Bjidrage bij wijziging arbeidstijdenwet

woensdag 06 september 2006 16:27

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Voorzitter. Werk en de tijden waarop gewerkt wordt, bepalen voor een groot deel de manier waarop mensen hun dagelijks leven inrichten. Afspraken over arbeidstijden hebben dan ook niet alleen hun weerslag op de relatie tussen werkgever en werknemer, zij hebben ook hun weerslag op alle sociale relaties, zowel binnen de voetbalclub als bij de kerk. Mijn partij is daarom ook voor een arbeidstijdenwet waarin een goed evenwicht wordt gevonden tussen aan de ene kant de bedrijfseconomische belangen en aan de andere kant de individuele belangen van de werknemer.

Wat mijn fractie betreft is door de voorgestelde wijziging die balans in de wet in gevaar. Het wetsvoorstel heeft als uitgangspunt dat op zondag geen arbeid wordt verricht. Wij zijn daar blij mee, want wij zijn ervan overtuigd dat het van belang is dat er een collectieve rustdag is waarop de samenleving tot rust kan komen.

Vanuit de oorspronkelijk christelijke traditie in Nederland is dat de zondag. Dat willen wij graag zo houden. Wij zien echter dat met de voorgestelde verruiming van het aantal zondagen dat gewerkt zou kunnen worden het uitgangspunt dat er een collectieve rustdag is in de knel komt. In de huidige wet is bepaald dat ten minste 4 weken in elke periode van 13 achtereenvolgende weken geen arbeid mag worden verricht op zondagen, met een maximale uitloop naar 13 zondagen in de 52 weken. In het voorliggende wetsvoorstel wordt de maximale grens uit de wet van 1995 de ondergrens, waarbij de mogelijkheid bestaat om hier bij collectieve regeling van af te wijken. De minister geeft aan dat deze verruiming voortvloeit uit het feit dat de dubbele normstelling van standaard- en overlegregeling uit de huidige wet wordt losgelaten, maar in feite hanteert de minister nog steeds een dubbele normstelling in het wetsvoorstel. Immers, 13 van de 52 zondagen kan als standaardnorm worden gelezen en ongelimiteerde zondagsarbeid als overlegnorm. Daar komt bij dat het adagium "geen dubbele normstelling meer" niet consequent in het wetsvoorstel wordt doorgetrokken, want ten aanzien van nachtdiensten blijft wel een dubbele norm bestaan. Wij begrijpen de reden die de minister daarvoor aanvoert. Hij sluit aan bij het advies van de SER. De SER wijst met nadruk op het belang van een substantieel beschermingsniveau voor nachtarbeid, juist vanwege de risico´s die daaraan zijn verbonden. Mevrouw Van Gent heeft al die risico´s eens op een rijtje gezet. Het was een indrukwekkend aantal.

Wij denken dat aan het de facto loslaten van de norm van een collectieve rustdag ook een groot risico verbonden is. Dat risico is het verkruimelen van sociale verbanden en sociale cohesie. Laat met het oog op dat risico dat dubbele beschermingsregime in stand. Ik zie niet in waarom vermindering van het beschermingsniveau van de zondag als collectieve rustdag een sociale innovatie zou zijn. Wij noemen dat sociale achteruitgang.

Natuurlijk blijft de mogelijkheid bestaan om werk op zondag te weigeren. Dat is ook het gevolg van de uitstekende initiatiefwet-Bussemaker/Van Dijke. Wanneer een maximumnorm wordt losgelaten, verzwakt dat de positie van de werknemer. Dan wordt het ook moeilijk om te weigeren. Mevrouw Van Gent verwees al ongewild naar deze situatie met de vraag of mensen het recht moeten krijgen dertien zondagen achter elkaar vrij te nemen. Daarmee laat zij precies zien waar het om gaat. De norm zou dan worden: werken op zondag. De norm moet zijn: er is een collectieve rustdag.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dan krijg je de plicht om dertien zondagen vrij te nemen. Ik vind dat je het recht moet hebben om op zondag niet te werken. Daarom heb ik het initiatiefwetsvoorstel indertijd van harte gesteund. Je moet het recht hebben om werk op zondag te weigeren. Ik vind het iets anders dat je de plicht krijgt om dertien zondagen niet te werken. Ik vind dat je dat zelf moet kunnen afwegen.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Wij hebben een collectieve rustdag en dat is de zondag. Ik ben daar als christen blij mee, maar het is ook de traditie. Wij moeten een dag kiezen; laten wij de zondag dan maar als vrije dag houden. Zo kun je het ook benaderen. Als er een collectieve rustdag is, dan moet de norm zijn dat er niet gewerkt wordt. Ik val over uw woordkeuze. U zegt dat mensen dertien weken op zondag vrij moeten nemen. Dan hebt u al afscheid genomen van het idee dat de zondag een collectieve rustdag is, want dan is de norm dat je werkt. Daar heb ik bezwaar tegen. Ongewild illustreert u het gevaar dat ik zie.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik zie dat gevaar niet zo. Ik beslis dat niet alleen. Mensen moeten met hun geliefden en in overeenstemming met hun religie bepalen welke dag zij kiezen als rustdag en dat kan de zondag zijn. Dat respecteer ik. Je kunt het zelfs weigeren om op zondag te werken. Waar haalt u het recht vandaan om tegen anderen te zeggen dat zij verplicht zijn om de zondag als collectieve rustdag te zien? Misschien is dat voor mij en veel anderen wel de vrijdag, de zaterdagmiddag of de maandagochtend. Veel mensen vinden de zondag weliswaar belangrijk, maar niet uit religieuze overwegingen. Andere mensen kiezen voor een andere dag. Zij zijn heel goed in staat om met hun geliefden en hun werkgevers af te spreken wanneer dat dan is.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
De crux zit in het woord collectief. U bent wel voor een rustdag, maar dan mag iedereen zelf uitmaken wanneer hij die rustdag neemt. U vraagt waarom de wetgever of de overheid een bepaalde dag zou moeten aanwijzen als rustdag. Ik ben een groot voorstander van een collectieve rustdag, omdat die de hele samenleving ten goede komt. Neem het voorbeeld van de vrouw die het in verband met de zorg voor de kinderen goed uitkomt om op zondag te werken. Wij hebben te maken met gezinnen. Scholen hebben ook een gewone werkweek. Wij moeten als samenleving rustpunten creëren. Er moet een moment zijn waarop gezinnen bij elkaar kunnen zijn. Er moet een zekere onthechting van de consumptiemaatschappij mogelijk zijn. Op de meeste zondagen zijn de winkels dicht.

Er moet gewoon één dag komen waarop iedereen afspraken kan maken. Als je er een individuele rustdag van maakt, dan zie ik een gevaar opdoemen. Dan verkruimelt de sociale samenhang en de sociale cohesie. Dan maken wij het mensen praktisch onmogelijk om nog dingen met elkaar te doen. Dan kunnen mensen bijna niet meer bij elkaar komen om gezamenlijk tot rust te komen. Ik ben voor een collectieve rustdag en in onze traditie is dat de zondag.

Ik vind dat uitstekend. Laten wij het zo houden. Natuurlijk vind ik het vanuit mijn geloof heel mooi dat het de zondag is. De heer Van der Vlies heeft een prachtige getuigenis afgelegd. Voor mij is het zo: er is een rustdag ingesteld. Wij kunnen niet zonder rustdag. Gods geboden zijn ter leve, zeg je dan in archaïsch taalgebruik. Ik denk vanuit mijn christelijke overtuiging dat het uitstekend is dat er een collectieve rustdag is voor iedereen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik kan heel veel van deze woorden onderschrijven. Ik ben ook helemaal niet tegen een rustdag.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Een collectieve rustdag, daar gaat het om.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik vind niet dat u mij die rustdag moet kunnen opleggen. Ik vraag mij nog steeds af of de fractie van de ChristenUnie ervoor is dat op zondag de bioscopen, theaters, markten en winkels altijd dicht zijn. Immers, daar moeten ook mensen werken om de diensten te verlenen. Gaat u net zover als de SGP die alleen werk accepteert dat noodzakelijk is, zoals het verzorgen van vee en van mensen die hulp nodig hebben?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Ik heb het amendement van mevrouw Rambocus waarin de mogelijkheid bestaat om op zondag te werken, medeondertekend. Er is zondagsarbeid mogelijk, maar de overheid moet een norm blijven stellen. Mijn bezwaar tegen dit wetsvoorstel is dat de overheid de facto de norm loslaat.

De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Van Gent weer wil interrumperen, maar ik vraag mevrouw Huizinga om haar betoog te vervolgen.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Het in feite loslaten van de maximumnorm zal de positie van de individuele werknemer verzwakken, omdat dan de tendens wordt dat men op zondag werkt.
Het is verkiezingstijd. Wij kijken niet alleen naar de minister die namens het kabinet spreekt. Het kabinet spreekt immers met één mond. Wij kijken ook naar een minister die van huis uit in het CDA thuishoort ...

Minister De Geus:
Ik ben nog hartstikke lid. Ik zit hier namens het CDA.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Ik dacht dat u hier namens het kabinet zat.

De voorzitter:
Ik verzoek mevrouw Huizinga gewoon haar betoog voort te zetten.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Wij zitten nu wel echt in de verkiezingstijd beland. Ik ben heel benieuwd om van deze minister te horen hoe hij met zijn tot nu toe volgehouden CDA-achtergrond aankijkt tegen dit wetsvoorstel. Ik ben benieuwd hoe hij voor zichzelf kan verdedigen dat hij in feite het bestaan van de collectieve rustdag loslaat.

Mevrouw Stuurman (PvdA):
Ik heb net ook al aangekaart dat de collectieve regeling verandert, maar dat de basis hetzelfde blijft. Overeind blijft dat je als individu gewoon kunt weigeren. De angst die bij u leeft, is dat de kans bestaat dat werknemers die weigeren worden geweigerd op het werk of worden ontslagen en dat wie bij het solliciteren meldt niet op zondag te willen werken helemaal niet wordt aangenomen. Die situatie is nu exact hetzelfde. Als je nu aangeeft, dat je niet op zondag wilt werken, is de kans aanwezig dat de werkgever zegt: voor jou een ander. Ik zie het verschil niet tussen de huidige wet en de nieuwe wet die het mogelijk maakt bij cao af te wijken. In tegenstelling tot de heer Van der Sande ben ik blij dat er vakbonden zijn die de mogelijkheid en de kracht hebben om op te komen voor die werknemers die dat zelf niet kunnen door te zeggen: dit is de grens, verder gaan wij niet. Ik begrijp uw angst niet.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Angst is volgens mij niet het juiste woord. Mijn bezwaar tegen het wetsvoorstel is op twee punten gebaseerd. In de eerste plaats meen ik dat wanneer wij kiezen voor een collectieve rustdag, wat het uitgangspunt van de wet is, daarbij hoort dat de overheid die collectieve rustdag beschermt en daar een norm voor stelt. Ik denk dat zo'n collectieve rustdag goed is voor onze samenleving en dat daardoor de sociale verbanden kunnen groeien en bloeien. Niet voor niets is de collectieve rustdag van oudsher een gegeven in onze maatschappij. Ik wil daar niet vanaf. Ik wil dat de overheid die norm stelt. In de tweede plaats meen ik dat bij het ontbreken van die norm de individuele werknemer veel minder sterk zal staan als hij werken op zondag wil weigeren. Ik verwacht dat wij dan toegaan naar een situatie waarin het normaal is dat men op zondag werkt. Volgens mij is dat echt een verarming.

Mevrouw Stuurman (PvdA):
In het eerste lid van dat bewuste artikel staat dat de werkgever de arbeid zodanig organiseert dat de werknemer op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zo ver dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen. Dat is en blijft de basis en dat is dus uw collectieve vrije zondag. Er moet dan heel wat aan de hand zijn of er moet bij CAO van zijn afgeweken, zoals aan het eind wordt opgemerkt, als er op zondag wordt gewerkt. Lid 1 van dit bewuste artikel is eigenlijk heilig en de basis van het hele verhaal. Ik begrijp uw angst dan ook niet helemaal.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Ik heb net al tegen de minister gezegd dat het uitgangspunt weliswaar goed is, maar de uitwerking er niet naar is. U zegt dat uitgangspunt is dat arbeid zo wordt georganiseerd dat geen zondagsarbeid nodig is, maar dat collectief wel kan worden afgesproken om elke zondag van het jaar te gaan werken. Dat is volgens ons in tegenspraak met elkaar. De letter van de wet is dan wel goed, maar de uitwerking ervan is zodanig dat die daarmee wordt ondergraven. Daar zit mijn angst.

Ik heb nog een technische vraag aan de minister. Staat het loslaten van de maximale urennorm voor zondagsarbeid niet op gespannen voet met het ILO-verdrag en met name met artikel 6, lid 3, dat mede inhoudt dat een land een collectieve rustdag aanwijst waarop in beginsel geen arbeid wordt verricht? Nederland heeft dit verdrag onderschreven. Hoe beoordeelt de minister in dat licht het ruimte bieden aan ongelimiteerde zondagsarbeid?

Er is sprake van nog meer spanning met het ILO-verdrag en wel als het gaat om mogelijkheden die het wetsvoorstel biedt om 16- en 17-jarigen tijdens vakantieperiodes op zaterdag en zondag te laten werken. Los van het feit dat wij dat onwenselijk achten, conflicteert ook dit volgens ons met dit verdrag. Ook hierop graag een reactie van de minister.

Wat de nachtdienst betreft, staat mijn partij op het standpunt dat het niet normaal is om 's nachts te werken. Natuurlijk kan dat soms niet worden voorkomen, maar het uitgangspunt moet blijven dat nachtarbeid vermeden wordt. Ook wij willen in dit verband verwijzen naar de SER die heeft betoogd dat aan nachtarbeid aantoonbare risico's zijn verbonden, risico's die je zou moeten vermijden. Als je wil spreken van sociale innovatie, dan mag op dit punt geen sprake zijn van achteruitgang. De minister rekt met het voorliggende wetsvoorstel immers de definitie van nachtdienst op. Indien meer dan een uur arbeid wordt verricht tussen 0.00 en 0.600 uur is er volgens het wetsvoorstel sprake van nachtdienst. Wij vinden het ongewenst dat een aanduiding van de term "nacht" in de wet niet parallel loopt met dat wat iedereen in de samenleving onder "nacht" begrijpt. Het leidt bovendien ook tot onbegrip, bijvoorbeeld over de situatie dat mensen tot half een 's nachts werken, maar geen nachtdienst zouden verrichten.

Voorzitter. De minister erkent dat de kans op gezondheidsschade toeneemt naarmate de duur van nachtarbeid toeneemt. Het verbaast ons dan ook dat in het wetsvoorstel het aantal uren dat de werknemer tijdens nachtdiensten mag werken, wordt opgerekt van 8 naar 10 uur. De minister stelt dat de werknemer meer gebaat is bij maatwerkafspraken over de arbeid tijdens nachtdienst. Wij zijn van mening dat de overheid ook op dit punt een beschermende functie heeft en vinden dat een nachtdienst niet langer kan duren dan 8 uur en dat als nachtdienst moet worden aangemerkt alle arbeid die tussen 0.00 en 0.600 uur wordt verricht.
Tijdens deze termijn zijn al diverse amendementen rondgedeeld. Ik zal ze goed bekijken. Amendementen die hetzelfde stellen over nachtdienst als wat ik net heb gezegd, zullen wij van harte steunen. Ik zie mevrouw Van Gent al met het hare zwaaien. Mis ik nog amendementen, dan zal ik mij genoodzaakt zien om er zelf nog een aan het rijtje toe te voegen.



Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik ga niet meer in op de nachtdienst. In eerste termijn heb ik mijn positie duidelijk gemaakt. De minister heeft met zijn antwoord daarin geen verandering teweeggebracht. Ik steun het amendement van de CDA-fractie die de situatie van de zondagsarbeid wil laten zoals die is. Het amendement beoogt geen strengere grenzen, maar wil de situatie laten zoals die nu is. Ik steun dat amendement omdat de voorgestelde versoepeling en verruiming de positie van de werknemer die werk op zondag wil weigeren minder sterk maakt. Op papier niet, maar in de praktijk wel. Dat deze verwachting niet denkbeeldig is, blijkt uit het voorbeeld van de minister over de CAO Wonen. Daarin is een tendens te zien dat het niet serieus genomen wordt als mensen zeggen niet op zondag te willen werken. Dat moet een waarschuwing voor de minister zijn om niet verder te verruimen.

In dat verband sprak de minister er vrij emotioneel over dat gewetensbezwaarden natuurlijk altijd werk op zondag moeten kunnen weigeren. Het gaat echter ook om mensen die gewoon graag eens een dag met hun gezin door willen brengen. Ik hoor nu dat de minister het met mij eens is. Het is dus goed dat ik het hier nog eens zeg.

De heer Van der Sande (VVD):
Voor een persoon die niet op zondag wil werken, bestaat reeds een regeling.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Jammer dat ik mijzelf moet herhalen. Ik heb immers gezegd dat de verruiming de positie van deze mensen minder sterk maakt. Doordat de zondagsarbeid normaler wordt, is er straks sprake van verlof nemen in plaats van niet extra werken. Het gaat niet alleen om gewetensbezwaarden. Het gaat niet om een klein groepje mensen die het moeilijk vindt. Het gaat over een grote groep Nederlanders die gehecht is aan de collectieve rustdag.

Die is goed voor de samenleving. De minister belijdt met de mond dat hij de collectieve rustdag mooi vindt, maar hij handelt er niet naar. Hij gebruikt het beeld van de zomer- en winterdijken en het is te verleidelijk om daar niet op verder te gaan: het kabinet legt een zomerdijk aan voor de collectieve rustdag, en wel op de plek waar eerst de winterdijk stond -- en dat maakt het beeld wat lastig -- maar het vergeet de winterdijk. Als het water eroverheen gaat, is er geen grens. Het kabinet laat dan Gods water over Gods akker stromen: het ziet dan wel wat er gebeurt, laat maar gaan. Mijn fractie heeft daar grote moeite mee.
Labels
Bijdragen
Tineke Huizinga

« Terug

Reacties op 'Bjidrage bij wijziging arbeidstijdenwet'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > september