Bijdrage Cynthia Ortega-Martijn over het wetsvoorstel gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen

woensdag 28 januari 2009 10:00

 

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. De antidiscriminatiebureaus vormen een goed instrument om discriminatie te signaleren en te registreren en hebben ook een preventieve werking. Met het voorliggende wetsvoorstel komt er een landelijke regeling voor gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. De aanleiding hiervan is dat eerdere stimuleringsmaatregelen wel hebben geleid tot professionalisering van de antidiscriminatiebureaus, maar nog niet tot een landelijk dekkend netwerk. De fractie van de ChristenUnie steunt dit wetsvoorstel dat beoogt te komen tot dit landelijke netwerk. De antidiscriminatievoorziening dient volgens het wetsvoorstel onafhankelijke bijstandverlening. Betekent dit dat in de AMvB bij de regels over de inrichting van de voorziening op dit punt voorwaarden zullen worden gesteld?

Hoe verhoudt de berekening van de kosten voor de wettelijke taken zich tot de berekening van de Regiegroep Borst? De regiegroep kwam op 12 mln. uit en stelde dat meer dan tweederde van de uren wordt besteed aan de wettelijke taken. Dat zou leiden tot bijna 9 mln. voor wettelijke taken. In het onderzoek van Research voor Beleid komt men uit op 5,9 mln. Opvallend is echter dat volgens dit onderzoek de wettelijke taken slechts 37% van de huidige activiteiten van de antidiscriminatiebureaus zouden uitmaken. Dat is een heel ander beeld dan de Regiegroep Borst schetst. De ministers gaan ervan uit dat gemeenten en provincies ook uit eigen middelen blijven bijdragen aan de antidiscriminatievoorzieningen. Tegelijkertijd wordt in de nota naar aanleiding van het verslag geconstateerd dat de Stimuleringsregeling professionalisering van antidiscriminatiebureaus niet heeft geresulteerd in een duurzame ondersteuning door gemeenten. Hoe zeker zijn de ministers hiervan?

Ik kom nu bij de discussie over de kerntaken van de antidiscriminatievoorziening. De Regiegroep Borst omschrijft drie kerntaken, namelijk klachtenbehandeling, registratie en monitoring, voorlichting en beleidsadvies. Allereerst de klachtenafhandeling. De fractie van de ChristenUnie heeft vragen gesteld over de limitatieve taakomschrijving in artikel 2, lid 1, sub a, namelijk welke wetgeving van belang is bij het bepalen voor welke klachten onafhankelijke bijstand kan worden verleend door de antidiscriminatievoorziening. Ik onderschrijf de mening van de minister dat helderheid in de taakopdracht van groot belang is. Daarom kan ik de keuze volgen voor een limitatieve opsomming.

Hoe verhoudt dit zich tot nieuwe EU-richtlijnen op dit punt en de toekomstige integratiewet Awgb?

Ik dank de bewindslieden voor de nota van wijziging naar aanleiding van onze opmerkingen. Hiermee is een aantal wetten toegevoegd in de opsomming. Is met deze nota van wijziging alle wetgeving waarin is voorzien in een verbod op discriminatie of een gebod tot gelijke behandeling, in deze wet opgenomen?

Registratie is een van de kernpunten uit het wetsvoorstel. Ik kan registratie echter niet los zien van monitoring, zoals beschreven door de commissie-Borst. Het is logisch dat degene die klachten registreert, ook de achtergronden registreert; dat is de antidiscriminatievoorziening. De landelijke analyse en monitoring van Art. 1 kan zij alleen uitvoeren als de antidiscriminatiebureaus expliciet de taak hebben om te monitoren. Als wij een goed landelijk beeld willen hebben, moeten de basale randvoorwaarden hiervoor worden geregeld. Ik heb daarom een amendement ingediend om monitoring toe te voegen als taak voor de antidiscriminatievoorziening.

De regering acht het onjuist om voorlichting en beleidsadvies verplichtend op te leggen in het wetsvoorstel. In zekere zin geldt de redenering dat gemeenten zich aangesproken moeten voelen voor deze taken. Dat geldt echter ook voor de klachtenafhandeling, die wel in deze wet wordt geregeld, terwijl dit net zo goed als uitvloeisel van het sociale grondrecht van antidiscriminatie kan worden gezien, en dus automatisch als een taak voor de gemeenten. Er zou volgens de ministers ruimte moeten zijn voor maatwerk bij beleidsadvies en voorlichting. Het benoemen van beleidsadvies en voorlichting als taak van de antidiscriminatievoorziening hoeft maatwerk evenwel niet uit te sluiten, zeker als de ministers in de AMvB zeer terughoudend zijn met nadere randvoorwaarden. De gemeenten zijn zelf opdrachtgever van de antidiscriminatiebureaus. Het ontwikkelen van beleid is inderdaad een taak voor de gemeenten. Dit is echter iets anders dan het geven van beleidsadvies, waarin antidiscriminatiebureaus juist bij uitstek een rol zouden kunnen spelen. Dit hoeft uiteraard geen exclusieve rol te zijn.

Ten slotte constateer ik dat in de memorie van toelichting ook het signaleren van patronen door de antidiscriminatievoorziening door de ministers rechtstreeks wordt gekoppeld aan voorlichting, en dat Art. 1 onder meer in het leven is geroepen om voorlichting en advies door de antidiscriminatievoorzieningen te verbeteren. Het is niet logisch als deze taak niet wordt belegd bij deze voorzieningen. Ik heb daarom een amendement ingediend om de kerntaken voorlichting en beleidsadvies in de wet op te nemen. Ik kom zo op de beantwoording van de vraag die collega Karabulut hierover heeft gesteld.

Er is een landelijke telefoondienst BelGelijk en een internetsite. Deze hebben vooral een doorverwijsfunctie. Ik werd onlangs gewezen op de website www.ffmelden.nl, een fantastisch initiatief van de politie, het Panel Deurbeleid Utrecht, Art. 1 en de gemeente Utrecht. Er is zelfs een mogelijkheid om een melding te sms'en. Het grote voordeel van sms'en is dat je altijd je mobieltje bij de hand hebt en dat je gelijk kunt reageren. Is inmiddels bekend wat de ervaringen hiermee zijn? Als deze positief zijn, dan stelt de ChristenUnie voor om een landelijke sms-dienst in te voeren.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb zelf een voorstel gedaan -- dat is in de media gekomen; zo meteen kom ik hierop terug -- om het sms-project uit Breda te verbreden naar de vier grote steden. Discriminatie in de horeca vindt daar vaak plaats. Het voorstel is om hiermee ongeveer een jaar te experimenteren. Zo kunnen wij bekijken wat de resultaten zijn. Wil mevrouw Ortega-Martijn meteen overgaan tot een landelijke uitrol?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik wil graag van de bewindspersonen horen wat de ervaringen tot nu toe zijn en welke mogelijkheden er zijn om hiermee verder te experimenteren en dit eventueel inderdaad uit te rollen.

Tot slot antwoord ik op de vraag van collega Karabulut. Er is sowieso onzekerheid over de kostprijsberekeningen. In het onderzoeksrapport van Research voor Beleid wordt letterlijk gesteld dat de sector nog volop in beweging is en dat de berekeningen over een aantal jaren anders kunnen zijn.

Dit is dus ook een onderdeel van de evaluatie. Ook ga ik ervan uit dat de gemeenten de huidige bijdragen handhaven en dat de gemeenten die nu nog niet bijdragen, dit wel zullen gaan doen.

Het geld is natuurlijk niet geoormerkt. Dit betekent dat gemeenten vrij zijn om hun eigen prioritering aan te brengen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Als dit wetsvoorstel in werking is getreden met de overige drie bijbehorende taken en als na onderzoek blijkt dat er meer middelen nodig zijn, gaat mevrouw Ortega dit dan regelen binnen de coalitie?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik wil de evaluatie afwachten. Daarmee hebben wij meer feitelijk materiaal in handen en kunnen wij betere beslissingen nemen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Mijn tweede vraag gaat over het budget, dat toch al krap is. Wij weten dat dit budget ontoereikend zal zijn, zeker bij uitbreiding. Wij zullen dit volgen. Vindt mevrouw Ortega ook niet dat in ieder geval tot deze evaluatie het geld geoormerkt zou moeten worden, zodat het volledig wordt besteed aan de inrichting van de antidiscriminatievoorziening?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Daarmee ben ik het niet eens. Daarmee beperkt mevrouw Karabulut namelijk ook de autonomie van de gemeenten. Het is heel goed dat zij zelf kunnen bepalen hoe zij daarin schuiven en waar zij hun prioriteiten leggen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Het kabinet stelt voor om het geld via het Gemeentefonds uit te keren. Gemeenten kunnen dit geld dus ook aan andere taken dan de antidiscriminatievoorzieningen besteden, bijvoorbeeld aan stoeptegels of aan leuke, interessante projecten. Mevrouw Ortega spreekt zichzelf toch tegen? Zij zou het toch eens moeten zijn met mijn voorstel om dit geld in ieder geval de eerste jaren vast te leggen, zodat het goed op gang komt?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Daar ben ik het niet mee eens. De gemeenteraad moet dit allemaal controleren. Ik wil de gemeenten geen verdere verplichtingen opleggen. Ik wil graag dat in de wet het beleidsadvies, de voorlichting en de monitoring opgenomen worden.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik zie helemaal niet welk punt mevrouw Ortega wil maken. Eigenlijk zegt zij hiermee dat er helemaal geen financieel probleem is en dat gemeenten maar moeten bekijken hoe zij het geld uit het ontoereikende potje willen besteden. Als gemeenten dit geld aan andere dingen besteden, vindt mevrouw Ortega dit ook prima. Ik snap dat niet.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Dat zeg ik helemaal niet. Ik ben ook niet zo achterdochtig jegens gemeenten. Wij maken afspraken met ze en bovendien moet de gemeenteraad ze controleren.

Labels
Bijdragen
Cynthia Ortega

« Terug

Reacties op 'Bijdrage Cynthia Ortega-Martijn over het wetsvoorstel gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2009 > januari