ik realiseer mij dat wij straks een nieuw kabinet krijgen, maar ik vind het toch van belang om een taxatie te krijgen van de betekenis van deze stap voor het verdere perspectief. Dit proces gaat toch door. Wij weten niet of en wanneer er minimumtarieven zouden kunnen komen. Hoe moeten wij tegen die achtergrond deze stap naar 25,5 zien?

Minister Zalm: Ik zie deze stap zeker niet als een belemmering voor die ontwikkeling. Als je naar de geschiedenis van de minimumtarieven kijkt, bijvoorbeeld van de btw, dan blijkt dat zo'n minimumtarief altijd behoorlijk beneden het gemiddelde ligt en vaak nog niet eens boven het laagste tarief. Dus als je praat over een minimumtarief waarover je overeenstemming zou bereiken in Europa, zullen de Ieren er op staan dat hun tarief dat vandaag de dag op 12,5 staat, het minimumtarief in Europa wordt. Je kunt dit misschien nog wat omhoog drukken, maar je blijft wel onder het gemiddelde.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Hier richtte mijn vraag zich niet helemaal op. Logisch redenerend zal iedereen zeggen: dit is dus vast niet de laatste stap die Nederland zet, even los van minimumtarieven, want wij weten niet of die er komen en wanneer die er komen. Dan ligt het voor de hand om te zeggen dat wij verder gaan met de race. Dit betekent dat wij misschien over een of twee jaar opnieuw naar die tarieven gaan kijken.

Minister Zalm: Dit is mede afhankelijk van de financiering. Als er een drastische verbreding van de grondslag plaatsvindt, weet ik niet of dit nu zo'n bezwaar is. Je moet ook volgen wat er in andere landen gebeurt. Wij staan nu weer goed op de kaart, zowel nationaal voor ondernemend Nederland dat toch wat beter wordt beloond voor het ondernemerschap, als internationaal, omdat wij weer concurrerend zijn. Je moet dit echter wel met enige regelmaat bijhouden. Als ik naar de verschillende verkiezingsprogramma's kijk, zie ik dat de huidige stand van zaken voor de komende kabinetsperiode als concurrerend wordt ervaren. Door de Partij van de Arbeid zelfs iets te concurrerend en dit geldt misschien ook voor een enkele andere partij. Onze coalitiepartij D66 is van mening dat wij, als dit project goed wordt afgerond, voor de eerstkomende vier jaar weer goed op de kaart staan en dat er dan op dit vlak niets meer hoeft te gebeuren. Het kan echter best zo zijn dat over vier jaar wordt vastgesteld dat er dingen in andere landen zijn gebeurd die ons nopen om na te denken over grondslagverbreding of over tariefsverlaging.



De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik heb die termijn van zes jaar natuurlijk niet zomaar genoemd. Ik heb namelijk gezocht naar een analogie met de hervestigingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting van zes jaar, zie artikel 15. Uit gesprekken met de sector en de vakliteratuur is mij gebleken dat alleen projectontwikkelaars een risico vormen en dan moet zes jaar toch voldoende zijn. Dat heeft verder het voordeel dat de onnodige belemmering van het rechtsverkeer wordt voorkomen.

Minister Zalm: U verwijst nu naar de naburigheidsvrijstelling. Het probleem is echter niet dat de grond niet van eigenaar zou mogen veranderen, maar dat het cultuurgrond moet blijven om in aanmerking te komen voor de vrijstelling. Als blijkt dat de vrijstelling niet ten behoeve daarvan is verleend, krijgt men alsnog een naheffing. Tien jaar lijkt mij al met al een goede termijn. Het is voor mij overigens echt geen onoverkomelijk punt, zeker omdat er geen negatieve budgettaire gevolgen aan kleven.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik heb gezegd dat ik een amendement overwoog in te dienen. Ik en mijn medewerker zullen uw argumentatie op ons laten inwerken en in tweede termijn zal ik dan aangeven of ik het amendement wel of niet indien.

Minister Zalm: Mensen die in de landbouw actief blijven, hebben hier dus nooit last van. Alleen als de grond voor iets anders dan landbouw wordt gebruikt, krijgt men door de termijn een probleem.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Dat had ik ook begrepen: u bent namelijk niet de enige die zich op dit dossier heeft laten influisteren.

Minister Zalm: Ik verkeer blijkbaar in goed gezelschap!


De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik dank de minister voor deze toezegging. Ik had de stakingswinst echter op twee punten toegespitst. In de eerste plaats was dat het urencriterium. De minister geeft volmondig toe dat dit goed geregeld wordt in de nota van wijziging.
Het tweede punt betrof de definitie van ondernemerschap en ondernemer. Ik heb voorgesteld om deze lijn door te trekken naar artikel 3.129, lid 4 van de Wet IB 2001. De analogie is bekend van degenen die ondernemer geweest zijn. Wil de minister dit punt dus bekijken bij de nota van wijziging?

Minister Zalm: Dit gaat mijn pet te boven. Misschien kunnen wij elkaar in de redenering vinden en daartoe zullen wij dit punt nog even bekijken. In principe geldt het natuurlijk hetzelfde criterium voor de zelfstandigenaftrek en voor de korting op de winst. Het is de vraag of dat al dan niet goed is. In ieder geval hoort dat hetzelfde te zijn. Het moet immers gaan over zelfstandig ondernemerschap.
Het bijzondere aan de stakingsvrijstelling is echter dat het een afrekening over oude jaren is. Die vrijstelling mag je natuurlijk niet missen vanwege het feit dat je net toevallig aan het begin van het jaar je zaak hebt verkocht.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): De definitie van ondernemer ligt volgens mij in het verlengde van hoe die in de andere situatie wordt gehanteerd. Ik zie dat graag terug in de nota van wijziging. Dan komen wij erop terug.

Minister Zalm: Waarschijnlijk zal ik toelichten waarom ik u op dit punt niet tegemoet kom. Ik zal dat heel goed doen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Waarschijnlijk kunt u dan nog een plenaire discussie of een amendement tegemoet zien.

Minister Zalm: Dan weet ik in ieder geval wat mij te wachten staat.
De heer Van der Vlies was zo vriendelijk, mij te vragen of de lastenverdeling gunstiger was voor het MKB dan voor het grootbedrijf. Dat is inderdaad zo. Ook de IB'er gaat er meer op vooruit dan de Vpb'er. Het zijn natuurlijk twee verschillende kolommen, maar bij een MKB'er heb je een warmer gevoel dan bij een groot bedrijf en bij een IB'er heb je een nog warmer gevoel dan bij een Vpb'er. De categorieën waarvoor wij de warmste gevoelens koesteren, komen er dus het beste uit. Dat lijkt mij goed.
Ik ben voorzichtig met een positieve reactie op de vraag over de winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek. Ik leg uit waarom. Iemand die plotseling in een ander grensgebied terechtkomt, krijgt een klap te verduren, zo blijkt uit de grafieken. Daarom wordt gevraagd of het niet anders kan en of de twee regelingen niet over elkaar heen kunnen worden geschoven, zodat het allemaal wat geleidelijker gaat. Dan krijg je een nieuw plaatje van een nieuw jaar dat met het oude plaatje van het oude jaar wordt vergeleken. Dat had je ook bij de ziektekostenverzekering. Er traden onredelijkheden op als je door de ziekenfondsgrens heen ging. Wij hebben een enorme toestand gehad. Er werd niet nagegaan of de onredelijkheden waren weggenomen; er was meer oog voor het feit dat het nieuwe redelijke systeem in vergelijking met het oude een negatief koopkrachtbeeld opleverde. Toen was iedereen boos op ons vanwege de koopkracht. Deze proviso maak ik. Als er ooit een weeffout of een botte overgang is gemaakt en die wordt hersteld in een nieuw systeem, blijken er vaak slachtoffers te vallen in vergelijking met het oude systeem. Dit gezegd zijnde, vind ik het aardig voor mijn opvolger als staatssecretaris -- ik hoop dat ik in die functie ooit een opvolger krijg -- om dit ter hand te nemen en na te gaan of die hier wat mee kan. Ik deins ervoor terug, te snel te beloven dat wij hier flink mee aan de slag gaan en volgend jaar met een goed voorstel komen. Ik zie de negatieve effecten al voor degene die in het oude systeem goed zat en in het nieuwe systeem minder goed. Die moeten dan allemaal weer gerepareerd worden. Ik zie dat al helemaal voor me. Ik zie u begrijpend knikken.



2e termijn
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb ook nog geen conclusies of samenvattingen, want dat komt allemaal wel bij het plenaire debat. Ik wil nog even terugkomen op een enkel punt.
Ik wil de minister danken voor de royale toezeggingen op het punt van de mkb-winstvrijstelling en de stakingswinst. Dat incasseer ik graag. Ik heb nog even een slag om de arm gehouden als het gaat om de definitie van het ondernemerschap. Volgens mij is er wel degelijk een parallel, maar ik ga dat nog even precies uitzoeken. Het lijkt mij dat het wel relevant is om te kijken naar de definitie van ondernemerschap. Als dat niet zo is, zal ik dat in de plenaire behandeling melden. Als het opgelost is doordat het losstaat van het urencriterium bij stakingswinst, zijn wij eruit en anders kom ik nog met een aanvullend amendement om het laatste stukje ook op te lossen. Ik kan dat nu niet helemaal overzien. Dat doet echter niets af aan mijn waardering voor de toezeggingen. Het lijkt mij voor heel veel ondernemers namelijk buitengewoon relevant. Ik denk dat een reden om toch nog even naar de definitie van ondernemerschap te kijken, zou kunnen zijn dat de stakingswinst in veel gevallen pas jaren na het actieve ondernemerschap wordt gerealiseerd. Dat gat wil ik niet laten zitten. Daar moeten wij dus nog even naar kijken.
Ik heb een deel van het debat moeten missen, maar ik heb het zo goed mogelijk via de intercom gevolgd. Ik meen dat ik nog een antwoord tegoed heb over de manier waarop die mkb-winstvrijstelling wordt berekend. Het voordeel van de andere ondernemersfaciliteiten wordt namelijk gereduceerd tot 90%. De vraag is of dat de bedoeling was of dat het een weeffoutje is. Graag een reactie op dat punt.
Wat betreft de integrale vrijstelling van de overdrachtsbelasting voor cultuurgrond, gaf de minister aan dat hij er niet voor zou gaan liggen, maar dat hij tien jaar een mooie termijn vond. Het viel mij echter op dat die tien jaar eigenlijk nergens terugkomt. Ik kan mij wel voorstellen dat er overleg is geweest met het departement van Landbouw over dit punt, maar die tien jaar heeft de minister volgens mij zelf bedacht.

Minister Zalm: Die termijn komt voort uit het overleg.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Dat verbaast mij een beetje. Het lijkt mij voor een verkrijger van zo'n cultuurgrond wat te veel gevraagd dat hij dat tien jaar in de gaten moet houden, omdat hij anders alsnog geconfronteerd kan worden met die overdrachtsbelasting. Vandaar dat ik serieus overweeg om op dat punt met een amendement te komen om dat analoog aan de huidige hervestigingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting, artikel 15.1.t, op zes jaar te stellen. Dat lijkt mij voldoende om mogelijk oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Dit punt komt in het plenaire debat nog wel terug.
Verder zijn de vragen die ik heb gesteld, allemaal beantwoord. Daarvoor mijn complimenten.

Bron: ongecorrigeerd stenogram
Labels
André Rouvoet
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Overleg werken aan winst'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > september