Column Centraal Weekblad: Vrouwen in Irak

vrijdag 07 november 2003 08:20

Afgelopen week maakte ik deel uit van de Tweede Kamerdelegatie die een bezoek bracht aan ‘onze jongens en meisjes’ in Irak. Het ingrijpen van de coalitietroepen in Irak en de besluitvorming rond de uitzending van Nederlandse militairen naar dat land, maakte ik mee als woordvoerder van de ChristenUnie voor zowel Buitenlandse Zaken als Defensie. Het was daarom een ervaring om de militairen te bezoeken die ook door mijn partij gesteund zijn uitgezonden.

Mijn ervaringen waren overwegend positief. De toestand in de provincie Al Muthanna, waar de Nederlandse stabilisatiemacht gelegerd is, blijft tot nu toe rustig. Naast veel andere taken leiden de Nederlandse militairen Irakezen op als politieagent of als lid van een bewakingsdienst. Een goede stap in de richting van handhaving van de veiligheid door de Irakezen zelf. Door de Amerikanen en Britten, met een adviserende rol van de Nederlanders, is een provinciale raad ingesteld bestaande uit vertegenwoordigers van verschillende groeperingen in de Irakese samenleving: sheiks, politieke partijen, religieuzen en vrouwen. De gouverneur zelf is gekozen uit 60 kandidaten door leden van de gemeenteraden in de provincie. Met dit laatste loopt de provincie voorop in Irak. Het is allemaal nog broos en een echte democratie is nog ver weg. Toch zijn het stappen op weg naar een eigen Irakese overheid.

Tijdens ons bezoek had de delegatie een gesprek met de voltallige provinciale raad, die bestaat uit 40 leden. Ik was met name benieuwd naar de twee(!) vrouwen die deel uitmaken van de raad. Achteraan in de hoek ontdekte ik hen, naast elkaar. Hoofd en haar waren bedekt, maar ze droegen geen gezichtssluier. Er was jammer genoeg geen tijd om uitgebreid met ze te praten, ik had graag hun eerste ervaringen willen horen.

Voor de vrouwelijke Kamerleden was dit bezoek geen onversneden genoegen. Moslims mogen ‘vreemde’ vrouwen geen hand geven. Nu is niet iedere moslim even strikt in de leer, daarom kreeg ik van sommige aanwezigen wel een hand, anderen volstonden met een vriendelijke knik en nog weer anderen keken volkomen langs me heen. Dat laatste is bepaald niet prettig, al weet ik dat het niet persoonlijk bedoeld is.

Door sommige journalisten wordt mij wel eens de vraag gesteld hoe het nu is om als eerste vrouw voor de ChristenUnie in het parlement te zitten. Ik antwoord dan steevast dat ik me daar helemaal niet zo bewust van ben. Dat ik niet als vrouw, maar in de eerste plaats als mens kamerlid ben. Er zijn zoveel dingen die de ene mens van de andere onderscheiden, sekse is daar één aspect van. Ook hoor ik wel eens de gedachte dat er bij de ChristenUnie een vrouwenlobby is die mij in de kamer gestemd heeft. Maar ook dat is niet mijn ervaring. Regelmatig hoor ik van mensen dat ze op mij gestemd hebben. Dat zijn lang niet altijd strijdbare vrouwen, maar vaak ook mannen, van zeer uiteenlopende leeftijd. Ieder heeft daar dan weer zijn eigen verhaal bij.

Zoals het vanzelfsprekend is dat politieke partijen naar een evenwichtige vertegenwoordiging zoeken op hun lijst van regio’s, deskundigheid en achtergrond, zo is het ook vanzelfsprekend dat er gezocht wordt naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. Zo bezien zijn die voorkeurstemmen voor mij naast andere dingen ook te zien als een signaal van de basis van mijn partij eens wat meer haast te maken met een evenwichtiger vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de lijst.

Bij het reizen door Irak viel mij het direct in het oog springende verschil in kleding tussen mannen en vrouwen op. Natuurlijk had ik mij voorbereid op gesluierde vrouwen in het zwart. Wat ik me niet gerealiseerd had, was het feit dat de mannen ook zeer gelijk gekleed gaan. Bijna allemaal dragen ze een witte ‘jurk’ met een rode hoofddoek. Het straatbeeld is daardoor erg zwart-wit en direct onder te verdelen in vrouwen en mannen.

In een omgeving waar zo’n strikt onderscheid gemaakt wordt op grond van het feit dat je vrouw of man bent, is een vertegenwoordiging van twee vrouwen, als vertegenwoordigers van alle vrouwen, op achtendertig mannen wel heel mager. Maar ook hier geldt dat er tenminste een begin gemaakt is, dat een eerste stap gezet is. Die stap is misschien groter dan wij ons realiseren.

Een van de Nederlandse commandanten die ik sprak, vertelde mij dat het hem opviel dat de vrouwen zo triest uit hun ogen keken. ‘Mannen en kinderen zie ik gelukkig kijken’, zei hij, ‘vrouwen niet.’ Hij weet dat aan de ondergeschikte positie van de vrouw in de samenleving in Al Muthanna. ‘Hoe kun je gelukkig zijn, wanneer je van jongs af aan de boodschap krijgt dat je tweederangs bent?’ vroeg hij zich af. Wie weet kan de Nederlandse aanwezigheid in Irak ook een klein beetje bijdragen aan het welzijn van vrouwen.
Labels
Opinie
Tineke Huizinga

« Terug

Reacties op 'Column Centraal Weekblad: Vrouwen in Irak'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2003 > november