Bijdrage Esmé Wiegman plenair debat wijziging wet milieubeheer, invoering geluidproductieplafonds.

dinsdag 07 juni 2011 00:00

Bijdrage ChristenUnie Tweede Kamerlid Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink aan plenair debat betreffende wijziging Wet milieubeheer,invoering geluidproductieplafonds.

Onderwerp:    Wijziging Wet milieubeheer (invoering geluidproductieplafonds)

Kamerstuk:    32 252 en 32 625

Datum:             07 juni 2011

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink(ChristenUnie):Voorzitter. Met het wetsvoorstel en de bijbehorende invoeringswet die wij vandaag bespreken, gaat de geluidswetgeving rond rijksinfrastructuur rigoureus op de schop. Dat is hard nodig, omdat wij een te ingewikkelde regelgeving hebben op dit gebied, die bovendien weinig rechtszekerheid biedt. De ChristenUnie steunt daarom de principes van dit wetsvoorstel: niet meer stapels ingewikkelde berekeningen voor elke gevel langs een traject, maar werken met duidelijke handhavingspunten, waarvoor geluidsproductieplafonds worden vastgesteld.

Het is ook een realistisch wetsvoorstel. Het is realistisch dat geluidsoverlast niet overal even sterk te beperken is. Het wetsvoorstel geeft een perspectief voor de gewenste geluidsontwikkeling in de nabije toekomst, zodat steden voor wat betreft de impact van geluid beter beargumenteerde besluiten kunnen nemen over verdichting. Tegelijkertijd zou dit geen risico's meer behoeven te geven voor de wegbeheerder, omdat de steden zelf additionele maatregelen moeten betalen. Dit vormt voor de ChristenUnie tegelijkertijd een lastig punt in het wetsvoorstel. Hiermee gaat de regering er namelijk vanuit dat verdichting alleen een belang is van gemeenten, waarvoor zijmoeten betalen. Bescherming van de open ruimte en het stimuleren van herontwikkeling van verouderde stedelijke omgevingen is echter juist ook een rijksbelang. Dit is niet het moment voor een uitgebreid debat over ruimtelijke ordening, maar mijn fractie wil graag markeren dat het wetsvoorstel op dit punt helaas is versmald tot een financieel instrument voor besluitvorming over infrastructuur, in plaats van een middel om integrale besluiten over de kwaliteit van de gehele leefomgeving te ondersteunen. Wat de ChristenUnie betreft, had er een maatschappelijke kosten-batenanalyse bij dit wetsvoorstel moeten zitten.

Dit wetsvoorstel is ook een verbetering omdat daarmee een gat in de handhaving wordt gedicht. Tot nu toe werd alleen naar de geluidsproductie bij de opening vaneen weg en de eerste tien jaar daarna gekeken. Er was geen handhaving op deze prognoses. Met dit wetsvoorstel ontstaat er bescherming tegen geluidsoverlast in de toekomst, bijvoorbeeld als gevolg van groei van het verkeer. Dat biedt meer zekerheid. Het moeten dan echter wel serieuze geluidsgrenzen zijn. Er ligt nog een enorme saneringsopgave van zo'n 1 mld. Wij moeten niet onze norm gaan verlagen op basis van het budget dat wij hebben. Wij moeten zoeken naar een evenwichtige balans, waarbij groei van mobiliteit mogelijk wordt gemaakt,waarbij er een gezonde prikkel is om geluidsoverlast te beperken en – niet onbelangrijk – waarbij gemeenten demogelijkheid blijven behouden om te bouwen. Mijn fractie vreest namelijk toch dat met dit wetsvoorstel vooral de focus gericht is op de ontwikkelmogelijkheid van de rijksinfrastructuur en dat hierdoor met name lokale bouwprojecten wel eens in de knel zouden kunnen komen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van deze staatssecretaris.

Om geluidsproductieplafonds te kunnen vaststellen en handhaven, moeten zij worden berekend. Hiervoor komt er een reken- en meetvoorschrift dat regelmatig zal worden geactualiseerd. Recent bleek bijvoorbeeld dat wegen met zoab in de loop der tijd minder geluidwerend zijn dan gedacht. De voorschriften worden aangepast, maar wat betekent dit voor lokale woningbouwprojecten langs rijkswegen? Er zijn nog veel onzekerheden. De staatssecretaris stelt in de nota naar aanleiding van het verslag bij de invoeringswet dat dit aan de orde komt bij Swung II waar het om de geluidsnormen langs lokale wegen gaat. Maar in de tussentijd hebben wij dus wel een strenger reken- en meetvoorschrift voor de rijkswegen. Komen gemeenten hiermee niet in de knel? En gebeurt de omzetting bij Swung II effectneutraal? Ofwel, kan dat wat onder de huidige wet kan worden gebouwd in de toekomst ook nog? Gezien de bestuurlijke reacties van de vier grote steden en de opmerkingen tijdens de hoorzitting, maak ik mij grote zorgen over de tweede fase van deze geluidswetgeving en de effecten op lokaal niveau.

Omdat de fractie van de ChristenUnie een vinger aan de pols wil houden met betrekking tot de hoofdlijnen van het reken- en meetvoorschrift heb ik een amendement op de invoeringswet ingediend op dit punt.

De meeste mensen rijden liever met een vrij uitzicht dan dat ze continu tussen een haag van geluidsschermenmoeten rijden. Hetzelfde geldt voor mensen die aan de weg wonen, wanneer daar schermen moeten worden geplaatst. Vrij uitzicht heeft de voorkeur. Niet zelden komen omwonenden in verzet tegen plaatsing van schermen, en toch lijkt dit wetsvoorstel vooral gericht op het plaatsen van nog meer schermen. Want volgens de zogenoemde eisen voor akoestische kwaliteit is enkellaags zoab voldoende, terwijl er inmiddels nieuwe typen wegdek zijn,zoals dubbellaags zoab, die veel stiller zijn. De staatssecretaris lijkt erg huiverig, gezien de hogere onderhouds-kosten, maar als ik de cijfers van de staatssecretaris goed begrijp, is stiller asfalt wel goedkoper dan wanneer er schermen aan beide zijden van de weg zouden moeten worden geplaatst. Het verdient aanbeveling als de staatssecretaris onder verantwoording van kosten en baten alternatieve wegdektechnieken nader onderzoekt en zich nog niet vastlegt op de toepassing van schermen. Het is daarom prima dat elke vijf jaar eisen voor de akoestische kwaliteit worden geëvalueerd, maar mijn vraag is: gaat de staatssecretaris deze evaluatie ook onafhankelijk toetsen?De fractie van de ChristenUnie zou graag meer een vergezicht willen van de staatssecretaris, want nieuwe wegdektypen worden ook goedkoper als zij vaker worden toegepast en als de markt weet dat zij zich daarop moet voorbereiden.

Ik steun het amendement van de SP en de VVD om een voorhangprocedure te laten gelden voor de vaststelling van de akoestische kwaliteit, maar de heer Samsom heeft mij inderdaad ook aan het nadenken gezet over al die voorhangen.

Het kost tien jaar om de bestaande knelpunten weg te werken. Als er een te krap plafond zou zijn, zouden er onmiddellijk op allerlei plaatsen overschrijdingssituaties ontstaan. Dat de staatssecretaris daarom voorstelt een werkmarge van 1,5 dB toe te voegen aan de geluidsproductie begrijpt de ChristenUnie dan ook. Hoe groot die werkmarge is, is mij eigenlijk misschien ook om het even. De ChristenUnie had liever een lagere werkmarge gezien,want ruimte bieden voor 40% groei van de mobiliteit, zonder dat de komende tien jaar maatregelen nodig zijn, is wel erg veel en is niet echt een stimulans voor goed bronbeleid. Maar wij moeten ook beseffen dat het plannen en uitvoeren van maatregelen tijd kost. Zodra de kritische grens wordt bereikt en maatregelen worden genomen, zal de overlast veel meer afnemen dan alleen deze werkmarge.

Veel relevanter is daarom wat de uiteindelijke norm is die wij over tien jaar hanteren. Ik constateer dat de werkmarge nu eigenlijk als een soort permanente bonus in de wet is verwerkt, terwijl deze was bedoeld als een tijdelijke werkruimte. Ik heb daarom op het wetsvoorstel en op het invoeringstraject een amendement ingediend dat de werkmarge vormgeeft als een tijdelijke ontheffing. Dit stimuleert dat er echt werk wordt gemaakt van bronbeleid. Een bijkomend voordeel is dat de saneringsoperatiegoedkoper wordt en er meer ruimtelijke ontwikkelingenmogelijk worden omdat voor deze ontwikkelingen geen rekening met de werkmarge van 1,5 dB hoeft te worden gehouden.

Kortom, niet alleen werkruimte voor groei van het verkeer maar ook werkruimte voor ruimtelijke ontwikkelingen. Als er echt goede redenen zijn om ook na 2021 een hoger geluidproductieplafond te hanteren, biedt het wetsvoorstel daartoe een mogelijkheid via de procedure voorverhoging van het plafond. Daaraan verandert mijn amendement niets.

Wel wil ik nog graag duidelijkheid van de staatssecretaris over de vraag hoe hij precies de heersende geluidsproductie van rijkswegen zal berekenen. Er wordt namelijk inde memorie van toelichting gesteld dat bij tijdelijke snelheidsbeperkingen zal worden gerekend met de geluidsproductie die er zou zijn als er geen snelheidsbeperkingwas. Ik snap dit bij snelheidsbeperkingen als gevolg van wegwerkzaamheden – die zijn echt tijdelijk – maar niet als hierbij ook wordt gedoeld op trajecten bij grote steden, waar juist in verband met luchtkwaliteit en geluidsoverlast een snelheidsbeperking geldt. De memorie van toelichting is op dit punt niet duidelijk. Volgens de huidige Wet geluidhinder is een snelheidsverhoging beoordelingsplichtig. Het is daarom niet logisch om een hogere snelheid als uitgangspunt voor het geluidsproductieplafond te hanteren. Graag krijg ik van de staatssecretaris de bevestiging dat bij dit soort snelheidsbeperkingen inderdaad wordt uitgegaan van de huidige maximumsnelheid.

Een andere lastig punt vind ik dat berekeningen voorde te verwachten geluidsproductie sterk afhangen van vervoersprognoses. Dit is bijvoorbeeld relevant bij artikel 11.28, lid 3 van het wetsvoorstel, waarin tien jaar vooruit wordt gekeken hoeveel ruimte er nog is. Hiervoor zijn standaardmodellen beschikbaar, maar eens in de zoveel tijd willen die nog wel gewisseld worden. Mijn vraag is daarom: zullen in het meet- en rekenvoorschrift ook regels komen waaraan verkeersprognoses in ieder gevalmoeten voldoen om de kwaliteit en onafhankelijkheid te waarborgen? Anders overweeg ik nog een amendement op dit punt.

Het onmogelijke hoeft niet te worden gevraagd. Als een geluidsbeperkende maatregel te duur is in verhouding tot de geluidsreductie die ermee wordt bereikt, is deze maatregel niet doelmatig en kan hij achterwege blijven. Maar wanneer is dit het geval? Om dit te regelen is in het wetsvoorstel opgenomen dat er een doelmatigheidscriterium komt. Hoe dit criterium precies zal worden vormgegeven, zal moeten blijken uit bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur te stellen regels. Echter, dit criterium is straks samen met de normen in deze wet en het reken- en meetvoorschrift bepalend voor welke maatregelen de overheid moet nemen of juist achterwege mag laten. Dit is dus erg belangrijk voor de nieuwe plafondsystematiek.

Ik wil graag klip-en-klaar van de staatssecretaris horen of hij het doelmatigheidscriterium nu wel of niet gaat aanpassen als gevolg van de wijziging van het reken -en meetvoorschrift. Mijn fractie vindt het lastig om in te stemmen met deze wet als het doelmatigheidscriterium nog niet bekend is. De regering zegt immers zelf in de nota naar aanleiding van het verslag dat de saneringsoperatie en dus ook de formulering van het doelmatigheidscriterium budgetgestuurd is. Juist gezien de financiële belangen van deze bepaling is het niet meer dan logisch dat de Kamer de mogelijkheid heeft om hierover te spreken. Ik heb daarom op de invoeringswet een amendement ingediend dat een voorhangprocedure regelt voor de regelsmet betrekking tot het doelmatigheidscriterium.

De heer Paulus Jansen (SP):Ik heb nog een vraag over een punt dat mevrouw Wiegman al een tijdje geleden aanstipte, namelijk het probleem dat in een aantal gevallen naar haar mening,net zoals naar de mijne trouwens, de berekende waarde van de geluidsbelasting afwijkt van de reële waarde. Zij overweegt om op dit punt nog een amendement in te dienen. Ik heb gesuggereerd om de berekeningsmethode te valideren met steekproefsgewijze metingen, in wezen met hetzelfde doel als mevrouw Wiegman heeft. Is dat een richting die zij onderschrijft of is dit complementair aan wat zij zelf in haar hoofd heeft?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink(ChristenUnie): Dat is een goede vraag, die ik lastig te beantwoorden vind. Ik doe hier een suggestie. Ik roep iets op, waarop ik een reactie van de staatssecretaris wil. Ik verwacht dat hij ook een reactie zal geven op de suggestie van de heer Jansen. Meten is inderdaad meten, maar daarbij komen vragen naar voren als: hoe meet je precies, hoeveel tijdheb je daarvoor nodig en wat komt daarbij allemaal kijken? Het moet wel reëel en mogelijk zijn en ook de juiste informatie opbrengen. Ik sta open voor elke suggestie om te bekijken hoe je dit goed in beeld krijgt en hoe wij dit goed kunnen beoordelen.

De heer Paulus Jansen (SP):Heeft mevrouw Wiegman zelf een alternatieve richting? Ik zou mij bijvoorbeeld frequenter berekenen kunnen voorstellen, ieder jaar in plaats van iedere vijf jaar.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink(ChristenUnie):Dat zijn inderdaad denkrichtingen. Ik heb wel een reactie van de staatssecretaris nodig om de verschillende opties en voor- en nadelen goed in beeld te krijgen. Daarbij zeg ik heel duidelijk dat ik niet het onmogelijke wil vragen. Wel heb ik nog een onvoldaan gevoel bij deze wet. Ik heb nu nog onvoldoende in handen om te kunnen toetsen.

Het langetermijnperspectief zou wat betreft de ChristenUniefractie eigenlijk moeten zijn dat de geluidsproductieplafonds geleidelijk lager worden en dat er dus daadwerkelijk een beperking van de overlast plaatsvindt.

Ik trek een parallel met Schiphol. Doordat vliegtuigenstiller worden, mag er meer gevlogen worden. De helft van de winst gaat echter naar de omwonenden, zodat zij ook minder overlast ervaren. In een amendement heb ik dit voor dit wetsvoorstel uitgewerkt. Ik stel hierin voor om van elke 1,5 dB aan maatregelen het geluidsproductieplafond met 0,5 dB te verlagen. Uiteraard heb ik daarbij wel een uitzondering gemaakt voor onder andere het reeds geplande saneringsprogramma en voor de werkmarge uit dit wetsvoorstel.

Ik kom bij mijn amendementen die betrekking hebben op de gevolgen van dit wetsvoorstel voor gemeenten. Een goed voorstel in het wetsvoorstel vind ik de regel dat gemeenten kunnen verzoeken om verlaging van het geluidsproductieplafond, indien zij zelf maatregelen nemen om de geluidsbelasting te beperken. Er staat echter dat het bevoegd gezag, de staatssecretaris of de minister dus,na zo'n verzoek het plafond kan verlagen. Dit is dus niet verplicht. Ik heb een amendement op het wetsvoorstel en op de invoeringswet ingediend dat er een verplichting van maakt. Het is niet meer dan logisch dat een gemeente die initiatief neemt en investeert in het terugbrengen van de geluidsbelasting ook de winst daarvan krijgt. Dit stimuleert het doen van deze investeringen. De wet kan volgens mij ook verduidelijkt worden voor situaties waarin een gemeente ten behoeve van een eigen bouwplan bereid is om maatregelen te nemen, maar er tegelijk een saneringsopgave van het Rijk ligt. Daarom dien ik hiervoor een amendement in. Hierin regel ik dat Rijk en gemeenten in dit soort situaties gelijkwaardiger partners zijn, zodat de lokale plannen niet onnodig worden opgehouden door het Rijk.

Het plafond kan ook verlaagd worden op verzoek vaneen gemeente zonder dat daar maatregelen van deze gemeente tegenover staan. Dit kan als blijkt dat er voldoende marge is om het plafond te verlagen. Het voordeel is dat gemeentelijke bouwprojecten hiermee mogelijk kunnen worden gemaakt. In artikel 11.48 is echter geregeld dat dit tot 18 juli 2018 alleen gebeurt als de marge tenminste 5 dB ruimte biedt. Deze grens is voor mij te ruim. Hiermee kunnen lokale nieuwbouwplannen onnodig in gevaar komen. In mijn amendement op het wetsvoorstelstel ik daarom voor om de marge te verlagen tot 2 dB. De hoofdregel uit artikel 11.28, lid 3 blijft staan. Het Rijk mag een redelijke marge vragen, namelijk het geluidproductieplafond. Dit moet nog tien jaar ruimte kunnen bieden. Als de ruimte te krap is, zal de gemeente eerst zelf maatregelen moeten bekostigen. Ik heb in het amendement een snelle beslistermijn opgenomen, omdat anders lopen de bestemmingsplantrajecten gefrustreerd kunnen worden. De komende drie jaar worden immers veel bestemmingsplannen geactualiseerd.

Op grond van de Interimwet stad- en-milieubenadering is het mogelijk af te wijken van milieunormen voor bijvoorbeeld geluid. In het wetsvoorstel wordt hiermee in artikel 11.40 rekening gehouden, zodat niet alsnog zware uitzonderingsprocedures worden geïntroduceerd. Voor het buitenniveau van het geluid is de ChristenUniefractie het hiermee eens. Anders zou het Rijk gedwongen worden zeer ondoelmatige maatregelen te nemen. Met artikel 11.40 valt echter elke rechtsbescherming weg. Dat gaat mijn fractie te ver. In mijn amendement op het wetsvoorstel herstel ik daarom de bescherming voor het binnenniveau voor geluidsgevoelige objecten. Met dit amendement maak ik tevens dezelfde bepaling van toepassing op woningen die worden gebouwd onder de Crisis- en herstelwet. Nu is alleen voor de eerste tien jaar geregeld dat niet aan de normen hoeft te worden voldaan, terwijl wij nu al weten dat bijvoorbeeld in stadshavens van Rotterdam woningen worden gebouwd waarbij ook over tien jaar nog niet aan de geluidsnormen zal worden voldaan,doordat de ontmanteling van het oude havengebied dan nog niet is afgerond. Met mijn amendement wordt ook voor woningen onder de Crisis- en herstelwet een toekomstvaste regeling getroffen voor het binnenniveau van het geluid.

Ik heb een amendement op het wetsvoorstel ingediend dat samenhangt met amendement op stuk nr. 10 (32252).Mijn amendement gaat over het jaarlijkse verslag van de beheerders over de geluidsproductieplafonds in het vorige jaar. In mijn amendementen regel ik dat er in deze verslagen ook vijf jaar vooruit wordt gekeken, als verwacht wordt dat de plafonds zullen worden overschreden. De staatssecretaris wilde dit per AMvB regelen, maar mij lijkt het zuiver om dit in de wet te doen.

Voor meer informatie zie ook www.tweedekamer.nl.


Labels
Bijdragen
Esmé Wiegman

« Terug

Archief > 2011 > juni