Bijdrage bij wet algemene bepalingen burgerservicenummer

woensdag 06 september 2006 16:41

De heer Slob (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Ik wil van deze gelegenheid gebruikmaken om minister Nicolaï te feliciteren met zijn nieuwe positie. Het is de eerste keer dat wij elkaar op die manier in debatten tegenkomen. Als het om de onder zijn verantwoordelijkheid vallende dossiers gaat, valt hij overigens wel met zijn neus in de bestuurlijke boter. Allereerst was er de invoering van het biometrisch paspoort met direct al enige problemen rond de uitvoering. En nu is er de behandeling van dit wetsvoorstel inzake het burgerservicenummer, waarvan de voorbereiding heel erg lang heeft geduurd. Aangezien het een belangrijk onderwerp betreft is het van belang dat wij het in alle zorgvuldigheid met elkaar behandelen. Bij de invoering van het biometrisch paspoort en van het burgerservicenummer ontstaat bij een aantal burgers het beeld dat de overheid wel heel ver wil gaan in het verzamelen van informatie over burgers. Als het lukt om de foto goed op het paspoort te krijgen, zal er nog een vingerafdruk aan worden toegevoegd. In combinatie met de invoering van het burgerservicenummer wordt het een stuk eenvoudiger en aantrekkelijker om gegevens te koppelen. Het is weinig zinvol om zaken en sentimenten die kunnen ontstaan, zwaarder te maken dan ze zijn. Ik behoor ook niet tot de categorie George Orwell, maar duidelijk is wel dat met deze voortschrijdende technieken, inzichten en mogelijkheden de overheid met de invoering van het biometrisch paspoort en het burgerservicenummer meer mogelijkheden heeft om het informatieoverzicht compleet te krijgen. Daar zitten positieve kanten aan. In de memorie van toelichting zijn die uitgebreid onder woorden gebracht. Positieve kanten voor de burgers én de overheid.

De veelbesproken en vaak ook bekritiseerde trage dienstverlening van de overheid kan met dit soort technieken een stuk efficiënter en sneller plaatsvinden. Het zal voor burgers een hoop ergernis schelen als zij kunnen volstaan met het opgeven van een nummer en niet altijd en overal opnieuw alle gegevens hoeven uit te wisselen.

De communicatie over al deze maatregelen is interessant. Die roept de nodige vragen op. De regering probeert de indruk te wekken dat er niet zo veel aan de hand is. Dat sluit aan bij de adviezen die het kabinet heeft gekregen naar aanleiding van een onderzoek naar hoe het burgerservicenummer mogelijkerwijs zal worden ontvangen. De Kamer heeft die stukken ook ontvangen. Een van de aanbevelingen daarin was om het burgerservicenummer met weinig tamtam te introduceren. Als het als iets nieuws wordt neergezet, zou dat veel vragen bij de burgers oproepen en mogelijkerwijs angsten opwekken. Ik sprak zo-even over George Orwell. Dat soort beelden zou bij mensen kunnen ontstaan. Het advies is om het "low level" te presenteren om juist dat te voorkomen.

In dat opzicht is het verschil in toonzetting tussen de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag opvallend. In de memorie van toelichting wordt lovend gesproken over de mogelijkheden van het burgerservicenummer. Dat wordt tot uitentreuren onder woorden gebracht. In de nota naar aanleiding van het verslag is de toon milder en wordt gesteld dat het slechts gaat om vervanging van een overbelast sofinummer. Als het kabinet het op deze wijze presenteert, wordt een klein beetje onrecht gedaan aan wat hier plaatsvindt. Het is misschien een knap stukje "downplaying". Het kan echter een hoop onduidelijkheid en onzekerheid als gevolg hebben. De verslagen van de expertmeetings met de mensen in het veld, de mensen die ermee moeten werken, laten zien dat die de invoering als behoorlijk ingrijpend ervaren. Wat ons betreft mag dat op die wijze ook met de burgers worden gecommuniceerd. Maak het niet minder of groter, maar wees eerlijk over de ingrijpende consequenties.

De heer Szabó(VVD):
Wat verstaat de heer Slob onder ingrijpend?

De heer Slob (ChristenUnie):
Het is ingrijpend als allerlei persoonlijke gegevens gekoppeld kunnen worden en als de mogelijkheid bestaat dat anderen daar bij kunnen komen. Dat is niet plezierig en dat kan nogal wat gevolgen hebben. Aan de wijze van werken zitten voor zowel burger als overheid zeer positieve kanten. De overheid moet wel duidelijk zijn over de reikwijdte daarvan. Ik kom straks uitgebreid te spreken over het privacyverhaal. Daar moet open over worden gecommuniceerd. De toon daarbij moet liggen tussen die van de memorie van toelichting en die van de nota naar aanleiding van het verslag.

Het verminderen van technische barrières voor het uitwisselen van informatie en het meervoudig gebruiken van persoonsgegevens maken de vraag wat de overheid eraan doet om de privacy van burgers te waarborgen extra relevant. Op dat punt is zowel het wetsvoorstel als de beantwoording van de schriftelijke vragen wat tegenvallend. Het moet nog een stukje scherper. Vandaar dat een aantal amendementen is ingediend met de heer Van der Ham. Onze zorg is dat dit wetsvoorstel te veel uitgaat van het vergroten van de informatiemacht van de overheid en te weinig van de mogelijkheden van burgers om daar invloed op uit te oefenen. Beide kanten moeten voldoende benadrukt worden.

Dat brengt mij bij mijn vragen over privacy en de ingediende amendementen. Wat kan de burger bijvoorbeeld doen als er een fout is geconstateerd bij het gebruik en de verwerking van het bij hem behorende nummer? Wij vinden dat er geen maanden overheen moeten gaan voordat er concreet iets met zo'n melding wordt gedaan en de fouten worden hersteld. Evenmin vinden wij dat de burger alle mogelijke overheidsorganen langs moet om te weten te komen of zijn nummer daar naar behoren wordt gebruikt. Een mogelijk gevolg is een brij aan klachtenprocedures, tenminste als burgers voldoende zin hebben om zaken door te zetten. Het initiatief ligt dan trouwens ook vooral bij de burger. Erkent de minister niet dat een goede dienstverlening aan de burger impliceert dat een fout in het gebruik en de verwerking van het burgerservicenummer zo snel mogelijk wordt hersteld? Ik vraag de minister daar morgen op in te gaan. Om te waarborgen dat burgers geen grote strijd hoeven te voeren tegen "de" overheid, heeft het CBP voorgesteld om een ombudsfunctie in het leven te roepen, die de bevoegdheid of de doorzettingsmacht krijgt om fouten van de overheid jegens burgers te herstellen. De heer Van der Ham heeft een amendement ingediend om een wettelijke basis te geven aan deze functionaris. Wij hebben dat amendement op stuk nr. 13 graag met hem ingediend. Het is voor ons erg belangrijk dat een dergelijke ombudsfunctie straks in de wet is geregeld.

Het amendement op stuk nr. 12 ziet op een informatieplicht: degene die fouten constateert, moet degene aan wie het nummer is toegekend daarvan op de hoogte brengen en melden op welke wijze de fout is hersteld. Ook dat vinden wij een heel belangrijke toevoeging aan het wetsvoorstel. Ik ben ervan overtuigd -- nog afgezien van de werkelijke noodzaak ervan, al vind ikzelf wel dat het nodig is -- dat dit soort waarborgen in de wet de burger vertrouwen geeft om verder te gaan met dit burgerservicenummer en alles wat daarmee samenhangt. Ook in dat vertrouwen moet je investeren. Dat vertrouwen moet blijken uit de wijze waarop de privacy van burgers in de wet is geregeld. Je kunt dan beter iets te veel doen -- al kun je erover twisten of dat het geval is -- dan te weinig, met een gebrek aan vertrouwen en alle andere gevolgen van dien.

Verder is er de onduidelijkheid voor de gebruikers van het burgerservicenummer. In artikel 10 is via een nota van wijziging het woord "publiekrechtelijk" geschrapt, omdat het te veel onduidelijkheid zou opleveren. Mijn fractie heeft daar moeite mee: wij vinden dat met het schrappen van die woorden een verkeerd signaal wordt gegeven. Van ons mag het woord "publiekrechtelijk" gewoon blijven staan; het is in het maatschappelijk verkeer zeer gebruikelijk en door het schrappen ervan wordt alleen maar meer onduidelijkheid gecreëerd. Dit raakt echter wel de kern van het bestuursrecht, in de zin dat daarin wordt gediscussieerd over wat publiekrechtelijke en privaatrechtelijke bevoegdheden zouden zijn. Dat zijn juridisch heel interessante debatten, waarin tegenstanders elkaar met veel geweld -- niet letterlijk opgevat -- proberen te overtuigen. Ik wil daar nu niet in treden, maar door het schrappen van "publiekrechtelijk" heeft het kabinet hierin een positie ingenomen. Het lijkt me toch beter om de werking van de wet te beperken tot handelingen van overheidsorganen die voortvloeien uit publiekrechtelijke taken en bevoegdheden. Laat het daarom maar gewoon staan. Gemeente laat die eventuele jurisprudentie hierover maar gewoon komen. Alles afwegende, is schrappen volgens ons het slechtste wat je kunt doen.

Mevrouw Fierens (PvdA):
Graag ga ik hierover nog even met u door. Eerst stond er "publiekrechtelijk". Naar aanleiding van opmerkingen is dat "taak" geworden. Verder zou er worden uitgebreid, mogelijk ook buiten de overheid, naar het bedrijfsleven. Zo ontstaat dat juridische debat dat misschien wel interessant is, maar waarmee we nu wat pragmatisch zullen moeten omgaan.

Als er "publiekrechtelijk" staat, wat is dan de brede werking van de wet? Een woningbouwcorporatie die zaken doet buiten de deur, die met projectontwikkelaars onderhandelt? Waar leg je dan de grens? Daarmee begrenzen wij het BSN misschien weer, waardoor er dadelijk weer additionele nummers, dubbele boekhoudingen en dubbele administratieve lasten nodig zijn.

De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb net al aan de heer Szabó laten doorschemeren dat er wat mij betreft best eens een discussie mag worden gevoerd over het verbreden van de reikwijdte en het gebruik van het burgerservicenummer. Wij praten nu natuurlijk wel over de overheid die hiervan gebruik gaat maken. De minister zal er mogen wel op ingaan, maar ik heb begrepen dat de term "publiekrechtelijke taak" is geschrapt omdat er onduidelijkheid bestaat over de vraag hoe dit begrip precies zou moeten worden gedefinieerd. Je zit dan dus middenin een discussie over een vraag waarover juristen het absoluut niet eens worden. Het is van belang dat wij bij de invoering van het burgerservicenummer heel duidelijk maken dat als overheidsorganen met het burgerservicenummer gaan werken, het gebruik daarvan en de handelingen die zij daarbij moeten verrichten nadrukkelijk moeten voortvloeien uit de publiekrechtelijke bevoegdheid en taken die zij hebben. Om die reden moet het woord "publiekrechtelijk" nu niet uit de wet worden geschrapt. Wij kunnen nog vervolgdiscussies krijgen op dit punt, bijvoorbeeld over verbreding. Ik sta op zich open daarvoor, maar dat gaat natuurlijk niet over het wetsvoorstel waarover wij nu met elkaar in discussie zijn.

Mevrouw Fierens (PvdA):
Als het publiekrechtelijk wordt, kom je weer bij de grens van het gebruik van het BSN. Ik wil graag weten of voor de ChristenUnie het voordeel van de dienstverlening doorslaggevend is of de angst dat het BSN ook buiten de overheid zal worden gebruikt. Ik denk overigens dat dit laatste in de toekomst toch zal gebeuren.

De heer Slob (ChristenUnie):
De discussie is meer dat een overheid niet alleen publiekrechtelijk activiteiten en handelingen verricht, maar ook op het gebied van het privaatrecht bezig is. Het is vrij diffuus welke handelingen daar allemaal onder zouden vallen. Ik denk dat wij elkaar nu niet lastig moeten vallen om dit te definiëren en in te vullen. De vraag is of je vindt dat dit terrein, dat vrij open is, ook zou moeten worden vrijgeven voor het gebruik van het burgerservicenummer. Ik heb gezegd dat het mij beter lijkt dat overheidshandelingen eenduidig worden gedefinieerd, ook in juridische zin. Daar mag best over worden gediscussieerd, maar houd het dan bij de term "publiekrechtelijk". Zwaarder dan dit zou ik het overigens niet willen maken. Het gaat maar om één woordje in het wetsvoorstel. Wij weten echter hoe dat gaat met juristen: het kan nogal wat gevolgen hebben voor de praktijk. Ik heb hierover samen met de fractie van D66 een amendement ingediend. Ik wacht wel af hoe de minister daar morgen op reageert.

De heer Haverkamp (CDA):
De verandering van artikel 10 is niet nieuw. Wij hebben dat al eerder gedaan in artikel 88 van de Wet GBA. Daar werkt het op dit moment, dus ik begrijp niet dat de heer Slob een probleem heeft met de verandering van de publiekrechtelijke taak in een gewone taak.

De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb net al gewezen op de discussie die hierover in juridische kringen wordt gevoerd. Er is verschil van opvatting over publiekrechtelijk/privaatrechtelijk. Het lijkt ons goed om die term in deze wet wel te handhaven. Ik heb dit ook geplaatst in het kader van het zoeken van draagvlak bij burgers en het bieden van waarborgen dat de overheid niet meer met een burgerservicenummer gaat doen dan noodzakelijk is. In dat opzicht is het een helder signaal als het burgerservicenummer beperkt blijft tot handelingen van overheidsorganen die voortvloeien uit publiekrechtelijke bevoegdheden en taken. Ook in dat opzicht zou ik het nu niet zwaarder willen maken dan nodig is.

De heer Haverkamp (CDA):
Ik wil mij toch aansluiten bij het pleidooi van mevrouw Fierens. Wij proberen met elkaar een klantgerichtere overheid op te tuigen. Bij de Wet GBA, een van de onderliggende wetten, hebben wij dat al doorgevoerd. Er wordt geregeld dat het BSN alleen voor bepaalde zaken mag gebruiken. Het zou toch heel jammer zijn als wij nu weer terug in de tijd gaan door hier niet de kans te grijpen die wij hebben om de service naar de burger te verbeteren.

De heer Slob (ChristenUnie):
Hier is al gelijk een verschil van opvatting te zien. Aan de ene kant gaat het om het bieden van service en duidelijkheid aan burgers. Aan de andere kant gaat het om het waarborgen van privacy. Het is duidelijk dat daartussen een bepaald spanningsveld zit. Laten wij dat debat morgen maar voortzetten met de minister erbij.

Het toetsingskader is nog niet gereed tijdens deze plenaire behandeling van het wetsvoorstel, althans ik heb het nog niet gezien. Het is echter wel van belang dat er inzicht is in de afbakening, het gebruik en de verwerking van gegevens op grond van het burgerservicenummer. Dit betreft ook de vraag naar de reikwijdte van de wet. Ook voor de Kamer is dit belangrijk, want als het goed is krijgen wij zo voldoende zicht op de vraag of de bescherming van persoonsgegevens ook voldoende is gewaarborgd. Het minste dat nog wel geregeld zou kunnen worden is dat het gebruik van het toetsingskader verplicht wordt gesteld door deze een wettelijke verankering te geven. Net als het instellen van een ombudsfunctionaris kan het wettelijk verankeren van het toetsingskader bijdragen aan het vertrouwen in het burgerservicenummer. Dat is ook de reden dat wij met de D66-fractie een amendement hebben ingediend dat het toetsingskader een wettelijke verankering geeft. Mijn fractie ontvangt graag nog een nadere toelichting op een zinsnede die wij ergens tegen kwamen, namelijk dat er eventueel ook sectorale toetsingskaders zouden worden opgesteld. Vindt de minister dat nu wel of niet nodig? Het lijkt ons handig om daar wat duidelijkheid over te krijgen.

Het burgerservicenummerstelsel maakt het technisch mogelijk dat aan de hand van het burgerservicenummer gegevens anders dan voor verificatiedoeleinden worden opgezocht of geraadpleegd in personenregistraties waarin het burgerservicenummer is opgenomen. De regering stelt dat het aan de verantwoordelijke voor de registratie is om binnen de grenzen van hetgeen wettelijk is toegestaan zo'n zoekmogelijkheid wel of niet te implementeren en het gebruik ervan voor anderen mogelijk te maken. De aard van de raadplegingen wordt eveneens door de verantwoordelijke vastgesteld. Wij zouden graag een nadere concretisering op dat punt krijgen. Wat zou dat in de praktijk kunnen betekenen?

Ik koppel de invoering van het burgerservicenummer ook aan de invoering van het biometrisch paspoort. Het is misschien een heel kleine groep, maar er blijken ook mensen te zijn die gewetensbezwaren hebben als het gaat om het gebruikmaken van dergelijke nummers, een paspoort met gegevens die ver gaan en het koppelen van gegevens. Deze gewetensbezwaren kunnen levensbeschouwelijk van aard zijn, maar dat hoeft niet het geval te zijn. Ik vraag de minister wat nu de positie van gewetensbezwaarden is. Dit is een lastige discussie, maar ik heb de indruk dat deze gewetensbezwaarden eigenlijk helemaal geen positie hebben. De trein rijdt door en het is voor deze mensen heel moeilijk om weerklank te krijgen voor de bezwaren die zij hebben en eventueel keuzemogelijkheden voor deze personen te creëren. Het is misschien een kleine groep en het is voor mij ook moeilijk om precies zicht op aantallen te krijgen. Ik zou graag van de minister horen wat wij hieraan gaan doen. Als er één ding duidelijk is, dan is het wel dat wij ook oog moeten hebben voor mensen die gewetensbezwaard zijn.

Ik sluit mij aan bij de vraag of de invoeringsdatum van 1 januari 2007 nog wel haalbaar is gezien de omvang van de operatie. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij een aantal vragen gesteld over de fraudegevoeligheid van het burgerservicenummer. Dit is wat ons betreft nog steeds een zorgpunt. Ik vraag de minister hierop morgen in te gaan. Wij zien het burgerservicenummer als een behoorlijk ingrijpende operatie. Dit kan behoorlijke implicaties hebben. Wij zijn overwegend positief over de doelstellingen van het burgerservicenummer, maar wij zijn wel kritisch over het waarborgen van de privacy van de burgers bij invoering. Wij hechten ook zeer aan het creëren van draagvlak voor deze operatie. In dat opzicht denken wij dat de wet nog op een aantal punten moet worden aangepast. Daarover gaan wij morgen graag verder met de minister in debat.

De heer Szabó(VVD):
U vindt het heel ingrijpend en noemde een aantal maal de naam George Orwell.

De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb aangegeven dat ik niet tot die categorie behoor.

De heer Szabó(VVD):
Hoe ziet u de voorlichting aan burgers? Ik denk dit heel belangrijk is. Als wij verkeerde signalen geven waardoor het lijkt of de gegevens van iedereen opeens worden gegijzeld door de overheid en dat de burger geen enkele inspraak heeft, dan kan ik mij voorstellen dat het de verkeerde kant op gaat.

Vindt u niet, net als de VVD-fractie, dat dit met name een technische exercitie is? Er verandert voor veel burgers weinig, alleen de dienstverlening wordt verbeterd. Bent u het met mij eens dat wij daarom terughoudend moeten zijn in de voorlichting?

De heer Slob (ChristenUnie):
Ik verwijs naar wat ik al heb gezegd over voorlichting. Het is goed om de positieve kanten van het burgerservicenummer uit te dragen. Burgers moeten er van op de hoogte worden gebracht dat het voor hen een stuk makkelijker wordt en dat de overheid misschien hierdoor wat sneller gaat werken. Dat zijn punten waar burgers veel belang bij hebben, dus dat moeten wij uitdragen. Bij het koppelen van gegevens is het echter van groot belang dat er voldoende waarborgen zijn voor de privacy. De minister onderkent in de nota naar aanleiding van het verslag dat er een aantal risico's is en dat wij niet moeten doen alsof het alleen een technische operatie is die niet zo veel voorstelt. Ook daar moeten wij eerlijk over communiceren.

Ik denk dat de communicatie met de burgers veel meer kracht kan krijgen als in de wet de privacy voldoende is gewaarborgd. De burger moet ook mogelijkheden worden geboden om ontstane fouten snel te herstellen, zodat hij of zij niet zelf overal achteraan moet jagen bij de moloch van de overheid waar soms geen doorgang te vinden is. Er moeten dus aanspreekpunten zijn voor dit soort zaken. Als wij er met deze aanvulling een mooi pakket van maken, zouden wij de wet kunnen steunen. Zover zijn wij echter nog niet.
Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage bij wet algemene bepalingen burgerservicenummer'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > september