Inbreng Arie Slob met betrekking tot de vaststelling van een nieuwe Politiewet.

donderdag 22 september 2011 00:00

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Fractievoorzitter Arie Slob met betrekking tot de vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.).

Onderwerp:    Vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.)

Kamerstuk:    30 880

Datum:             22 september 2011

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel dat beoogd te komen tot een nationale politie. Genoemde leden onderschrijven dat er efficiency voordelen te behalen zijn door verbetering in de organisatie van de politie en dan met name het beheer, maar deze leden hebben vragen bij de gekozen invulling en dan met name de lokale inbedding en de gelijktijdige reorganisatie en schaalvergroting.

Noodzaak nationale politie

Genoemde leden hebben de indruk dat bij de keuze voor een nationale politie vooral argumenten vanuit beheer centraal hebben gestaan. Ten aanzien van de taakuitoefening van de politie wordt vooral het belang van het verwezenlijken van landelijke doelstellingen genoemd. Deze leden vragen echter of een nationale politie hiervoor de enige oplossing is. Deze leden vragen of er andere argumenten zijn op basis van de politietaak die een nationale politie noodzakelijk maken.

Deze leden vragen of bij het opstellen van dit wetsvoorstel ook is gekeken naar de organisatie van de politie in andere landen. Waarom is er niet gekozen voor het landelijk organiseren van het beheer en enkele taakspecialismen zoals bestrijding van cybercrime, financiële criminaliteit, forensische opsporing en milieucriminaliteit, maar voor de taakuitoefening de lokale inbedding centraal te stellen, zo vragen deze leden. Vanuit dit perspectief hebben deze leden nog enkele specifieke vragen over het wetsvoorstel.

Omvang politieregio’s

Genoemde leden constateren dat in het regeerakkoord een schaalvergroting van de politieregio’s is opgenomen. Hoewel genoemde leden erkennen dat het aantal politieregio’s kan worden teruggebracht hebben zij vraagtekens bij het aantal van 10 politieregio’s. Zij missen een analyse wat de meest doelmatige schaal is en of deze tien regionale eenheden qua geografische en culturele samenhang en qua criminaliteitsbeeld voor de hand liggen. Zij hebben zorgen dat hiermee de afstand tot de burgers en het lokale bestuur te groot wordt. Sommige politieregio’s bestrijken straks een gebied met circa 80 gemeenten. In dit verband heeft de Raad van State het zelfs over poolse landdagen. In hoeverre kan dan nog de inbreng van een individuele gemeente voldoende worden gewaarborgd zonder dat de regionale politiechef al zijn tijd kwijt is aan afstemming met gemeenten?

Eén van de voornemens is om één politieregio te vormen voor Gelderland en Overijssel. Genoemde leden vragen of het bekend is bij de regering dat één van de grondleggers van het regeerakkoord nu namens deze provincies ageert tegen politieregio’s van een dergelijke omvang? Kan de regering onderbouwen waarom een dergelijke omvang noodzakelijk zou zijn en in hoeverre lokale inbedding hiermee voldoende gegarandeerd kan blijven?

In de toelichting bij de nota van wijziging wordt onder andere nog genoemd dat er een voordeel zou zijn bij grensoverschrijdende politiesamenwerking (blz. 26). Genoemde leden vragen of deze samenwerking op dit moment dan niet goed is? Welke kwalitatieve voordelen worden verwacht vragen deze leden. Ook vragen deze leden hoeveel politie-eenheden er aan de andere kant van de grens in Duitsland en België zijn.

Specialismen

Genoemde leden hebben de indruk dat ook het schaalniveau van 10 politie-eenheden voor sommige specialismen te klein zal zijn. Zij wijzen er op dat er nu al sprake is van slechts 7 bovenregionaal georganiseerde teams. Waarom is er daarom niet gekozen om deze specialismen landelijk te organiseren waarbij de specialisten op basis van een netwerkorganisatie best werkzaam kunnen zijn binnen de politieregio’s. Voorts vragen deze leden wat wordt bedoeld met de zin in de toelichting bij de nota van wijziging dat de landelijke diensten niet belast zijn met de uitvoerende poltietaak (blz. 32)

Arrondisementen en veiligheidsregio’s

Er is in het wetsvoorstel gekozen om aan te sluiten bij de grenzen van de tien arrondissementen van de gerechtelijke kaart. Zijn hiervoor andere argumenten dan de gewenste schaalvergroting zo vragen deze leden? Zij vragen dit ook omdat de indeling van de gerechtelijke kaart met name in het noorden en oosten geen relatie heeft met de bestuurlijk relevante entiteiten.

Genoemde leden constateren dat het oorspronkelijke uitgangspunt van een eerdere versie van het wetsvoorstel was om aan te sluiten bij de grenzen van de veiligheidsregio’s met één veiligheidsbestuur. Door dit los te laten blijven er toch aparte bestuurs- en overlegstructuren op regionaal niveau. Deze leden vragen of dit niet leidt tot onnodige extra bestuurlijke drukte.

Deze leden constateren dat in de lokale gezagsdriehoek overleg zal zijn tussen de burgemeester, de officier van justitie en het hoofd van het territoriale onderdeel van de regionale eenheid binnen welker grondgebied de gemeente geheel of ten dele valt (toelichting nota van wijziging blz. 25). Genoemde leden vragen of het grondgebied van gemeente kan vallen onder meerdere territoriale eenheden. Dit lijkt genoemde leden onwenselijk en zij vragen daarom dit nader te onderbouwen.

In de memorie van toelichting wordt geconstateerd dat het wetsvoorstel leidt tot minder bureaucratie omdat er niet meer langdurig overleg nodig is met korpsbeheerders over de vertaling van landelijke prioriteiten in convenanten. Tegelijkertijd constateren genoemde leden dat door het loslaten van de indeling van veiligheidsregio’s een nieuw convenant wordt geïntroduceerd door het bestuur van de veiligheidsregio, de korpschef en de desbetreffende hoofdofficier van justitie met het oog op de samenwerking bij branden, rampen en crises. Genoemde leden vragen of voor deze convenanten niet dezelfde bezwaren zullen gaan gelden en wat de rol van de regionale politiechef bij de totstandkoming van deze convenanten is.

Landelijke doelstellingen en lokale prioriteiten

De minister stelt tenminste eenmaal per vier jaar de landelijke doelstellingen vast ten aanzien van de taakuitvoering van de politie en hoort daarbij de regioburgemeesters en het College van procureurs generaal. Genoemde leden vragen of het de bedoeling is om hierbij gelijk een voorstel op te nemen voor de lokale vertaling van deze doelstelling of dat dit twee aparte processen zijn. Ook stellen deze leden voor de Kamer bij het bepalen van de doelstellingen in een vroegtijdig stadium te betrekken, bijvoorbeeld op basis van een concept versie.

De inzet van de politie is afhankelijk van landelijke en lokale doelen. Vaak zullen landelijke en lokale doelen in elkaars verlengde liggen, maar genoemde leden constateren dat dit niet altijd zo zal zijn. In het regeerakkoord is opgenomen dat bij de vaststelling van de landelijke en regionale prioriteiten in jaarplannen de lokale knelpunten in de buurten en wijken in de

prioritering meer nadruk zullen krijgen. In de toelichting bij de nota van wijziging wordt gesteld dat de landelijke beleidsdoelstellingen substantiële ruimte zullen laten voor lokaal politiebeleid. Genoemde leden vragen hoe groot die ruimte is. In de toelichting wordt gesteld dat een minimale capaciteit voor gemeentelijke politiezorg niet kan worden gegarandeerd omdat dit ten koste zou gaan van de flexibiliteit van de politie. Genoemde leden vragen dit nader te onderbouwen aangezien een groot deel van de politietaken juist lokaal ligt. Deze leden wijzen bijvoorbeeld op het fenomeen wijkagent. Zij vragen waarom een gemeente niet de garantie zou kunnen krijgen voor een bepaalde capaciteit aan wijkagenten. Ook de Raad van State wijst op het belang van een minimumpercentage budget ter vrije besteding van de lokale politie eenheden.

Deze leden vragen wat wordt bedoeld met de stelling dat het belangrijk is dat gemeenteraden zelf investeren in hun bijdrage aan de politie (blz. 40 toelichting bij de nota van wijziging). Wordt hier ook een financiële bijdrage bedoeld? Ook vragen deze leden om in te gaan op de kritiek van de Raad van State dat op het punt van de benoeming van het lokale hoofd van de politie de bestaande lokale bevoegdheid met dit wetsvoorstel wordt afgezwakt.

Korpschef

De minister kan volgens het wetsvoorstel de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven die anders dan onder de huidige wet niet het karakter hebben van ultimum remedium. Genoemde leden vragen welke ruimte de korpschef in de dagelijkse praktijk heeft omdat hij uiteindelijk ook geacht wordt de landelijke doelstellingen te halen. Bovendien is het instrument van een aanwijzing vreemd aangezien de korpschef als ambtenaar direct onder de verantwoordelijkheid van de minister valt. Deze leden vragen in wat voor situaties er aan een algemene of bijzondere aanwijzing kan worden gedacht. Zij vragen dit ook omdat er al een algemene aanwijzingsbevoegdheid komt voor individuele ambtenaren van politie door de burgemeester, de Officier van Justitie en de minister.

De Korpschef wordt straks verantwoordelijk voor zowel het korpsbeheer als de politietaken. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was sprake van een directieraad wat het mogelijk maakte functies te spreiden. Genoemde leden vragen waarom deze spreiding van functies is losgelaten. Zij kunnen zich voorstellen dat het leiding geven aan het beheer en de taken van de politie ook verschillende competenties vraagt en dat daardoor een meerhoofdig bestuur een goede keuze zou kunnen zijn.

Het ligt volgens genoemde leden voor de hand dat de korpschef advies geeft bij het vaststellen van het beleid. In het wetsvoorstel heeft deze echter geen adviesrecht omdat hij geen beleidsbepaler is. Maar is het juist niet meer dan logisch om dit adviesrecht te verlenen zodat beleidsbepalers de ervaringen van de korpschef kunnen meenemen bij de bepaling van het beleid, zo vragen deze leden?

Regioburgemeester

Het wetsvoorstel introduceert de figuur van de regioburgemeester. Nu wordt voorgesteld de beheerfunctie landelijk te organiseren vragen deze leden waarom er voor is gekozen de rol van regioburgemeester sterker te maken dan alleen de functie van voorzitter en leiding bij grote crisissituaties. Een voorbeeld is de aanwijzingsbevoegdheid van de minister om het beleidsplan beter te laten verzekeren dat landelijke beleidsdoelstellingen worden verwezenlijkt. Waarom is hierbij niet gekozen voor een aanwijzing aan de betrokken burgemeesters gezamenlijk, zo vragen deze leden? Genoemde leden hebben de indruk dat de vorige versie van het wetsvoorstel waarin sprake was van een regionaal veiligheidsbestuur op dit punt beter aansloot bij de grondwettelijke bevoegdheden van burgemeesters.

Als bij de vaststelling van het regionale beleidsplan het niet lukt overeenstemming te bereiken, stelt de regioburgemeester in overeenstemming met de hoofdofficier van justitie het beleidsplan vast. Als zij niet met elkaar tot overeenstemming kunnen komen wordt dit verschil van zienswijze schriftelijk voorgelegd aan de minister en beslist de minister. In beide gevallen kan een betrokken burgemeester beroep instellen. Genoemde leden vragen om een nadere onderbouwing van deze tussenstap aangezien de kans groot is dat ook indien de regioburgemeester en de hoofdofficier tot overeenstemming komen de kans groot is dat een betrokken burgemeester beroep zal instellen. Genoemde leden geven in overweging om in het geval de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie niet tot overeenstemming kunnen komen niet alleen de zienswijze van deze twee partijen aan de minister wordt voorgelegd maar ook de zienswijze van de overige betrokken burgemeesters zodat de minister dit kan betrekken bij zijn besluit.

Rechtspersoon

In het nader rapport bij de nota van wijziging wordt gesteld dat er weliswaar sprake is van een aparte rechtspersoon, maar niet van zelfstandigheid omdat de minister via de aanwijzingsbevoegdheid altijd kan bepalen hoe de politie dient te handelen. Daarbij wordt gesteld dat via deze bevoegdheid ook de mogelijkheid bestaat om te bepalen dat een besluit wordt ingetrokken. Genoemde leden vragen wat hiervan de rechtsgevolgen zijn omdat het hierbij om een aanwijzing gaat die pas na een besluit wordt gegeven. Betekent dit ook dat een besluit met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken? Genoemde leden vragen daarom meer fundamenteel in te gaan op de kritiek van de Raad van State dat de noodremvoorziening van de vernietiging van een besluit en voorzieningen te treffen bij taakverwaarlozing ontbreken in het wetsvoorstel en dat de minister met de aanwijzingsbevoegdheid nog geen volledige zeggenschap over de organisatie en beheer van de politie heeft.

Beheer

De beheersfunctie zal landelijk worden georganiseerd. Genoemde leden vragen of nu duidelijk is wélke diensten nu echt gecentraliseerd worden en waar ze worden belegd (ook geografisch). Volgens genoemde leden is ICT en Huisvesting c.q. ondersteunende diensten nog wat globaal geformuleerd. Het is volgens deze leden van belang te weten wat nu precies centraal ingeregeld wordt en wat de opbrengst zal zijn in termen van minder kosten en minder fte’s. Ook vragen deze leden of het klopt dat er straks geen regionale korpsbeheerders meer zullen zijn. Hoe worden de staven van Korpsbeheerders ontmanteld? Wat betekent dat in reductie van fte’s? Wat regelt de regioburgemeester aan ondersteuning in? Stelt de minister daar eisen aan?

Cultuur

Het wetsvoorstel is erg gericht op structuuringrepen. Kan de minister ook inzicht geven van de cultuuringrepen die voor een succesvolle operatie van belang zijn. Welke waarborgen worden ingebouwd om nu wel eenduidigheid te bewerkstelligen? Om afspraken na te komen?

Politieacademie

De Wet op het Politieonderwijs (2003) is wél afgestemd op de Politiewet, maar niet omgekeerd, door de volgorde van totstandkoming. Nu er een nieuwe Politiewet komt, kunnen volgens genoemde leden de juridische dwarsverbanden tussen de Wet op het Politieonderwijs en de Politiewet beter worden gelegd.

Gaat de nieuwe Politiewet bepalen dat de werving en selectie, het Politieonderwijs en de kennisfunctie voor de politie landelijke taken zijn, belegd bij de Politieacademie, als onderdeel van de Nationale Politie. Net zoals dit geldt voor de beheerstaken, die landelijk belegd zijn bij een Politiedienstencentrum, zo vragen deze leden? Ook vragen deze leden of het niet logischer is, omdat de Politieacademie deel zal gaan uitmaken van de Nationale Politie, in de wet te stellen dat alle regelgeving voor de politie in beginsel van toepassing is op de Politieacademie, in plaats van zoals nu dit van geval tot geval te benoemen? 

Tevens vragen deze leden of het niet tijd is om de inzet van executieve medewerkers bij de Politieacademie juridisch duidelijk te regelen? Medewerkers van de Politieacademie hebben een rechtspositie cf. BARP en CAO-Politie, maar de Politieacademie kan geen executieve politieambtenaren in rechtstreekse dienst hebben (anders dan b.v. de VtS Politie Nederland dat wel kan, omdat die een andere juridische vorm heeft), terwijl bijvoorbeeld de inzet van mensen met recente praktijkervaring als docent cruciaal is voor de kwaliteit van het Politieonderwijs. De Politieacademie zet executieven, met behoud van hun executieve status, nu in via detacheringen, onder andere via het korps Utrecht als beheerkorps, maar ook via directe detachering door afzonderlijke korpsen. Levert dit geen bureaucratische regeldruk op, zo vragen deze leden?

In de MvT staat dat de werving & selectie wordt belegd bij de HRM poot binnen het landelijke korps. Wat betekent dit voor de politieacademie, zo vragen deze leden? Of wordt hier de werving in de zin van arbeidsmarktcommunicatie bedoeld, die thans nog bij de politieacademie is belegd? 

Het Kabinet wil de kosten van aspiranten voor de politie verlagen door aspiranten zonder salaris bij het korps in te voeren. Genoemde leden hebben echter de indruk dat in het wetsvoorstel studenten niet genoemd worden als ambtenaar van politie. Genoemde leden vragen in hoeverre de ervaringen met de pilot beursstudenten in 2010 op dit punt meegenomen zijn in het wetsvoorstel.

Checks and balances

Genoemde leden vragen nader in te gaan op de kritiek van de Raad van State dat op landelijk niveau checks and balances tot op zekere hoogte weggenomen worden doordat de eerste politieke verantwoordelijkheid voor zowel het beheer als het (justitieel) gezag in één hand worden gelegd.

Evenementen

Een steeds groter beslag op de capaciteit van de politie is nodig voor de beheersing van de openbare orde rond evenementen. In het regeerakkoord wordt hiertoe een evenementenheffing geïntroduceerd. Hoe verhoudt deze heffing zich tot de besluitvorming over de beschikbaarheid van capaciteit zo vragen deze leden?

Meten prestaties

Genoemde leden vragen op welke wijze de prestaties van de politie worden gemeten en in hoeverre binnen de nieuwe nationale politie is geborgd dat het een lerende organisatie is. Instrumenten als een benchmark kunnen hierbij wellicht behulpzaam zijn.

Artikel 16

De minister kan objecten en diensten aanwijzen waarvan bewaking of beveiliging door de politie noodzakelijk is. Genoemde leden vragen wat hierbij de betrokkenheid van het lokale gezag is. Betekent de bepaling in artikel 16 dat het lokale gezag deze bevoegdheid niet heeft, zo vragen deze leden?

Artikel 28

Bij ministeriele regeling worden ambtenaren van politie aangewezen die deel uitmaken van de leiding van de politie. Zij worden bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen. Genoemde leden vragen hoe ver deze bepaling reikt. Een uitwerking volgt in de ministeriele regeling maar kan worden aangegeven hoeveel functionarissen indicatief onder de leiding van de politie vallen.

Artikel 40

De regioburgemeester brengt volgens artikel 40 lid 3 het beleidsplan in overeenstemming met de aanwijzingen van de minister zonder dat hiervoor de instemming van de burgemeesters in het gebied waar de regionale eenheid de politiektaak uitvoert noodzakelijk is. Genoemde leden vragen waarom is gekozen voor deze bypass waarmee er een hiërarchie ontstaat en de regioburgemeester zelf kan bepalen hoe de aanwijzing wordt uitgevoerd. Wat betekent deze bepaling, zo vragen deze leden, in de situatie dat een burgemeester van mening is dat daarmee een te groot beslag op de politiecapaciteit wordt gelegd voor nationale doelstellingen om zijn grondwettelijke taak in de gemeente uit te voeren. Zij geven in overweging dat de regioburgemeester in ieder geval de burgemeesters in het gebied moet horen alvorens de aanwijzing wordt verwerkt in het beleidsplan.

Voor meer informatie zie ook www.tweedekamer.nl.

Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Archief > 2011 > september