Bijdrage Esmé Wiegman aan plenair debat wijziging Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en Faunawet

woensdag 13 juni 2012 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink aan een plenair debat met staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Onderwerp:   Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone

Kamerstuk:   32 002

Datum:            13 juni 2012

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. De zee is allang geen blinde vlek meer op onze landkaarten. Steeds meer activiteiten vinden daar plaats. Dat vraagt om een ordening van deze activiteiten, zodat zij elkaar niet in de weg zitten. De groei van economische activiteiten vraagt er ook om dat wij zorgvuldig kijken naar de natuurwaarden die in onze zee vertegenwoordigd zijn, zowel voor de vele dieren en planten onder het wateroppervlak als voor de vogels die leven van het voedsel dat de zee hun biedt. De ChristenUnie hecht daarom veel belang aan de bescherming van natuurgebieden. Dat met het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, ook soorten en gebieden in de exclusieve economische zone speciale bescherming krijgen, is daarom een goede ontwikkeling.

Wie aan zee en natuur denkt, denkt allereerst aan vissen. Zij vertegenwoordigen zowel een natuurwaarde als een economische waarde. Door de visserijsector zijn vele kuststeden en dorpen van ons land in het verleden tot ontwikkeling gekomen. Maar juist over de uitwerking van Natura 2000 op het gebied van de visserij heeft mijn fractie grote zorgen.

Bij nieuwe ontwikkelingen op zee, zoals gas- en olieboringen of plaatsen van windmolens, moeten belangen van natuur goed worden gewogen. Wat dat betreft heeft mijn fractie geen enkele moeite met het wetsvoorstel. Welke extra regels en juridische procedures heeft het voorstel echter tot gevolg voor de visserij? Is dit echt nodig voor een betere bescherming van de natuur op zee? Er lijkt een ouderwetse welles-nietesdiscussie te zijn ontstaan waarbij het niet alleen gaat over de letter van de wet, maar vooral ook over de vraag hoe deze geïnterpreteerd zou kunnen worden en welke wetgeving er nog aan zal worden gehangen als de natuurgebieden op zee eenmaal formeel zijn aangewezen. Er is hierdoor veel onzekerheid, die blijkt uit de zorgen die worden geuit door zowel de visserijsector als de natuurbeweging. Dit maakt het voor de fractie van de ChristenUnie moeilijk om te bepalen of we dit wetsvoorstel kunnen steunen. We zouden daarom graag antwoord willen op een aantal vragen.

Het belangrijkste punt is dat de relatie tussen deze wijziging van de Natuurbeschermingswet en het gemeenschappelijk visserijbeleid onduidelijk is. In het wetsvoorstel wordt beoogd de regels voor de visserijsector niet aan te scherpen. De visserij zal immers geregeld blijven worden door het gemeenschappelijk visserijbeleid. Artikel 22a stelt daarom dat paragrafen 2 en 3 van de Natuurbeschermingswet niet van toepassing zijn op visserijactiviteiten. Deze paragrafen bevatten echter veel meer dan alleen activiteiten. Het gaat in deze paragrafen om het opstellen van een natuurbeleidsplan en om instandhoudingsdoelstellingen. Dit houdt in dat voor de Natura 2000-gebieden op zee straks sowieso allerlei plannen en doelen moeten worden opgesteld die moeten worden gehaald terwijl niet mag worden ingegrepen in visserijactiviteiten. Hoe verhoudt dit zich tot elkaar?

Het laatste schriftelijke overleg stelt mij wat dit betreft niet gerust. Aan de ene kant zou de wet geen gevolgen hebben voor de visserij op basis van artikel 22a. Aan de andere kant staat in het verslag met betrekking tot de Doggersbank dat alle drie de betrokken landen de instandhoudingsdoelen van Natura 2000 willen bereiken door middel van "vermindering van de bodemberoerende visserij, die een erkende drukfactor voor habitattype H1110 vormt". "Bepaalde delen van de Doggersbank worden gesloten voor de bodemberoerende visserij dan wel beperkt toegankelijk gemaakt." Het kan heel goed mogelijk zijn dat dit nodig is voor de natuur, maar hoe kunnen we hiermee instemmen als we niet weten hoe dit geregeld zal worden via deze wet of via het gemeenschappelijk visserijbeleid en als Europa ondertussen uitbreiding van een alternatief, de pulsvisserij, nog steeds niet toestaat en we dus ook niet weten of er voor vissers straks een alternatief is? Hoe kunnen we vandaag met dit wetsvoorstel instemmen als we nog niet eens een economische-impactanalyse hebben voor de visserijsector, die het al zo moeilijk heeft?

De vraag is wat het wetsvoorstel juridisch tot gevolg heeft als natuur- en milieuorganisaties het halen van de instandhoudingsdoelen willen gaan afdwingen bij de rechter, ongeacht de bepaling van artikel 22a. Recentelijk hebben we bij de visserij op spiering op het IJsselmeer gezien welk juridisch moeras er kan ontstaan als er verschillende wetgevings- en vergunningsstelsels van toepassing zijn. De visserijsector dacht aan alle voorwaarden te hebben voldaan, maar toen trok de Raad van State de vergunning toch in door een botsing tussen landelijke en provinciale vergunningen. Het kwam erop neer dat vissers, die al uitvoerig overleg hadden gevoerd met de Vogelbescherming en die de afgesproken onderzoeken hadden gedaan, volgens de Raad van State nog meer moesten aantonen dat er echt geen gevolgen waren voor bepaalde vogelsoorten. Dat is haast niet aan te tonen. Het onderzoek zou meer gaan kosten dan de economische opbrengsten. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van wetgeving.

De staatssecretaris probeert de Kamer gerust te stellen door te stellen dat aanvullende wetgeving om de natuur te beschermen in het geval van de Natura 2000-gebieden in de exclusieve economische zone niet eens mogelijk zou zijn. Dat zou namelijk niet zijn toegestaan in Europese regelgeving. De Raad van State heeft echter in een eerder advies aangegeven dat het huidige gemeenschappelijk visserijbeleid natuur en milieu onvoldoende beschermt. Dit kan niet allebei waar zijn. De Europese Commissie stelt zelf ook dat het gemeenschappelijk visserijbeleid niet geschikt zou zijn voor het reguleren van visserij als het doel van deze regulering natuurbescherming is. De Commissie verwijst daarom naar de Natuurbeschermingswet. Op dit punt lijkt zij dus met twee monden te spreken. Daarom vraag ik aan de staatssecretaris: hoe zit dat?

Door al deze uitspraken verbaast het mij niets dat vissers er alles behalve gerust op zijn dat alleen de bepalingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid zullen blijven gelden. Zij vrezen dat het hof uiteindelijk zal beslissen dat zij alsnog aan hogere eisen zullen moeten voldoen en de Raad van de State lijkt dit ook zo te stellen. Kan de staatssecretaris garanderen dat niet alsnog aanvullende wetgeving nodig zal blijken te zijn die de visserijactiviteiten beperkt, al dan niet afgedwongen door de rechter? Kan de staatssecretaris ook garanderen dat er sprake blijft van een gelijk speelveld tussen Nederlandse vissers en vissers uit andere landen?

Wat zullen de precieze gevolgen zijn voor de natuur? Kan de staatssecretaris garanderen dat de natuur voldoende wordt beschermd als er geen aanvullende nationale wetgeving komt bovenop het gemeenschappelijk visserijbeleid?

Ik kom terug op artikel 22a. In de genoemde paragrafen 2 en 3, die hier niet van toepassing worden verklaard voor visserijactiviteiten, staat ook de vergunningplicht. Zijn hiermee visserijactiviteiten in exclusieve economische zones echt vrijgesteld van vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet? Ik stel deze vraag, omdat voor een vergunning Natuurbeschermingswet een passende beoordeling van belang is. Deelt de staatssecretaris de mening van de ChristenUnie-fractie dat dit voor de visserij vrijwel onmogelijk is, omdat er simpelweg te weinig onderzoek beschikbaar is om uit te sluiten dat er significante invloeden zijn?

De visserijsector is er niet gerust op dat de vergunning Natuurbeschermingswet uiteindelijk niet via de rechter wordt afgedwongen, mede gezien de uitspraak van de Europese Commissie. Mijn fractie vraagt de staatssecretaris of de vrijstelling van de vergunningplicht voor de visserij niet expliciet in de wet moet worden opgenomen. Ik vraag mij af of artikel 22a op dit punt niet scherper kan worden geformuleerd, zodat klip-en-klaar is dat vissers alleen te maken krijgen met het gemeenschappelijk visserijbeleid. Ik overweeg nog een amendement in te dienen op dit punt.

Eenzelfde vraag heb ik over de aanschrijfbevoegdheid die kan worden ingezet bij bestaande activiteiten. Is ook deze bevoegdheid expliciet uitgesloten voor de visserijsector?

Het project Fishery measures in marine protected areas, afgekort FIMPAS, zal wellicht leiden tot aanscherpende wetgeving, maar dit project is vertraagd. Hoe kunnen wij dan op dit moment een goede beoordeling maken van het totaalplaatje van de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de visserij?

Natuurlijk gaat dit wetsvoorstel ook over andere activiteiten dan alleen de visserij. Als de wet nu wordt vastgesteld, worden vervolgens wel instandhoudingsdoelstellingen en beheerplannen opgesteld die in de toekomst gevolgen kunnen hebben voor de visserij. Dat lijkt ons de omgekeerde volgorde. Waarom deze haast? Waarom moeten wij er vandaag over spreken? Het wetsvoorstel ligt er natuurlijk al een poosje, maar waarom wachten wij niet eerst de eindresultaten van FIMPAS af, die binnen een paar maanden komen.

Mijn fractie heeft al met al grote twijfels of deze wet op dit moment moet worden vastgesteld. Ik word daarin gesterkt door het pleidooi van de natuurorganisaties, die stellen dat uitbreiding van Natura 2000 in de exclusieve economische zone alleen zin heeft als ook de visserij op grond van deze wet kan worden gereguleerd, omdat visserij de grootste impact heeft op de natuur. Volgens de fractie van de ChristenUnie moeten wij visserijactiviteiten regelen via het gemeenschappelijk visserijbeleid, zeker ook omdat er geen instrument is om andere visserijen dan de Nederlandse visserij vergunningplichtig te maken op grond van de Natuurbeschermingswet. Dat zou ten koste gaan van een gelijk speelveld. Wij moeten daarom niet met nationale maatregelen vooruit willen lopen op Europese besluitvorming.

Het pleidooi van de natuurorganisaties geeft wel aan dat de vraag moet worden gesteld of wij met dit wetsvoorstel niet vooral met een papieren werkelijkheid bezig zijn, die zowel de natuur als de visserij geen dienst bewijst. Bovendien zijn veel andere activiteiten in de exclusieve economische zone al op een andere wijze vergunningplichtig. De fractie van de ChristenUnie heeft dan liever eerst een breedgedragen gemeenschappelijk visserijbeleid. Daarna moeten wij kijken naar verdere natuurplannen en instandhoudingsplannen voor andere activiteiten op zee. Bovendien worden de regelgeving voor de Vogel- en Habitatrichtlijn en het Europees visserijbeleid in de herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid beter op elkaar afgestemd. Dit geldt ook voor de Kaderrichtlijn mariene strategie.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik ken de fractie van de ChristenUnie als een fractie die behoorlijk pal staat voor natuurbescherming. Onlangs hebben wij in het Lenteakkoord nog gezamenlijk de rabiate bezuiniging op de natuur op het land een aardig stukje teruggedrongen. Toch vraag ik mij af hoe het nou mogelijk is dat ik nu van mevrouw Wiegman een verhaal over de zee hoor waarin voortdurend wordt uitgegaan van het visserijbelang. Dan komt er een tijdje niks en dan komt de conclusie dat de wetswijziging die nu voorligt, misschien wel ineffectief is. De redenering van de natuurorganisaties wordt dan gebruikt om het omgekeerde te bereiken van hetgeen de natuurorganisaties willen. Hoe kan die tegenstelling in de ene fractie van de ChristenUnie nu zo groot zijn?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Of de heer Grashoff heeft toch niet goed genoeg naar mij geluisterd, of ik ben niet duidelijk genoeg geweest. Stel dat het laatste het geval is, dan wil ik nadrukkelijk wijzen op de tekst die ik heb uitgesproken in mijn inleiding. Het gaat er mij om dat er kwalitatief goede en heldere regelgeving komt. Daarmee is namelijk zowel de natuur gediend als de visserij. Ja, ook de visserij vinden wij belangrijk. Het lijkt mij dat GroenLinks en de ChristenUnie niet eens zover van elkaar staan. Ook de ChristenUnie vindt dat economie en ecologie met elkaar in balans moeten zijn. Dat principe zouden wij graag terug willen zien in het wetsvoorstel, maar daar zijn wij onvoldoende van overtuigd. Wat doe je dan bij een plenaire behandeling zoals deze? Dan ga je met name in op de grote vraagpunten. Vandaag is de grote vraag vooral wat dit betekent voor de visserijsector. Er is echter nog een vraag en daarvoor verwijs ik naar de afsluiting van mijn betoog, want die is niet maar even een groen sausje over het verhaal. Als wij de natuur zo graag willen beschermen, hebben wij dan wel de juiste dingen op papier staan?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Dit antwoord lijkt mij een inleiding tot de stelling dat, gelet op de strekking van de Natuurbeschermingswet, de visserij juist betrokken moet worden bij dit voorstel. Natuurlijk zijn wij het er allemaal over eens dat regelgeving eenvoudig en helder moet zijn. Dat vinden wij altijd en op elk terrein. De crux zit hem nu in de vraag of je ook eisen durft te stellen aan de visserij en of dat niet vergt dat juist de visserij onder de werking van dit wetsvoorstel moet worden gebracht.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Wij willen graag eisen stellen aan de visserij en wij durven dat ook. Ik denk dat alle voorstellen die de ChristenUnie daartoe de afgelopen jaren heeft gedaan, daarvan getuigen. Daarom vinden wij het gemeenschappelijk visserijbeleid ontzettend belangrijk, want daarbij doen wij dat vooral. Nu ligt onze zorg op een ander vlak: hoe verhoudt deze wet zich tot het gemeenschappelijk visserijbeleid? Daar maken wij ons zorgen over. Ik ben nog niet zo heel erg lang woordvoerder op het gebied van visserij. Wij hebben ook in deze periode nog even wat moeten schuiven met portefeuilles. Toen ik mij verdiepte in de desbetreffende wetten, kreeg ik toch wel een enorme aha-erlebnis. Ik dacht namelijk: hier dreigt te gebeuren waar we nu al vaak tegen aanlopen in het landbouwbeleid. Op dat gebied ben ik al wat langer woordvoerder. Ook bij het landbouwbeleid zijn economie en ecologie ontzettend belangrijk. De Natuurbeschermingswet is zeker belangrijk, maar je kunt ook een juridisch moeras creëren en de bewijslast bij bepaalde partijen neerleggen waardoor je er niet meer met elkaar uitkomt. Dat moeten wij vandaag verhoeden.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Het zou wenselijk zijn als de fractie van de ChristenUnie net als wij zou nadenken over een goede bescherming van de natuur in zee. Mevrouw Wiegman is het volgens mij met ons eens dat die bescherming onvoldoende goed is geregeld. In plaats van dit wetsvoorstel weg te schuiven, zou zij een goed alternatief kunnen noemen, maar dat heb ik van de fractie van de ChristenUnie niet gehoord.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Wij denken wel degelijk na over een goede bescherming van de natuur. Ik heb dit wetsvoorstel in mijn bijdrage niet afgeserveerd. Ik heb de staatssecretaris wel heel duidelijk om een aantal garanties gevraagd. Die garanties zijn gevraagd -- daar zou de heer Grashoff ook voor moeten voelen -- omdat wij geen papieren werkelijkheid moeten creëren. Die leidt immers alleen maar een juridisch moeras en uiteindelijk niet tot de natuurbescherming die wij willen. Daarop zijn mijn vragen gericht.

Als het gaat om een goed alternatief, heb ik al een suggestie gedaan. We werken aan een amendement om helderheid te krijgen over hoe deze wet zich verhoudt tot het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

Labels
Bijdragen
Esmé Wiegman

« Terug

Archief > 2012 > juni