Bijdrage debat Rijksprojectenprocedure

woensdag 11 september 2002 17:53

Leen van Dijke: Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn verlengde eerste termijn en spreek de hoop uit dat hij zijn open houding ten opzichte van mijn amendement op stuk nr. 25 na mijn toelichting zal sluiten, in die zin dat hij mijn amendement zal omarmen. Maar daar ben ik bijna zeker van.
Voorzitter. In de eerste termijn heeft mijn gewaardeerde voorganger in dit debat, de heer Van Middelkoop, de eveneens gewaardeerde voorganger van deze minister gecomplimenteerd met zijn democratische gezindheid. Dat hing samen met de wijze waarop hij aangaf te zullen omgaan met kritische opmerkingen vanuit het merendeel van de Kamer, onder meer gemaakt door onze fractie.

De heer Van Dijke (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn verlengde eerste termijn en spreek de hoop uit dat hij zijn open houding ten opzichte van mijn amendement op stuk nr. 25 na mijn toelichting zal sluiten, in die zin dat hij mijn amendement zal omarmen. Maar daar ben ik bijna zeker van.

Voorzitter. In de eerste termijn heeft mijn gewaardeerde voorganger in dit debat, de heer Van Middelkoop, de eveneens gewaardeerde voorganger van deze minister gecomplimenteerd met zijn democratische gezindheid. Dat hing samen met de wijze waarop hij aangaf te zullen omgaan met kritische opmerkingen vanuit het merendeel van de Kamer, onder meer gemaakt door onze fractie. De toenmalige minister van VROM, de heer Pronk, toonde zich gevoelig voor de roep om versterking van de zorgvuldigheid waarmee het parlement kan meebeslissen inzake de rijksprojectenprocedure of omgekeerd geformuleerd: de roep tegen een al te incidentalistisch gebruik van de rijksprojectenprocedure.

Hij kwam met een nota van wijziging die een zekere inperking betekende van het gebruik van de derde ingang van de rijksprojectenprocedure, te weten een besluit van de ministerraad. Maar deze positieve wijze van tegemoet treden van de kritiek uit de Kamer mag een goed voorbeeld heten van de vruchtbare en constructieve wijze waarop mijn fractie graag ziet dat regering en parlement met elkaar omgaan.

Nu had ik hier de verwachting willen uitspreken dat die gezindheid ook de inzet van deze minister zou worden in zijn ambtstermijn. De wijze waarop hij opereerde rondom de uitbetaling van de huursubsidie gaf mij goede hoop. Maar ja, sinds gisteren de derde nota van wijziging kwam, weet ik niet of die verwachting nog gegrond is. Wellicht kan dit de komende tijd worden bijgesteld. Deze nota van wijziging maakt immers de tegemoetkoming aan de Kamer weer ongedaan en dat heeft ons vertrouwen in het wetsvoorstel echt een gevoelige tik toegebracht. De algemene strekking van het wetsvoorstel, zo is eerder aangegeven, is ons zeer sympathiek. Over het doel en de aanleiding van de invoering van de rijksprojectenprocedure is in de eerste termijn gezegd dat het goed is om tot stroomlijning van de procedures en dus tot snelle realisatie van projecten te komen. Bovendien is gewezen op de wenselijkheid om minder speciale wetten op ad-hocbasis in het leven te roepen.

Die doelstelling steunde de ChristenUnie van toen en steunt de ChristenUnie-fractie van nu. Het grootste bezwaar leefde bij onze fractie juist tegen artikel 39a. Het gaat dan specifiek om de derde van de drie ingangen tot de rijksprojectenprocedure, namelijk een besluit van de ministerraad. Het invoegen van ’’maatschappelijk dringende reden’’ als afwegings-grond voor het gebruik van de route via een besluit van de ministerraad gaf ons iets meer vertrouwen dat het kabinet deze route niet zou misbruiken. Een al te incidenteel gebruik van de rijksprojectenprocedure zou immers leiden tot ruimtelijke inrichting bij decreet, waarbij de zorgvuldige afwegingen die normaal gesproken binnen de PKB’s plaatsvinden aan de kant worden geschoven. Deze bezwaren werden in eerste termijn overgenomen door de minister van VROM. Overigens werden zij tevens op een zeer welsprekende wijze ingebracht van CDA-zijde alsmede door de PvdA-fractie, de SGP-fractie en de SP-fractie. Deze nieuwe minister van VROM slaat echter de bodem onder ons voorzichtig gegroeide vertrouwen weer vandaan als hij de clausule ’’maatschappelijk dringende reden’’ nu weer schrapt. Wat betekent dat? Onderschrijft hij mijn zienswijze en die van zijn voorganger, dat de route van de ministerraad zo terughoudend mogelijk moet worden toegepast? Vindt hij het niet bezwaarlijk dat die bevoegdheid van de Tweede Kamer bij zo’n besluit al sterk wordt ingeperkt door de Kamer de mogelijkheid van amendement te onthouden? Ik wijs de minister erop dat zijn reactie zeer overtuigend moet zijn, wil hij mij nu weer vertrouwen doen geven in het wetsvoorstel. Wil de minister zijn licht laten schijnen over de reikwijdte van de omstandigheden waaronder de procedurele route van het ministerraadsbesluit kan worden bewandeld? In de toelichting op de tweede nota van wijziging ging het bijvoorbeeld over de bouw van een asielzoekerscentrum. Deze minister inschattend en hem kennend uit zijn vorige hoedanigheid, zal hij dat niet zo snel tot zijn inzet maken. Maar is bijvoorbeeld een snelle wegverbreding volgens hem wel een basis om van deze procedure gebruik te maken? Ik vraag dit, aangezien passages uit het Strategisch akkoord aanleiding kunnen geven tot de vrees dat dit kabinet meer asfalt, en wel snel, belangrijker acht dan zorgvuldige ruimtelijke ordening. Dan schiet daadkracht mij echt te ver.

Wat ons betreft, ging de formulering ’’maatschappelijk dringende reden’’ nog niet ver genoeg. In het debat werden slechts twee belangrijke overtuigende gronden genoemd, namelijk de noodzaak van snelle verwezenlijking en de nationale veiligheid. Graag een reactie van deze minister. Wij hebben overigens het amendement van de SGP-fractie reeds meegetekend, omdat dit noodzakelijk is voor het nodige vertrouwen in het wetsvoorstel. Naast discussie over de reikwijdte hebben wij de discussie over de begeleidende motivering van een ministerraads-besluit. De toelichting op de tweede nota van wijziging bevatte nog de toezegging dat een besluit van de ministerraad van een degelijke motivering vergezeld zal gaan. Mij is niet helemaal duidelijk of de minister zich aan deze toezegging houdt. Een toezegging van zijn kant ontneemt overigens niet de bestaansreden van het amendement van de PvdA, zo vindt mijn fractie, op stuk nr. 14, alsmede het sub-amendement van onze fractie. De minister heeft zich daar positief over uitgesproken. Wij nemen aan dat hij daar bij blijft.

De zojuist door mij genoemde amendementen beogen vormeisen te stellen aan de motivering bij het besluit van de ministerraad. Het gaat erom dat de Tweede Kamer op meer zorgvuldige wijze haar instemming kan verlenen dan wel onthouden aan het voornemen van het kabinet.

Ik kom nog even terug op de kritiek van de Raad van State. Het gaat om het gegeven dat de ministerraad zelfstandige besluiten zou kunnen nemen. Dit is inderdaad in strijd met de positie die dat college in ons staatsrecht inneemt. De reactie van de minister op dit standpunt van de Raad van State was vrij laconiek. Aanvankelijk wilde mijn fractie zich wel neerleggen bij de suggestie, de materie te bespreken bij de herziening van de Wet op de ruimtelijke ordening. Er is echter veel tijd verstreken en het denken staat ook niet stil. Hoe meer ik erover nadenk, hoe minder ik ervoor voel om met deze wet zomaar een staatkundig novum te introduceren.

In ons staatsrecht kan een minister, alleen of gezamenlijk, een besluit nemen. Hij zal over ingrijpende besluiten gewoonlijk, zeker als hij verstandig is, na beraadslaging in de ministerraad overeenstemming willen bereiken. Formeel blijft er sprake van een besluit van één of meer ministers. Bij amendement stel ik een zodanige wijziging voor.

In reactie op het advies van de Raad van State heeft de minister gesteld dat bij een fundamentele herziening van de Wet op de ruimtelijke ordening de rol van de ministerraad als bevoegd besluit nemend orgaan nader te bezien. Wanneer wij onszelf een beetje serieus nemen, kunnen wij nu niet met goed fatsoen tussen neus en lippen door deze overbruggingswet – deze aanduiding is door de ambtsvoorganger van deze minister gebruikt – zo’n fundamentele vernieuwing van ons staatsrecht introduceren. Het amendement laat de spoedingang tot de rijksprojectenprocedure onverlet, maar stelt ons in staat bij wijziging van de WRO met een schone lei over deze materie te discussiëren.

Ter afsluiting stel ik nogmaals de vraag die mijn voorganger Van Middelkoop heeft gesteld, maar waarop destijds de minister geen antwoord heeft gegeven. In artikel 39g staat dat een besluit van rechtswege vervalt als binnen tien jaar nog geen begin met de uitvoering is gemaakt. Nu neem ik aan dat dit de mogelijkheid onverlet laat om bij gewijzigde inzichten een besluit eerder in te kunnen trekken. Het zou erg mooi zijn, hierover duidelijkheid te verkrijgen. Mij lijkt daarmee een maatschappelijk belang gemoeid. Het is belangrijk, omdat een projectbesluit dat boven de markt blijft hangen tot waardevermindering van onroerend goed kan leiden. Hoe wordt daarmee omgegaan? Kan de minister hierover duidelijkheid scheppen?
Labels
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage debat Rijksprojectenprocedure'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2002 > september