Bijdrage debat Vreemdelingen- en integratiebeleid

donderdag 05 september 2002 14:31

André Rouvoet: Voorzitter. De stelling is verdedigbaar dat dit debat nergens over gaat, althans als het aan de minister ligt. Ik kan mij in elk geval niet goed voorstellen dat parlementaire geschiedschrijvers, afgaande op de brief die aan dit debat ten grondslag ligt, later nog zullen kunnen achterhalen wat de Kamer ertoe heeft bewogen om hieraan een compleet debat en nog wel een spoeddebat te wijden. Er ligt echter stof genoeg voor een debat met deze minister. Ik heb de knipsels van de afgelopen tien tot elf dagen bij mij, die allemaal gaan over uitspraken van de heer Nawijn. Het is de oogst van een beperkt aantal dagen. Er is natuurlijk stof genoeg. Ik dank de minister voor het kattebelletje dat wij gisteren mochten ontvangen. Ik wil daarbij stilstaan bij de enige zinsnede in brieven van ministers waaraan normaal gesproken geen aandacht wordt besteed. De minister eindigt zijn brief met de standaardformulering: ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. In dit geval kan daarvan geen sprake zijn. De Tweede Kamer is beduidend minder royaal bediend dan de media in de afgelopen weken. Daarom leek het mij ook goed om bij het eerste optreden van de minister in deze Kamer, nu wij gezamenlijk aan het begin van een periode staan als regering en parlement, met enige klem artikel 68 van de Grondwet voor te houden, die luidt: De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering, mondeling of schriftelijk, de door een of meer leden verlangde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de Staat. Het leek mij goed om dit aan het begin van onze ongetwijfeld frequente ontmoetingen nadrukkelijk aan de minister voor te houden. Er is immers meer gevraagd dan dit.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Ik wens collega Van Vroonhoven van harte geluk met haar eerste optreden in deze plenaire zaal en met haar maidenspeech. Daarbij mag gezegd worden dat wij haar, net als haar huidige collega Van Haersma Buma die vanmorgen zijn maidenspeech hield, al hebben leren kennen op een andere wijze vanwege haar functioneren bij het parlement. Zij was ook bij de andere fracties bekend als iemand die haar bijdrage aan het parlementaire werk gedegen en inhoudelijk wil leveren. Ik wens haar van harte toe dat zij bij de vele debatten die op haar beleidsterrein ongetwijfeld nog zullen volgen die inhoudelijkheid en ervaring zal kunnen inbrengen. Wellicht kan dat wat meer dan vandaag mogelijk is, met de kritische en dualistische houding die ik ook vanmiddag beluisterd heb en die de ware volksvertegenwoordiger kenmerkt. Ik wens u heel veel succes bij dit werk!

De stelling is verdedigbaar dat dit debat nergens over gaat, althans als het aan de minister ligt. Ik kan mij in elk geval niet goed voorstellen dat parlementaire geschiedschrijvers, afgaande op de brief die aan dit debat ten grondslag ligt, later nog zullen kunnen achterhalen wat de Kamer ertoe heeft bewogen om hieraan een compleet debat en nog wel een spoeddebat te wijden. Er ligt echter stof genoeg voor een debat met deze minister. Ik heb de knipsels van de afgelopen tien tot elf dagen bij mij, die allemaal gaan over uitspraken van de heer Nawijn. Het is de oogst van een beperkt aantal dagen. Er is natuurlijk stof genoeg. Ik dank de minister voor het kattebelletje dat wij gisteren mochten ontvangen. Ik wil daarbij stilstaan bij de enige zinsnede in brieven van ministers waaraan normaal gesproken geen aandacht wordt besteed. De minister eindigt zijn brief met de standaardformulering: ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. In dit geval kan daarvan geen sprake zijn. De Tweede Kamer is beduidend minder royaal bediend dan de media in de afgelopen weken. Daarom leek het mij ook goed om bij het eerste optreden van de minister in deze Kamer, nu wij gezamenlijk aan het begin van een periode staan als regering en parlement, met enige klem artikel 68 van de Grondwet voor te houden, die luidt: De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering, mondeling of schriftelijk, de door een of meer leden verlangde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de Staat. Het leek mij goed om dit aan het begin van onze ongetwijfeld frequente ontmoetingen nadrukkelijk aan de minister voor te houden. Er is immers meer gevraagd dan dit. Ik kan mij haast niet voorstellen dat verstrekking van zaken aan het parlement die al in de krant hebben gestaan in strijd zou zijn met het belang van de Staat.

Het doet goed dat de minister in zijn korte brief de Grondwet noemt, al verbaast ook mij, net zoals de heer De Vries, de context en de strekking daarvan. Ook voor mij was het niet`echt geruststellend om te vernemen dat in ieder geval de Grondwet overeind blijft en niet door de voornemens in gevaar zal worden gebracht.

Deze minister is er door onder anderen de minister-president op gewezen dat bepaalde voornemens wel degelijk in strijd waren met de Grondwet. Overigens was ik wel wat teleurgesteld dat de bezwaren van de minister-president alleen juridisch van aard waren, maar dat even terzijde. Ik had ook graag een inhoudelijk afwijzende reactie van hem gehoord. Wie het overzicht van de uitspraken tussen, zeg maar, 22 augustus en 30 augustus overziet, zal merken dat nieuwe inzichten snel in duidelijke uitspraken worden omgezet. Op 22 augustus zegt minister Nawijn dat gekeken moet worden of uitzetting van Nederlanders die zich schuldig hebben gemaakt aan een strafbaar feit juridisch kan en op 28 augustus zegt hij met grote stelligheid dat dit immers niet kan. Het heeft zes dagen geduurd, maar toen was het wel dui-delijk. Anderen hebben erop gewezen dat ook vice-premier Remkes nogal scherp heeft gereageerd op de proefballonnetjes van de minister, zie de Volkskrant van 31 augustus. Hij zei dat een grens wordt overschreden als een minister voornemens kenbaar maakt die niet uitvoerbaar zijn. Het lijkt mij niet plezierig voor de minister om dat van een collega-bewindsman te horen. Over uitvoerbaarheid gesproken: het is misschien goed om één punt eruit te lichten. Ik trof in deze stapel stukken ook een citaat aan van directeur Schoof van de IND. Hij zegt grote twijfels te hebben over de uitvoerbaarheid van het voornemen van de minister om 80% bij de grens tegen te houden, tenzij dat gebeurt door middel van uitbreiding van de lijst van veilige landen. Ik hoor natuurlijk graag van de minister of dat inderdaad de achtergrond van die opmerking was of dat hij andere maatregelen in gedachten had. Begrijpt hij de opmerking van de heer Schoof tegen die achtergrond?

Ik heb er eerlijk gezegd niet zoveel behoefte aan om alle proefballonnetjes inhoudelijk van commentaar te voorzien. Bij ons in de fractie was het beeld gevestigd van een popcornapparaat zonder deksel waar van alles uitvloog. Nu is zo’n beetje de gedachte dat wij op Prinsjesdag wel zien wat daarvan overeind blijft en wat werkelijk tot beleid zal worden verheven. De dienstinstructie van de minister-president is ook eigenlijk het enige substantiële dat in de brief van de Kamer gemeld wordt.
Ik schat zo in dat dit ook ongeveer de strekking van de eerste termijn van de minister zal zijn, maar daar kan ik mij natuurlijk in vergissen. Het lijkt mij overigens ook juist om dat pas met Prinsjesdag te presenteren. Daar ben ik het mee eens, maar dat gold natuurlijk de afgelopen weken ook. Ik krijg nog wel graag een toelichting van de minister op zijn redenering dat het doen van allerlei uitspraken deel uitmaakt van de maatschappelijke discussie en als zodanig nodig is om draagvlak te behouden en te creëren voor het beleid op het terrein van toelating, illegaliteit en inburgering. Meent de minister dat nu echt zo? Heeft dat ook effect gehad in zijn waarneming? Waar is dat draagvlak voor dit beleid dan bevorderd? Welke uitspraken waren met name gericht op vergroting van het draagvlak voor het beleid ter zake van inburgering?

Die uitspraken ben ik eerlijk gezegd niet tegengekomen. Ik vind het wel van belang om erop te wijzen dat de minister niet alleen verantwoordelijk is voor immigratie, maar ook voor integratie. Dat mag geen ondergeschoven kind worden. Het beeld dat van de minister in de media gevestigd is, heeft mij getroffen en ik kan mij voorstellen dat dit de minister ook iets doet. In de media staat letterlijk dat deze minister niet zozeer van immigratie en integratie is, maar van irritatie en intimidatie. Wat doet het de minister dat dit beeld van hem gevestigd is, kennelijk als gevolg van zijn uitspraken?

Voorzitter. De minister zegt dat hij vele e-mails van bijval heeft gekregen. Eerlijk gezegd zegt mij dat niet zoveel. Mij lijkt dat het de minister ook niet zoveel zou moeten zeggen. De minister is geen propagandist voor een bepaald gedachtegoed dat in een deel van de samenleving leeft en ook niet van een politieke partij, maar dienaar van de Kroon. Niet zozeer het afgeven van signalen, maar het oppikken van signalen en het daarop zetten van beleid lijkt mij de taak bij uitstek van een minister. Ik zal afronden met één vraag in het kader van de zorgvuldigheid. Een van de onderwerpen waar de minister ook reacties van onbegrip op gekregen heeft, was de mededeling dat 60% van het huiselijke geweld voor rekening van allochtonen komt. Ik zeg het even kort door de bocht. Daar is nogal veel weerwoord op gekomen en de vraag is waar de minister dat percentage vandaan haalt. Ik ben daar benieuwd naar. Als de minister al deelneemt aan de maatschappelijke discussie, uiteraard binnen de kaders van het kabinetsbeleid, dan moeten de uitspraken in ieder geval zorgvuldig zijn. Ik hoor graag van de minister waar dat gegeven op gebaseerd is.
Labels
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage debat Vreemdelingen- en integratiebeleid'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2002 > september