Bijdrage Carola Schouten aan het plenair debat Wet houdbare overheidsfinanciën

dinsdag 16 april 2013 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carola Schouten aan een plenair debat met minister Dijsselbloem van Financiën

Onderwerp:   Wet houdbare overheidsfinanciën

Kamerstuk:    33 416

Datum:            16 april 2013

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. De soep wordt niet zo heet gegeten als hij wordt opgediend. Dat was de reactie van de minister van Financiën op vragen over de Wet houdbare overheidsfinanciën tijdens het debat dat wij precies vier weken geleden voerden over de bezuinigingen bij gemeenten. De tekortnorm voor decentrale overheden wordt de komende jaren niet aangescherpt, de investeringsruimte wordt niet ingeperkt en in deze kabinetsperiode worden geen sancties toegepast. Alleen voor de waterschappen zou de tekortruimte wat knellend kunnen worden, maar dat lossen wij wel op, aldus de minister.

Al met al was dit een nogal laconieke reactie op de kritiek van de bijna voltallige oppositie die zich uitte in brede steun voor de motie-Van Hijum met het verzoek om het onderdeel van de wet dat betrekking heeft op de relatie met decentrale overheden, te heroverwegen. Helaas, zeg ik erbij, kon deze motie niet rekenen op een meerderheid in de Kamer, terwijl de Partij van de Arbeid deze wet voor de verkiezingen niet zag zitten. Ik citeer uit het verkiezingsprogramma van de PvdA waarin heel kort en bondig, maar zeker duidelijk staat: "De Wet houdbare overheidsfinanciën wordt niet ingevoerd." Toch ligt het wetsvoorstel nu op tafel, zij het met een aantal aanpassingen. De grote vraag is: waar stemmen wij precies over? Het lijkt op een kaderwet die op veel punten onduidelijkheid schept over de vraag hoe in de praktijk gehandeld zal worden. Ten eerste ligt er naast dit wetsvoorstel een financieel akkoord met VNG, IPO en Unie van Waterschappen. Inderdaad heeft een meerderheid van de decentrale overheden dit akkoord ondertekend, niet omdat het zo goed was, maar omdat het alternatief nog slechter was. Daarnaast moeten veel besluiten in het kader van dit wetsvoorstel nog worden genomen. Bestuurlijk overleg is hierbij het toverwoord. Veel knopen moeten nog worden doorgehakt. Ik vraag aan de minister waar wij voor tekenen als wij deze wet vaststellen nu er nog zo veel open eindjes zijn. Wat is het draagvlak voor deze wet?

Vooropgesteld: de ChristenUnie ziet de noodzaak om het begrotingstekort structureel terug te dringen en ervoor te zorgen dat de staatsschuld houdbaar blijft. Tegelijkertijd zijn de financiële autonomie en de gelijkwaardige behandeling van de decentrale overheden ten opzichte van het Rijk voor mijn fractie een groot goed. Ik deel de zorgen van veel provincies, gemeenten en waterschappen over deze wet. Met de nota van wijziging is wat ons betreft slechts een deel van deze zorgen weggenomen.

De centrale vraag is wat mij betreft waarom bestaande afspraken die voor een deel al in wetgeving zijn vastgelegd en in de praktijk goed werken, moeten worden gegoten in een dwingende macronorm die met preventieve sancties wordt gehandhaafd. De Raad van State heeft deze vraag ook geopperd. Deze strikte macronorm voor decentrale overheden wordt niet door Brussel gevraagd. Deze norm leidt ertoe dat de investeringsruimte van decentrale overheden wordt ingeperkt als blijkt dat extra investeringen uit eigen reserves kunnen leiden tot een sanctie.

Ik zal in de rest van mijn bijdrage ingaan op de volgende punten: de macronorm voor decentrale overheden, de definitie van gelijkwaardige inspanning, de ruimte voor investeringen en de specifieke positie van waterschappen hierbij, de nationale sanctie en de doorberekening van de sanctie naar individuele overheden.

Ik begin met de noodzaak om een aanvullende macronorm vast te stellen waaraan decentrale overheden zich moeten houden. Ik gaf al aan dat deze norm niet vanuit Brussel aan ons wordt opgelegd, maar dat dit gewoon de keuze is van het kabinet. Er bestaat daarnaast al wet- en regelgeving om ervoor te zorgen dat het EMU-saldo van decentrale overheden binnen de perken blijft. Daarnaast heeft de Raad voor de financiële verhoudingen een groot aantal alternatieven aangedragen voor de macronorm. Hier heeft de minister echter weinig mee gedaan. Het lijkt erop dat hij slechts één optie ziet, namelijk zijn optie. Tegelijkertijd blijven gemeenten en provincies over het algemeen boven hun deel van de tekortruimte. Waarom dan een harde norm stellen als de noodzaak er niet is? Laten we niet luchtigjes doen alsof die norm niet knellend kan zijn. Op den duur is het toch de bedoeling dat we naar -0,3% gaan? Dan moeten we nog maar zien of de ruimte voldoende is als er grote investeringen moeten worden gedaan.

Er is veel discussie ontstaan over wat het begrip "gelijkwaardige inspanning" inhoudt. Dit is een cruciaal begrip in de wet, waarvoor in artikel 1 helaas geen definitie is opgenomen. Ik zie graag een nadere duiding van dit begrip terug in de wet. Wat mijn fractie betreft moet deze gelijkwaardige inspanning in ieder geval in verhouding staan tot het aandeel van decentrale overheden in het EMU-saldo. Ik heb hiertoe een amendement ingediend. Ik begrijp verder dat over de gelijkwaardige inspanning eerst bestuurlijk overleg wordt gevoerd alvorens de minister van Financiën, in overeenstemming met de ministers van BZK en van I en M, definitief vaststelt wat als "gelijkwaardige inspanning" wordt aangemerkt. Waarom is hier gekozen voor een ministeriële vaststelling? Wat houdt dit dan concreet in? Ik zie liever dat deze vaststelling bij of krachtens AMvB geschiedt en via een voorhangprocedure aan de Kamer wordt voorgelegd. Begrijp ik verder goed dat bij het vaststellen van deze gelijkwaardige inspanning door de minister van Financiën, expliciet de schuldpositie, de investeringsopgave van rijkswege en de aanwezige vermogens van decentrale overheden worden meegewogen? Ook op dit punt heb ik een amendement ingediend.

Ik kom bij de ruimte die in het wetsvoorstel wordt geboden voor investeringen, met name investeringen waarvoor reserves zijn opgebouwd. Juist in deze tijden van crisis, waarbij de bestedingen volgens het kabinet moeten worden aangewakkerd -- het positivisme moet hoogtij gaan vieren -- moeten decentrale overheden ruimte hebben om broodnodige investeringen daadwerkelijk te kunnen doen, helemaal als ze daarvoor de reserves hebben en hun schuldpositie dit toelaat. De minister heeft tijdens het debat op 19 maart aangegeven dat er de komende kabinetsperiode een investeringsruimte zou zijn van 13,2 miljard euro op basis van de tekortnormen die zijn afgesproken in het financieel akkoord. Hierbij gaat hij er echter van uit dat de tekortruimte volledig wordt benut door investeringen en dat de reguliere uitgaven gelijk zijn aan de inkomsten. Waarom kunnen de investeringen die vanuit de reserves worden gedaan, niet volledig buiten beschouwing worden gelaten bij het bepalen wat als een "gelijkwaardige inspanning" wordt aangemerkt? Ook op dit punt heb ik een amendement ingediend, waarmee dit wordt geregeld.

Ik vraag in het kader van dit wetsvoorstel speciale aandacht voor de positie van waterschappen. De minister heeft aangegeven dat de zorgen van de waterschappen over hun tekortruimte terecht zijn. De waterschappen staan voor grote opgaven, zoals de kerntaken uit het Hoogwaterbeschermingsprogramma ten aanzien van waterveiligheid. Tegelijkertijd hebben de waterschappen aangegeven dat als gevolg van de macronorm de investeringen moeten worden beperkt met ruim 200 miljoen euro per jaar. De waterschappen zijn duidelijk een vreemde eend in de bijt in dit wetsvoorstel. In tegenstelling tot de gemeenten en provincies hebben ze geen directe financiële relatie met het Rijk. Verder zijn de inkomsten van waterschappen sterk gelinkt aan de uitgaven. Wanneer de uitgaven stijgen, worden de waterschapsheffingen verhoogd. Dit roept de vraag op of het wel terecht is dat waterschappen in het wetsvoorstel op dezelfde manier worden behandeld als gemeenten en provincies. Ik heb dan ook een amendement ingediend waarmee wordt geregeld dat waterschappen worden uitgezonderd van de werking van dit wetsvoorstel.

Dan de nationale sanctie, het drukmiddel dat de minister als ultimum remedium wil inzetten, maar in ieder geval nog niet in deze kabinetsperiode. Ik ben van mening dat we deze sanctie überhaupt niet moeten willen. Zijn er vanuit de bestaande wet- en regelgeving geen nadere middelen om gemeenten en provincies aan te pakken die structureel een hoog tekort hebben? Hoe moet ik deze sanctie zien in verhouding tot de geest van deze wet, die uitstraalt dat het Rijk er met de decentrale overheden in goed bestuurlijk overleg wil uitkomen?

Daar past dit drukmiddel toch niet bij, zeker gezien de ervaringen die de minister heeft met de positieve realisatiecijfers van afgelopen jaren? Ik vraag hem of hij bereid is om deze nationale sanctie te heroverwegen. Mijn fractie heeft in elk geval het amendement van het lid Koolmees dat deze nationalesanctieregeling schrapt mede ondertekend.

Tot slot kom ik op de doorberekening van de EU-sanctie naar individuele overheden. De waterschappen worden individueel verantwoordelijk gehouden voor het overschrijden van de macronorm en krijgen alleen een boete opgelegd als zij hebben bijgedragen aan de overschrijding. Deze keuze is door nood gedwongen omdat een collectieve omslag bij waterschappen niet mogelijk is. Omgekeerd kan ook de vraag worden gesteld waarom provincies en gemeenten via het Provinciefonds en het Gemeentefonds niet individueel worden aangeslagen en alleen moeten boeten als zij hebben bijgedragen aan de overschrijding. Nu lijden de goeden onder de slechten.

Ik rond af. Ik ben nog niet overtuigd van de proportionaliteit van de instrumenten in dit wetsvoorstel in relatie tot wat ermee wordt beoogd. Ik ben van mening dat ook met minder stringente maatregelen een gelijkwaardige inspanning van de decentrale overheden bij het terugdringen van het begrotingstekort kan worden gevraagd. Ik hoop dan ook dat de minister bereid is om nog eens goed naar de wet te kijken en de pijnpunten weg te nemen.

De heer Koolmees (D66):

Ik heb nog een vraag over het amendement op stuk nr. 13 van mevrouw Schouten over de gelijkwaardige inspanning. In de tekst staat "het collectieve aandeel in het EMU-saldo". Moet daar niet staan "het collectieve aandeel in de collectieve uitgaven"? Als wij streven naar een EMU-saldo van nul, een structureel evenwicht, is dat aandeel nul. Ik denk dat hier de collectieve uitgaven zijn bedoeld.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik denk het ook. Ik ga er nog even goed naar kijken. Ik dank u voor uw opmerkzaamheid, mijnheer Koolmees.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.


Labels
Bijdragen
Carola Schouten

« Terug

Archief > 2013 > april