Inbreng Esmé Wiegman inzake Wijziging Crisis- en herstelwet ivm permanent maken hiervan

dinsdag 19 juni 2012 00:00

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Tweede Kamerlid Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink inzake Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht

Onderwerp:   Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht

Kamerstuk:   33 135

Datum:            19 juni 2012

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het evaluatieonderzoek procesrechtelijke bepalingen Crisis- en herstelwet. Deze evaluatie sterkt deze leden in de overtuiging dat het te vroeg is om de Crisis- en herstelwet permanent te maken. Deze leden hebben zorgen over het feit dat ondanks de grote zorgen die bij veel fracties leven een kleine meerderheid toch heeft besloten dit wetsvoorstel niet controversieel te verklaren. Deze leden geven daarom in overweging om het wetsvoorstel niet voor onbepaalde tijd te verlengen maar hooguit voor een beperkte tijd, juist omdat op korte termijn ook de integrale herziening van het omgevingsrecht aan de orde is. Genoemde leden hebben naar aanleiding van de evaluatie nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

Versnelling rechterlijke procedure (art. 1.6 lid 4 Chw) verdringing

Genoemde leden hebben zorgen over de verdringing van andere zaken door de zesmaandentermijn die geldt op basis van artikel 1.6 lid 4 voor projecten die vallen onder dit wetsvoorstel. Deze leden missen een analyse of de bepaling per saldo over alle processen (Chw- en niet-Chw-projecten) wel winst oplevert, of dat er in feite alleen maar wordt bewerkstelligd dat projecten worden bevoordeeld ten opzichte van andere projecten. De leden constateren dat enkele projecten zijn versneld, maar dat lang niet alle projecten de 6 maanden termijn hebben gehaald en dat het effect per saldo voor de behandeltermijn voor het gehele project slechts beperkt is. Om deze redenen hebben genoemde leden grote twijfels of het wel verstandig is deze bepaling permanent te maken.

Beperking van de mogelijkheden gronden aan te voeren (art. 1.6 lid 2/1.6a Chw)

De beperking van de mogelijkheden gronden aan te voeren is ingrijpend. Ze raken aan het fundamentele recht op toegang tot de rechter. Genoemde leden vragen daarom een reactie op de mening van de onderzoekers die de wet hebben geëvalueerd die stellen dat het geen aanbeveling verdient de bepalingen van artikel 1.6 lid 2 en 1.6a permanent te maken. Ook vragen zij een reactie op de mening dat deze bepalingen leiden tot technisch geharrewar dat niet gaat over de kern van het geschil en dat deze bepalingen bij toepassing afbreuk doen aan het vertrouwen in de rechtsstaat. Tenslotte vragen deze leden reactie op het voorstel om, indien deze instrumenten toch permanent worden, de redactie van artikel 11 Besluit uitvoering Chw aan te passen, zodat daarin expliciet tot uitdrukking komt dat niet-ontvankelijkverklaring zal volgen als een bezwaar- of beroepschrift niet of onvoldoende van gronden is voorzien, en wel zonder dat eerst gelegenheid tot herstel van het vormverzuim zal worden geboden.

Relativiteitsvereiste

Genoemde leden constateren dat de onderzoekers in de evaluatie een spanning signaleren tussen wettekst en jurisprudentie ten aanzien van het relativiteitsvereiste en ook meer in het algemeen de vraag vaak speelt tot bescherming van welke belangen een norm nu eigenlijk strekt. Genoemde leden hebben om deze reden grote vragen bij  het permanent maken van het relativiteitsvereiste.

Versoepelen verplichtingen in het kader van de milieueffectrapportage (art. 1.11 Chw)

Genoemde leden herhalen hun zorgen over nut en noodzaak van het permanent maken van het versoepelen van de verplichtingen in het kader van de milieueffectrapportage (artikel 1.11). Tegenover mogelijke voordelen (geringere onderzoekslast, tijdwinst) staan risico’s (kwalitatief ondermaatse besluiten, vernietiging van het betreffende besluit als daar tegen wordt geprocedeerd). Mede daarom zien in de praktijk bestuursorganen vaak ook af van gebruikmaking van artikel 1.11. Ook de voordelen van deze bepaling zijn maar gering volgens de onderzoekers, die daarom tegen permanentmaking pleiten. Genoemde leden vragen daarom om een onderbouwing waarom desondanks toch wordt voorgesteld deze bepaling permanent te maken.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.


Labels
Bijdragen
Esmé Wiegman

« Terug

Archief > 2012 > juni