Bijdrage over kansspelen op internet

woensdag 20 september 2006 17:01

André Rouvoet: Voorzitter. De minister wil het met dit wetsvoorstel mogelijk maken dat Holland Casino een aantal kansspelen via internet aanbiedt. Met de bedoelde proef kan expertise worden opgebouwd aan de hand waarvan in de toekomst strategisch bepaald kan worden hoe de participatie van Nederlandse gebruikers van internetkansspelen gereguleerd kan worden. Aan dat "hoe" zitten op zichzelf haken en ogen, maar voor mijn fractie is de of-vraag op zijn minst zo belangrijk. Moet de Nederlandse overheid dat internetgokken überhaupt faciliteren? Dit is natuurlijk niet de eerste keer dat wij hierover spreken. Het standpunt van mijn fractie mag bekend worden verondersteld, maar nu het wetsvoorstel voorligt, is het zaak deze principiële vragen aan de orde te stellen.
Wat de minister naar ons oordeel inhoudelijk nog niet heeft kunnen tegenspreken, is dat deze verdergaande liberalisering het door Nederland gevoerde zogeheten restrictieve kansspelbeleid verder zal uithollen. Alles wijst erop dat ook de Europese rechter tot dat oordeel zal komen, hetgeen betekent dat de rechtvaardiging van de beperking op artikel 49 van het EG-verdrag, dat het vrije verkeer van diensten verzekert, wegvalt. Ofte wel: wanneer Nederland niet meer een echt coherent en restrictief kansspelbeleid voert, mogen al die al dan niet betrouwbare buitenlandse aanbieders van kansspelen die zo graag op de Nederlandse markt willen opereren en die de Nederlandse internetters tot een gokje willen verleiden, niet langer geweerd worden. Wat mijn fractie betreft kan de minister beter echt regulerend, maar dan in restrictieve zin, optreden op de kansspelenmarkt dan langs deze route alle greep daarop verliezen.
Nederland stelt dat het een restrictief kansspelbeleid wil voeren met drie doelstellingen: illegaal aanbod tegengaan, de consument beschermen en gokverslaving tegengaan. Een dergelijk beleid valt of staat natuurlijk met een daadwerkelijke, zelfs proactieve invulling van die beleidspijlers, maar helaas is daar nauwelijks sprake van. Die kritiek komt sinds jaar en dag van een aantal fracties in deze Kamer. Die kritiek komt ook van de samenleving. Mensen worden in hun omgeving namelijk geconfronteerd met de consequenties van gokverslaving. Die kritiek komt, overigens met heel andere bedoelingen, van buitenlandse kansspelaanbieders, vanwege de ontwikkelingen op de Nederlandse markt. Die kritiek klinkt in toenemende mate ook door in de Nederlandse en Europese jurisprudentie. Die kritiek is ook daarom hard, omdat die zich richt op het beleid van deze minister die de coördinatie van het Nederlandse kansspelbeleid naar zijn ministerie toe heeft getrokken.

Ik wil nu eerst iets zeggen over de eerste pijler, het tegengaan van illegaal aanbod van internetkansspelen. Mede op verzoek van de leden van de SP-fractie heeft de minister aangegeven welke werkafspraken met de diverse partners zijn ontwikkeld over een gezamenlijk en integraal handhavingstraject, zowel ten aanzien van de illegale kansspelen in het algemeen als ten aanzien van kansspelen en illegale kansspelen op internet in het bijzonder. Het gaat daarbij om de KOI-inventarisatie van 2003 door de KLPD. Dat zou indertijd een mooi beginpunt geweest zijn voor zoiets als een task force, maar met de inventarisatie is niets gebeurd. Het in september 2005 toegezonden plan van aanpak mag die titel eigenlijk niet hebben. Het was in mijn ogen een nogal knullig en nauwelijks substantieel opzetje in plaats van een daadwerkelijk plan van aanpak. De zes kantjes die de notitie telde, waren naar mijn mening niet echt substantieel gevuld.
Inmiddels zijn wij een jaar verder en de minister weet ons te melden dat de verschillende overheidsspelers afspraken met elkaar hebben gemaakt. Duidelijk mag zijn dat deze aanpak nog in de kinderschoenen staat. De minister meldt in de nota naar aanleiding van het verslag dat het College van procureurs-generaal bereid is te komen tot intensivering van de handhaving van de Wet op de kansspelen. Dat doet mij de vraag stellen: waar wachten wij dan nog op? Mede naar aanleiding van uitspraken van de minister waarover ik al een keer Kamervragen heb gesteld, heb ik de indruk dat de minister het vrij zinloos acht om op te treden tegen ongewenste internetverschijnselen. Ik doel dan op de Kamervragen naar aanleiding van de Zembla-uitzending over illegale gokpraktijken in Nederland. In aanvulling op vragen van collega De Wit heb ik daar destijds vragen over gesteld. Het gaat hier om een uitdaging die wij niet langer uit de weg moeten gaan, maar die wij juist zo snel mogelijk moeten aangaan, ook in samenwerking met andere Europese lidstaten en met inzet van gezamenlijke middelen en expertise.

Dat hoeft helemaal geen onbegonnen werk te zijn. Daarvoor kan worden verwezen naar de ook door de Verenigde Staten geroemde Nederlandse aanpak inzake terrorismegelieerd internationaal geldverkeer. Er is best het nodige mogelijk, ook in internationaal samenwerkingsverband.
De tweede pijler is de daadwerkelijke bescherming van de consument. De vraag zou niet moeten gaan over het "hoe", maar over het "of". De vraag is niet hoe wij toezicht kunnen houden op winstuitkering en op betalingsverkeer, maar of wij die weg überhaupt op moeten gaan, waarbij die vragen later aan de orde zullen komen. Wat zal een "veiliger" aanbod namelijk brengen? Dat zal waarschijnlijk voornamelijk de vraag naar legale internetkansspelen doen groeien, terwijl de vraag naar illegaal aanbod in stand blijft. In plaats van dat illegale aanbod buiten spel te zetten, zal de beoogde liberalisering het totale aanbod en daarmee de totale vraag doen groeien. Dat lijkt mij niet te passen in een restrictief kansspelbeleid.

In de memorie van toelichting worden de twee groepen consumenten verward die bij regulering zullen participeren in internetkansspelen. De concrete cijfers die de minister heeft genoemd, slaan vooral op de mensen die al aan internetkansspelen meedoen. Die consumentenvraag moet echter duidelijk worden onderscheiden van de toekomstige speelbehoefte van mensen die de toestemming van de Nederlandse wet en overheidsbescherming inzake winstuitkering en betalingsverkeer afwachten. Wij weten niet hoe groot de groep is die een veilig internetgokje afwacht. Die speelbehoefte is ook niet in kaart gebracht. Waarom zou je onder de indruk zijn van de opgevoerde duidelijke speelbehoefte als argument voor deze ingeslagen weg? Wij moeten ons realiseren dat de vraag naar illegale internetkansspelen zich juist niet makkelijk zal laten reguleren. Waarom zouden deze spelers, die zoals de minister het noemt uitwijken naar het illegale aanbod in de huidige situatie, bij regulering wel netjes binnen de wettelijke kaders opereren? De door de minister in stelling gebrachte onzekerheden zijn voor deze spelers op dit moment kennelijk niet zo groot dat zij ervan worden weerhouden; zij gokken immers nu ook al.

De minister gaat ook voorbij aan twee heel belangrijke motieven om juist illegaal te gokken: de hogere winsten die worden beloofd en de overheidsbemoeienis in de vorm van kansspelbelasting die men kan missen als kiespijn. Ik vind het dan ook echt onbegrijpelijk dat de minister toch durft te stellen dat bij een door de Staat gewaarborgd alternatief er voor goklustigen weinig of geen aanleiding meer zou zijn om te kiezen voor illegaal aanbod vanwege alle daarmee samenhangende onzekerheden. Het is volgens mijn fractie echt onaannemelijk dat de minister met dit reguleringstraject ook maar een behoorlijk deel van de aangevoerde duidelijke speelbehoefte zal kunnen teruggeleiden naar het legale domein. In de praktijk zal dat traject, te beginnen met deze proef, een vraagcreërend aanbod blijken. Mijn fractie kan niet zo blij zijn met deze zoveelste uitbreiding van zowel assortiment als publiek, waarmee gokken weer wat makkelijker, toegankelijker en normaler wordt.

Evenmin zullen de Nederlandse en de Europese rechter dit aanboren van geheel nieuwe doelgroepen passend achten in een restrictief beleid. Wanneer in de ogen van de Europese rechter die coherentie wegvalt, vervalt daarmee de rechtvaardigingsgrond op basis waarvan buitenlandse aanbieders nu nog kunnen worden geweerd. Die buitenlandse aanbieders zetten daarop in met hun talloze rechtszaken. Zij willen dat die beperking op artikel 49 van het EG-verdrag wordt opgeheven voor het Nederlandse deel van de digitale gokmarkt. Kan de minister onder die voorwaarden het restrictieve beleid nog wel handhaven? Hij heeft de vraag aan de Raad van State van veel fracties over deze rechterlijke kritiek nog steeds niet echt inhoudelijk beantwoord. Hij volstaat met te stellen dat het beginnen van een proef, waarschijnlijk te volgen door een beperkt toelaten van kansspelen op internet, wel past in een restrictief beleid. De kritische uitspraak van de rechtbank in Breda wordt door de minister simpelweg tegengesproken door te wijzen op het ingestelde hoger beroep, omdat de rechter naar zijn mening een onjuiste inhoudelijke maatstaf heeft aangelegd, zo zegt de minister.

De derde pijler is het tegengaan van gokverslaving. Dat is niet de sterkste pijler, zo zeg ik eufemistisch, onder het Nederlands kansspelbeleid. Helaas heeft de minister niet gereageerd op ons verzoek om aandacht te geven aan het Amerikaanse onderzoek dat, in tegenstelling tot het door Motivaction verrichte onderzoek, tot de conclusie komt dat de meerderheid van internetgokkers wel degelijk problemen heeft met verslaving, wellicht niet doordat men vastzit aan een bepaald spelletje, maar wel doordat men met regelmaat via internet aan kansspelen doet: nu eens dit en dan eens dat. Is er wel sprake van een gedegen risicoanalyse van de kans op verslaving bij internetgokken?

Ik herinner mij nog de discussie van een jaar of tien geleden met staatssecretaris Schmitz, toen wij als eerste via een motie vroegen om onderzoek te doen naar de gevolgen en gevaren van internetgokken. Er is een begin gemaakt met het doen van dergelijk onderzoek naar de verslavingsproblematiek rondom kansspelen in het fysieke Nederland en in het verlengde daarvan op internet.

Dat onderzoek wijst onder andere op de sterk verslavende werking van zowel de fruitmachines als de inbelspelletjes. Zonder daar lang bij stil te willen staan, ligt er wel een link met het onderwerp van vanavond. De minister weigert vooralsnog robuust op te treden tegen de toestanden die zich rond fruitmachines voordoen. Wij hoeven niet zo heel ver van huis te gaan om de verslaafden tegen te komen die zich daaraan te buiten gaan zonder dat hen al te veel in de weg wordt gelegd. Heel veel van die verslaafden zijn ooit begonnen op zo'n onschuldige "piekmachine", terwijl zij op een frietje stonden te wachten.

Nu die "piekmachines" met oprechte dank aan de regering eindelijk beginnen te verdwijnen uit de heel laagdrempelige locaties, rukken de inbelspelletjes op, die nog laagdrempeliger zijn. Ook daar hebben wij menigmaal over gesproken. De minister heeft toegegeven dat het met de huidige stand van de techniek niet voorkomen kan worden dat met invoering van dit wetsvoorstel ook telefonisch geparticipeerd zal worden in de dan toegestane internetkansspelen. Kan de minister garanderen dat met verwezenlijking van dit wetsvoorstel inbelspelletjes niet verbonden kunnen worden aan die dan gelegaliseerde kansspelen via internet? Ik vind dat een belangrijk punt, gelet op de laagdrempeligheid van die inbelspelletjes.
Wij zien dat de enorme omvang van reclame-uitingen en -gelden en het vooralsnog magere effect van gedragscodes de claim ondergraven dat het huidige beleid wél restrictief zou zijn. Hoe moeten wij die reclame-uitingen zien in het kader van die restrictiviteit? Hoewel ik blij ben met de aangegeven afname in reclame-uitingen, vraag ik de minister waarom niet nog drastischer maatregelen genomen moeten worden. De critici zou dan in elk geval het argument ontnomen worden dat in Nederland de overheid de grootste aanprijzer is van kansspelen, zoals prof. Hulst dat een aantal jaren geleden in een oratie stelde.

Ik moet mijn kritiek richten op de voorgestelde constructie om elke individuele gokker zelf vooraf zijn speellimiet te laten bepalen, zonder dat daar maxima aan verbonden worden. Ook hier wordt de kansspelaanbieder geacht als toezichthouder op te treden in het kader van het tegengaan van verslaving. Wil de minister ten minste toezeggen als voorwaarde een voor de vergunninghouder verplicht systeem van inlegmaxima toe te voegen? Aan welke maxima denkt hij daarbij? Al eerder hebben wij in de Kamer gesproken over de ongelukkige constructie van zelfregulerend toezicht op verslaving. Ook degenen die een regulering van de kansspelmarkt voorstaan, zouden moeten toegeven dat een dergelijke beperking van de goklust ingaat tegen het natuurlijke eigenbelang van de kansspelaanbieder. Ik stel niet bij voorbaat dat een dergelijk zelfregulerend toezicht absoluut onmogelijk is, maar ik geef wel aan dat de bewijslast eigenlijk omgedraaid zou moeten worden. Laat de minister aantonen dat Holland Casino daartoe in staat is gebleken. Is er goede reden om te veronderstellen dat het zelfregulerend toezicht van Holland Casino met betrekking tot verslaving weinig tot niets voorstelt?

In dit kader ziet mijn fractie graag dat voorzien wordt in de mogelijkheid van een verplichte rapportage vooraf en tussendoor over de schadelijke effecten van de verschillende kansspelen en in de mogelijkheid om als het nodig is licenties van aanbieders in te trekken. Wij weten ons daarbij geïnspireerd door het zogenaamde behee
Labels
André Rouvoet
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage over kansspelen op internet'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > september