Bijdrage bij de wijziging van de provincie- en gemeentewet

woensdag 13 september 2006 12:44

De heer Slob (ChristenUnie):
Mijnheer de voorzitter. Het wetsvoorstel over het vereiste van ingezetenschap van wethouders en gedeputeerden, kent een voorgeschiedenis. In elk geval heeft de discussie erover een voorgeschiedenis. Ik zat nog niet zo heel lang in de Kamer toen de Wet dualisering gemeentebestuur werd gesproken. Ik kan mij herinneren dat wij heel uitvoerig met de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken de heer De Vries erover hebben gedebatteerd. De regering stelde toen voor om het helemaal open te laten; dus geen verhuisplicht. Een meerderheid van de Kamer vond dat te ver gaan en ik was één van die mensen. Wij vonden dat het vanzelfsprekend moest zijn dat je in een gemeente woont. Wij wilden er dus niets van weten. Ik heb destijds een amendement ingediend om het vast te leggen, maar dat amendement heeft het niet gehaald. Het kreeg wel steun van de fracties van CDA, SGP en SP. Toen kwam het amendement van de collega's Pitstra en Te Veldhuis om de hoek kijken. Zij vonden dat het echt te gek was en dat men wel praktisch moest zijn, omdat zich situaties kunnen voordoen dat aan wethouders even wat tijd moet worden gegeven. Het ging toen vooral over wethouders die van buiten komen en die de ruimte moesten krijgen om hun huis te verkopen en een nieuw huis te vinden. Zij vonden dat het niet onbeperkt moest zijn en hebben in het amendement een eenmalige uitzondering van een jaar opgenomen. Dat amendement heeft uiteindelijk wel de eindstreep gehaald. De fracties van SP, GroenLinks, VVD, CDA, SGP en ChristenUnie hebben uiteindelijk dat amendement gesteund. Alleen PvdA en D66 vonden dat jaar wat te karig.

Vervolgens is de praktijk zich gaan ontrollen. In 2004 is er een onderzoek naar gedaan. Het bleek dat een behoorlijk aantal wethouders van buiten de raad werd aangetrokken. Het bleek ook vooral in de grote steden te gebeuren. Het onderzoek is uitgevoerd door de Universiteit van Maastricht, door de heren Koning en Mennens. Het onderzoek wees uit dat van de 1181 wethouders uit de gemeenten die zij onderzocht hebben, er 84 van buiten de gemeente kwamen en dat na veertien maanden twee derden van die wethouders nog niet verhuisd was en dus in feite de Gemeentewet overtrad. Daarop stond maar één sanctie, namelijk dat zij uit hun ambt zouden moeten worden gezet.

De vraag is hoe wij de problematiek die toen ontstond en bij de Kamer werd gelegd, moeten oplossen. Wij willen natuurlijk niet dat er schimmige situaties ontstaan, zoals bijvoorbeeld in Rotterdam met brievenbuswethouders. Bijvoorbeeld de heer Van der Sluijs, voormalig wethouder in Rotterdam, had wel een postadres in Rotterdam, maar ging regelmatig naar zijn woonplaats in de buurt van Rotterdam. Dat heeft in de gemeenteraad van Rotterdam toen heel veel discussies opgeleverd. Het is duidelijk: als je een norm stelt, moet je je eraan houden. Als je vindt dat de norm niet goed is, moet je de norm veranderen.

Ik constateer dat de regering het met dit voorstel wat ruimer wil maken. De regering blijft het wel van belang vinden dat wethouders en gedeputeerden ingezetenen zijn van de gemeente of provincie waarvoor zij actief zijn. De uitzondering van een jaar blijft, maar die kan elke keer verlengd worden. De regering kiest er ook niet voor om de verlenging maar tot één keer te beperken. Er wordt ook geen toelichting op gegeven. Formeel kan het betekenen dat een wethouder die van buiten de gemeente komt, een hele raadsperiode niet in de gemeente woont. Zien wij dat goed? Dat is echt in strijd met het uitgangspunt dat de minister zelf ook kiest, namelijk het belang van ingezetene zijn. Dan moeten wij via wetgeving toch niet de ruimte bieden om dergelijke situaties te laten ontstaan. In dat opzicht moeten wij duidelijkheid bieden. Als wij vinden dat ze ingezetene moeten zijn, kunnen wij de uitzondering van een jaar maken. Vinden wij dat het niet meer zo belangrijk is, dan moeten wij het helemaal open laten. Ik vind het nu vlees noch vis.

Na de laatste raadsverkiezingen zijn er in gemeenten al wethouders gekomen die hebben geanticipeerd op de wetgeving, die hier alleen nog schriftelijk in behandeling was. Er zijn nu al gemeenten, bijvoorbeeld Moerdijk en Millingen, waar de wethouders hebben gezegd: wij gaan niet verhuizen.
Wij blijven lekker wonen waar wij wonen. Die wet komt er toch wel. Aangezien het in de wet redelijk ruim omschreven staat -- in bijzondere gevallen mag de gemeenteraad dus afwijken van de regel, van de norm -- passen wij er met elkaar wel een mouw aan. Kortom: deze wethouders verhuizen in de komende jaren ongetwijfeld niet nog eens. De vraag is of met dit wetsvoorstel de deur niet verder wordt opengezet voor wethouders en eventueel gedeputeerden, al is daar op dit moment volgens mij geen sprake van, die afwijken van de norm die de regering naar haar zeggen wel als uitgangspunt neemt. Mijn fractie plaatst dus grote vraagtekens achter het wetsvoorstel in zijn huidige vorm. Zij wil praktisch kijken en heeft dat in haar ogen ook gedaan door middel van het amendement Pitstra-Te Veldhuis. Daarin is rekening gehouden met de praktijk. Het doet volgens mijn fractie afbreuk aan het principe dat je hoort te gaan wonen in de plaats waar je bestuurder bent als de praktijk veel meer als norm wordt gesteld en de mogelijkheden groter worden gemaakt. Wil de minister hier in zijn eerste termijn uitgebreid op ingaan? Mijn fractie is niet overtuigd van het nut en de noodzaak van het wetsvoorstel in zijn huidige vorm.



2e termijn
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn van een wetsvoorstel dat ons nogal bezighoudt. De minister gaf aan dat hij van de klassieke school was, die vindt dat een bestuurder moet wonen in de gemeente waarin hij werkt. Ik neem aan dat hetzelfde geldt voor een gedeputeerde en zijn provincie. Als "klassieke school" zo wordt uitgelegd, behoor ik daar ook toe. Het lijkt me van belang dat er een duidelijke norm wordt gesteld. Toch zullen we nooit helemaal kunnen garanderen dat de norm zal worden gehandhaafd; de praktijk zal dat moeten uitwijzen. De minister zei ook dat hij geen harde garanties kon geven, maar -- en dat waardeer ik zeer -- hij is wel duidelijk geweest: hij vindt het ongewenst als de regel die nu wordt gesteld, zal worden gebruikt om een hele periode van die huisvestingsplicht ontheven te zijn; dat zou immers afbreuk doen aan onze norm.

Ik waardeer het dat hij via een brief aan de gemeenten toch een aantal aanwijzingen wil geven voor de gewenste interpretatie en uitwerking van dit wetsvoorstel. In ieder geval moet worden voorkomen dat er uitzonderingen gaan ontstaan die wij niet hebben beoogd en in strijd zijn met de geest van de wet, maar wel zouden kunnen corresponderen met de letter van de wet. Daar zit een spanningsveld.

Verder ben ik blij dat hij de ontwikkeling zal monitoren en dat hij wil voorkomen dat bij nieuwe raadsverkiezingen de wet wordt gehandhaafd op een wijze die wij niet hadden bedoeld. Vanwege dat spanningsveld heb ik er behoefte aan om terug naar de fractie te gaan om ons definitieve standpunt te bepalen. Dat zal blijken bij de stemming van volgende week.

Bron: ongecorrigeerd stenogram
Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage bij de wijziging van de provincie- en gemeentewet'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > september