Bijdrage debat Eenmalige regeling voor asielzoekers

dinsdag 23 september 2003 23:35

Tineke Huizinga-Heringa: Mijnheer de voorzitter. Er is in een uitgebreid algemeen overleg lang gesproken over de voorgestelde eenmalige regeling. Ik voel er niet voor om alle argumenten die ik toen voor het voetlicht heb gebracht, hier te herhalen. Ik volsta ermee om op te merken dat mijn fractie denkt dat de pardonregeling zoals deze nu is voorgesteld, niet voldoende soelaas biedt voor de mensen die zich in schrijnende situaties bevinden. Mijn fractie is er voorts van overtuigd dat deze regeling de maatschappelijke onrust die nu bestaat, niet zal wegnemen maar eerder zal doen aanwakkeren. Wij steunen daarom de motie die door de heer Klaas de Vries is ingediend en die de minister nogmaals oproept een regeling op te stellen volgens het voorstel van de VNG.

Vervolgens is onze insteek in dit debat de volgende. Wanneer de nieuwe regeling niet volgens het voorstel van de VNG wordt voorgelegd, willen wij proberen om op onderdelen toch zoveel mogelijk verbeteringen aan te brengen; het zal dan gaan om zaken die althans in onze ogen verbeteringen zijn. Wij zullen daarom ook alle moties steunen die voorstellen doen in die richting.

De minister heeft toegezegd dat zij haar hart zal laten spreken ingeval van toepassing van haar inherente afwijkingsbevoegdheid. Daar zijn wij blij mee. Ik heb ook wel goede verwachtingen van het hart van de minister. De minister heeft tegelijkertijd duidelijk gemaakt dat haar inherente afwijkingsbevoegdheid zich niet tot uitgeprocedeerden uitstrekt. Daarvoor heeft zij een discretionaire bevoegdheid. De minister zegt echter dat zij niet van plan is deze discretionaire bevoegdheid te gebruiken voor uitgeprocedeerden. Ik vind het feit dat de minister uitgeprocedeerden op voorhand uitsluit van clementie, onaanvaardbaar. Los van de juridische aspecten van de opmerkingen van de minister, wil ik dan ook de volgende motie indienen, samen met de heer Klaas de Vries.

Motie 767 (19637)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de eenmalige regeling als criterium kent dat de betrokkene nog in de eerste procedure moet zitten;

overwegende dat de inherente afwijkingsbevoegdheid niet openstaat voor vreemdelingen die zijn uitgeprocedeerd;

overwegende dat de minister in deze gevallen wel van haar discretionaire bevoegdheid gebruik kan maken maar heeft medegedeeld ten aanzien van personen uit deze groep niet van de discretionaire bevoegdheid gebruik te zúllen maken;

overwegende dat in het bijzonder onder uitgeprocedeerde asielzoekers situaties voorkomen die schrijnend zijn te noemen op grond van de lange verblijfsduur in Nederland, klemmende redenen van humanitaire aard of medische factoren;

verzoekt de minister, met toepassing van haar discretionaire bevoegdheid te beoordelen of uitgeprocedeerde asielzoekers zich in een schrijnende situatie bevinden en in voorkomende gevallen hun een verblijfsvergunning te verstrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Huizinga-Heringa en K.G. de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Tineke Huizinga-Heringa: De heer Van der Staaij zal een toelichting geven op onze motie over een uitbreiding van de groep mensen die onder het pardon vallen. Alle moties die daarop gericht zijn, zullen wij steunen.

Tot slot wil ik een motie indienen over de peildatum. De heer De Wit heeft een soortgelijke motie ingediend. Misschien kunnen wij die moties samenvoegen?

Motie 768 (19637)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de eenmalige regeling als peildatum 27 mei kent, de datum van beëdiging van het nieuwe kabinet;

overwegende dat de details van de regeling eerst op 29 augustus bekend zijn geworden via de brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie per die datum;

verzoekt de regering, om redenen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur de datum van 29 augustus in de op te stellen definitieve regeling als peildatum te hanteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Huizinga-Heringa, K.G. de Vries en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Motie 764 (19637)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering een regeling voorbereidt om een groep asielzoekers die langer dan vijf jaar in ons land verblijft onder voorwaarden een verblijfsvergunning toe te kennen;

overwegende dat de voorgestelde regeling in onvoldoende mate de problematiek die het zeer langdurig verblijf van asielzoekers voor betrokkenen, de samenleving en de overheid met zich meebrengt tot een oplossing brengt;

overwegende dat de Kamer een petitie heeft ontvangen van de Raad van Kerken, Justitia et Pax, Kerkinactie, Vluchtelingenwerk en de Stichting Inlia met het dringend verzoek voor een ruimere regeling;

overwegende dat ook door de Nederlandse bisschoppen en vele andere personen en organisaties, zoals de burgemeesters van de vier grote steden, Unicef, het Rode Kruis, met klem op een ruimere regeling wordt aangedrongen;

constaterende dat de regeling die door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is voorgesteld op zeer brede steun kan rekenen en dat de regering deze regeling qua uitvoeringsconsequenties vergelijkbaar heeft genoemd met het kabinetsvoorstel;

verzoekt de regering, haar voorstel te baseren op dat van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden K.G. de Vries, Vos en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Motie 766 (19637)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het om redenen van humanitaire aard, van openbare orde en van volksgezondheid ongewenst is dat uitgeprocedeerde asielzoekers uit hun opvang worden gezet, zonder dat dit onmiddellijk gevolgd wordt door een andere opvang, dan wel door feitelijke uitzetting;

verzoekt de regering, dit met onmiddellijke ingang als uitgangspunt voor het beleid te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden K.G. de Vries, De Wit, Vos en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Motie 769 (19637)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering bij de keuze voor de voorgestelde eenmalige regeling “inactiviteit van de overheid” als belangrijkste argument gehanteerd heeft;

van mening dat asielzoekers die aansluitend op hun eerste procedure een nieuwe aanvraag ingediend hebben, maar destijds langer dan vijf jaar hebben moeten wachten op een definitieve beslissing op hun eerste aanvraag op gelijke wijze geconfronteerd zijn met genoemde “inactiviteit van de overheid”;

overwegende dat hetzelfde geldt voor diegenen die reeds langer dan vijf jaar wachten op een definitief oordeel over een herhaalde aanvraag;

verzoekt de regering om, uit oogpunt van consistentie en gelijke behandeling, de eenmalige regeling ook van toepassing te verklaren op deze beide groepen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.

Motie 776 (19637)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de toenmalige Nederlandse regering heeft erkend "medeverantwoordelijkheid" te dragen voor de val van Srebrenica;

overwegende de toezegging van de regering om bij de herbeoordeling van de zogenaamde Stari Most-dossiers zorgvuldig te toetsen aan humanitaire aspecten en trauma's met inachtneming van het UNHCR-advies van 8 november 2002;

overwegende dat in het UNHCR-advies onder andere is aangegeven dat alleen terugkeer naar de woonplaats van herkomst conform het Dayton-akkoord aan de orde is en dat van gedwongen terugkeer geen sprake kan zijn;

overwegende dat de regering bij de herbeoordeling van de dossiers de criteria uit het UNHCR-advies niet volledig heeft gevolgd, in het bijzonder het criterium dat slechts terugkeer naar de oorspronkelijke woonplaats aan de orde kan zijn;

overwegende dat de regering daarmee niet volledig gehoor heeft gegeven aan de oproep van de gehele Tweede Kamer, zoals gedaan in het debat over Srebrenica van 17 en 18 juli 2003 om de dossiers van Stari Most ruimhartig individueel te toetsen op basis van het UNHCR-advies;

overwegende dat Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot de slachtoffers van de val van Srebrenica;

verzoekt de regering, de beoordeling van de Stari Most-dossiers opnieuw uit te voeren, overeenkomstig het advies van de UNHCR, in het bijzonder met inachtneming van de criteria dat kwetsbare vluchtelingen niet gedwongen worden teruggestuurd en het criterium dat slechts wordt beoordeeld of terugkeer naar de oorspronkelijke woonplaats mogelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Vos, De Vries, De Wit, Huizinga-Heringa en Van der Staaij.

Bron: Ongecorrigeerd stenogram
Labels
Bijdragen
Tineke Huizinga

« Terug

Reacties op 'Bijdrage debat Eenmalige regeling voor asielzoekers'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2003 > september