Bijdrage initiatief-Wolfsen-Luchtenveld; Wet dwangsom niet tijdig beslissen

dinsdag 11 april 2006 10:02

De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Het was eigenlijk de bedoeling dat wij vorige week donderdag de eerste termijn zouden houden, maar omdat de agenda toen wat uitliep, is die doorgeschoven naar deze week. Ik ben daar eigenlijk wel blij om, want anders was het qua verhouding PvdA-VVD wel een heel rare week geworden. Allereerst zette beoogd lijsttrekker voor de VVD, mevrouw Verdonk, de deur open voor de PvdA. In dezelfde week werd gesproken over het initiatief-Duivesteijn/Hofstra. Als toen ook nog het initiatief-Wolfsen/Luchtenveld was behandeld, was dat volgens mij iets te veel van het goede geweest. Ik kan hier nu trouwens ook nog de opmerking aan toevoegen dat wij, als wij de behandeling van het wetsvoorstel wat in de tijd spreiden, de heer Luchtenveld wat langer in ons midden kunnen houden. Dat is een overweging voor de Voorzitter die zich wat zorgen maakt over Kamerleden die hun arbeid voor de publieke zaak op een andere plek willen voortzetten.

Ik complimenteer de indieners met het initiatiefvoorstel, zoals dat aan ons is voorgelegd. Zij hebben het gevoel over het veel te laat beslissen door bestuursorganen, waar wij al heel lang over spreken, omgezet in concrete daden. Mijn fractie waardeert dat. Uit diverse onderzoeken weten wij wat de tekortkomingen van het bestuur zijn. De gehanteerde beslistermijnen zijn erg groot en dat moeten wij niet willen accepteren. De wettelijke beslistermijnen worden veelvuldig overschreden. De Nationale ombudsman heeft ons daar veelvuldig over gerapporteerd en heeft dit punt ook bovenaan een lijstje van klachten gezet. De mogelijkheid van het instellen van bezwaar of beroep blijkt in de praktijk toch onvoldoende te zijn. Daarom vinden wij het goed dat er een extra prikkel wordt ingevoerd, al blijft het treurig dat dit middel -- collega Van de Camp noemde het zelfs een paardenmiddel -- toegepast moet worden. Als het moet, is het echter niet anders.

Ondanks deze lof willen wij toch nog een paar vragen stellen, mede naar aanleiding van de schriftelijke beantwoording. Om te beginnen, vraag ik aandacht voor de verhouding van dit wetsvoorstel tot het wetsvoorstel van het kabinet. Met beide voorstellen wordt hetzelfde beoogd, namelijk het opvoeren van de druk op bestuursorganen om sneller te beslissen. De indieners hebben in de nota naar aanleiding van het verslag aangegeven dat de twee voorstellen complementair aan elkaar zijn. Wij zijn benieuwd of de regering daar op dezelfde manier tegen aankijkt. Met het oog op de eenduidigheid -- de indieners hebben bij de behandeling van andere voorstellen, zoals dat inzake de bestuurlijke boete, zelf ook aangegeven dat wij moeten oppassen voor lappendekens en het naast elkaar bestaan van regelingen -- zouden wij het plezierig vinden als bekeken wordt of het mogelijk is om de wetsvoorstellen in elkaar te schuiven. Immers, de doelstelling is uiteindelijk hetzelfde. Misschien zal het wat geven en nemen zijn voor zowel de regering als de indieners, maar dat heeft wel onze voorkeur. Een aantal maanden geleden hebben wij eenzelfde situatie meegemaakt op het gebied van onderwijs. De voorzitter weet dat. Er lag een initiatiefwetsvoorstel van de leden Hamer, Dijsselbloem en Kraneveldt en er lag een wetsvoorstel van minister Van der Hoeven. Daar zaten wel wat verschillen tussen, maar uiteindelijk zijn zij er uitgekomen. Ik geloof dat zij een uurtje of iets langer opgesloten hebben gezeten in de ministerskamer.

De voorzitter:
Ik heb geen ministerskamer gezien.

De heer Slob (ChristenUnie):
In ieder geval hebben zij met elkaar gesproken en zijn zij tot één wetsvoorstel gekomen. Ik dacht dat dit voorstel zelfs de unanieme steun van de Kamer heeft gekregen. Om dat ook hier te laten lukken, moet toch een lonkend perspectief zijn voor de indieners en de regering.

Het naast elkaar bestaan van verschillende voorstellen kan wat onduidelijkheden met zich meebrengen. De indieners verwachten bijvoorbeeld dat bij eenvoudige beschikkingen de burger de voorkeur zal geven aan de dwangsom, en dat er eerder naar de beroepsprocedure uit het kabinetsvoorstel gegrepen zal worden naarmate het belang groter wordt. Het voorstel van de indieners gaat daarnaast ook uit van de reguliere bezwaarprocedure uit de AWB. De fractie van de ChristenUnie zou het chiquer en overzichtelijker vinden als het mogelijk zou zijn om verschillende elementen bij elkaar te voegen. Een ander verschil is dat in het voorstel van het kabinet een belanghebbende geen ingebrekestelling hoeft te verzenden als dit redelijkerwijs niet van hem kan worden verwacht. De indieners hebben ervoor gekozen om dit niet in hun wetsvoorstel op te nemen. Ik vraag hun om dit in hun eerste termijn wat te verduidelijken. Voor de bestuursorganen zijn er namelijk wel uitzonderingsgronden opgenomen. Het lijkt dan niet meer dan redelijk dit ook voor de aanvrager te regelen.

Wij hebben aandacht gevraagd voor de introductie van de verschillende dwangsomcategorieën. Op de vraag die wij daarover schriftelijk hebben gesteld, hebben wij nog niet echt een antwoord gekregen. Het gaat niet om de afstemming per individueel geval, maar om die per categorie van beschikkingen. Zien de indieners dit nog als een mogelijkheid? Zij hebben in de nota van wijziging wel een glijdende schaal mogelijk gemaakt, zoals bijvoorbeeld de CDA-fractie wenste. Maar welke keuze ligt eraan ten grondslag om geen categorieën te hanteren? Er kan op die manier recht worden gedaan, zij het in beperkte mate, aan het belang dat de aanvrager heeft bij het tijdig nemen van een besluit, hoewel wij dit natuurlijk niet moeten gaan overwaarderen. Kan men hierop reageren?

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die door een groot aantal collega's zijn gemaakt over de wel heel lange invoeringstermijn van vijf jaar. Het zou jammer zijn als men daar waar de uitvoering wat de beslistermijnen betreft niet veel problemen oplevert, dit wetsvoorstel wel snel implementeert, maar dat men daar waar de problemen juist liggen, een zo lange periode hanteert. Ook onze fractie had een periode van twee jaar in gedachte, maar ik geef mevrouw Halsema gelijk dat dit ook een arbitraire termijn is. Maar laat de boodschap zijn dat wij af moeten van de periode van vijf jaar. Laten wij daarna met elkaar verder spreken over wat reëel is.

Bij mijn fractie is enige vrees voor de effecten van dit wetsvoorstel op het beroep dat op de rechterlijke macht zal worden gedaan. Ik vraag de indieners daar in hun termijn op in te gaan. De bestuursorganen stellen zelf de dwangsombeschikking op; zij moeten bepalen of zij in aanmerking komen voor een van de uitsluitingsgronden. Het is eenvoudig in te zien dat het beroep op de rechter aanzienlijk kan toenemen, zeker nu er nogal wat ruim te interpreteren begrippen zijn opgenomen; de heer Van der Staaij vroeg voor dit laatste ook al aandacht. Met name de tweede uitzonderingsgrond, het niet tijdig beslissen dat te wijten is aan de aanvrager, is dermate vaag en ruim geformuleerd, waardoor het misschien wel vaak kan worden toegepast, dat daarmee mogelijkerwijs de werking van dit wetsvoorstel volledig teniet zal worden gedaan. Dat lijkt ons niet de bedoeling van de indieners. Ik vraag hun daarop te reageren.

In het schriftelijk verslag hebben wij aandacht gevraagd voor het gezamenlijk procederen. De indieners hebben daarop gereageerd. Zij hebben op zichzelf gelijk als zij stellen dat het natuurlijk wel gaat om beschikkingen die gelden voor een individueel geval. Dat neemt niet weg dat als derden bezwaar aantekenen tegen een beschikking, het niet loont om dat zo veel mogelijk gezamenlijk te doen omdat dan de dwangsom wordt verdeeld. Wij zien daarin toch een probleem ontstaan. Het is volgens ons iets wat wij met elkaar niet zouden moeten willen. Mijn fractie wil dan ook graag weten wat er zich tegen verzet om de dwangsom per bezwaarmakende uit te keren.

Met betrekking tot de discussie over het hanteren van de fatale termijnen moge het bekend zijn dat mijn fractie destijds voor de desbetreffende motie-Koopmans/De Krom heeft gestemd. Ook mijn fractie is van mening dat de fatale termijnen niet voor alle beschikkingen zouden moeten gelden, maar alleen in die gevallen waarin het belang van derden en het algemeen belang dat toelaat en waarin de voorwaarden volstrekt helder zijn. Die mogelijkheden zouden wel degelijk in overweging moeten worden genomen. Het had onze voorkeur gehad wanneer dat meteen met elkaar besproken had kunnen worden, hetgeen helaas nu niet het geval is. Ook op dit punt was het wellicht overzichtelijker geweest als er overleg was geweest met het kabinet omdat het kabinet in zijn wetsvoorstel aangeeft dat voor het bijzondere bestuursrecht in een afzonderlijk project zal worden nagegaan op welke gebieden de fatale termijn kan worden ingevoerd.
Nogmaals, het zou plezierig zijn geweest als wij dat nu in een keer hadden kunnen bespreken.

Wij zijn niet zo enthousiast over het voorsorteren op eventuele aanpassingen van de wettelijke termijnen. Ik deel de terughoudendheid die collega Dittrich in eerste termijn heeft verwoord. Waarom zouden wij nu al gaan voorsorteren? Ik denk dat dit een verkeerd signaal is. Laten wij daar maar een streep door zetten. Ik hoop dat de indieners hier in eerste termijn op willen reageren.

Wij staan zeer positief tegenover de doelstellingen van het wetsvoorstel. Er zijn nog wel enkele aarzelingen over de effecten, de uitwerking en de verhouding tot het wetsvoorstel van de regering, maar het moge duidelijk zijn dat wij een positieve grondhouding hebben om met de indieners en de regering te zoeken hoe wij tot een stem voor dit wetsvoorstel kunnen komen. Ik hoop dat wij er op afzienbare termijn uit kunnen komen.

Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage initiatief-Wolfsen-Luchtenveld; Wet dwangsom niet tijdig beslissen'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > april