Bijdrage WGO Onderzoeksraad Veiligheid

maandag 16 juni 2003 14:35

Bijdrage van de ChristenUnie tijdens wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel Onderzoeksraad voor veiligheid. Op de tribune zat mr. Pieter van Vollenhoven als aandachtig toehoorder.

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Mijn fractie heeft een heel positieve grondhouding bij dit wetsvoorstel. In de loop der tijd zijn wij steeds meer voorstander geworden van een bredere onderzoeksraad voor de veiligheid. Ik verhul niet dat dit met name een impuls heeft gekregen door de debatten die wij gevoerd hebben over de ramp in Enschede en later over die in Volendam. Aan die debatten heb ik ook mogen deelnemen. Ook al de moties die in de memorie van toelichting worden genoemd, hebben destijds onze steun gehad.
Het is van belang dat de onderzoeksraad in deze vorm zorgvuldig van start gaat. Het is ook van belang dat wij er gezamenlijk van overtuigd zijn dat de waarborgen voor de onafhankelijkheid optimaal zijn. Daarom is het goed dat wij nu vrij uitvoerig over dit wetsvoorstel van gedachten kunnen wisselen.
Het is belangrijk dat wij proberen, op het gebied van veiligheid lessen te trekken. Het gaat er ook om dat wij proberen om de kennis en de ervaringen die wij in de loop der tijd opdoen, hoe vervelend vaak ook, structureel gebruiken in de toekomst. Met name bij de bespreking van de ramp in Enschede werd heel vaak gewezen op de ramp die veel eerder in Culemborg had plaatsgevonden. Uit dit voorbeeld blijkt dat wij daar absoluut geen lessen uit hadden getrokken. Je kunt weliswaar nooit een directe relatie leggen tussen bepaalde dingen die fout gaan en het niet oppakken van de lessen, maar, als wij beter hadden opgelet, hadden de zaken er misschien toch wat anders voor gestaan.
Een aantal aspecten willen wij toch wat meer verduidelijkt hebben. Zo krijgt de raad in artikel 3 de mogelijkheid om onderzoek te doen naar voorvallen. Daar is al vrij uitvoerig, ook schriftelijk, over gediscussieerd. Daarbij was de vraag gesteld of het niet te breed was geformuleerd. Ons is nog opgevallen dat bij de beschrijving van de selectie van de voorvallen die de onderzoeksraad wil onderzoeken, de raad zich de vraag zal stellen of er uit een voorval lering kan worden getrokken.

Om dat te weten, is natuurlijk onderzoek nodig. Hoe verhoudt dit alles zich tot elkaar? Ons valt ook op -- artikel 35 van de wet -- dat om een onderzoek te kunnen starten en dit snel te laten gebeuren, de termijn van vijf dagen is gekozen. Wij vinden dit heel erg snel, zeker omdat het niet alleen de raad is die kan besluiten om tot een onderzoek over te gaan. Het kan ook gebeuren op basis van een verzoek van een minister, een burgemeester of commissaris van de Koningin. Het kan dus iets langer duren, voordat duidelijk is dat een onderzoek moet worden gedaan. Ik krijg graag een onderbouwing van die termijn van vijf dagen.
De raad kan zelf bepalen wanneer hij in beweging wil komen. In een aantal situaties is hij verplicht om een onderzoek in te stellen. Die zijn terug te vinden in artikel 5. Het kan worden geregeld via een algemene maatregel van rijksbestuur of een algemene maatregel van bestuur. Wij hebben ons afgevraagd waarom het niet in de wet is opgenomen. In de memorie van toelichting wordt het nadrukkelijk uiteengezet. In artikel 4 over de gevallen waarin de raad in beweging kan komen, maar niet direct moet komen, is het wel vrij uitvoerig beschreven. Waarom gebeurt dat niet bij die verplichting?
Een minister, commissaris van de Koningin of burgemeester kan ook een verzoek bij de raad indienen. Dat is geregeld in artikel 37. Wij missen daarin eigenlijk de mogelijkheid voor de Kamer, een gemeenteraad of provinciale staten om zo'n verzoek te doen. Wij kunnen ons de situatie voorstellen waarin de burgemeester of het college het niet nodig vindt om zo'n verzoek te doen, maar dat de gemeenteraad het wel belangrijk vindt en het bij de burgemeester of het college er niet door heeft kunnen krijgen. Moet niet de mogelijkheid worden gecreëerd dat ook de volksvertegenwoordigende organen zo'n verzoek kunnen doen? Uiteraard is het dan aan de raad om te bekijken of hij het verder wil oppakken.
Vervolgens is de onderzoeksraad geen beleidsadviescollege in de zin dat advies kan worden aangevraagd. Het is natuurlijk wel de bedoeling dat dit brede orgaan langzaam maar zeker een enorme expertise opbouwt. Dan zou het van tijd tot tijd handig kunnen zijn als de onderzoeksraad ook om advies kan worden gevraagd. Moeten wij dit nu helemaal uitsluiten -- ik heb de indruk dat dit nu het geval is -- of moeten wij die mogelijkheid openhouden? Vooral op bijzondere gebieden kan deze expertise van enorm veel belang zijn.
Bij de keuzes van onderwerpen wordt een uitzondering gemaakt voor verstoringen van de openbare orde. Die vallen er niet onder. Er wordt wel een argumentatie voor gegeven, maar ik vraag mij af waarom men hier zo stellig in is en of wij niet de ruimte moeten laten dat in bepaalde gevallen de onderzoeksraad kan overwegen of een onderzoek op dat terrein zinvol is. Ik denk daarbij aan demonstraties die uit de hand zijn gelopen of incidenten rond voetbalvandalisme. Ook daaruit kunnen wij voor de veiligheid duidelijke lessen trekken. Mogelijkerwijze kan de raad ook op die gebieden een rol vervullen.

Mevrouw Van Heteren (PvdA): Met deze laatste stap treedt u toch een beetje buiten het terrein van externe veiligheidskwesties. Is dat niet een brug te ver?

De heer Slob (ChristenUnie): Ik heb het vragenderwijs naar voren gebracht. Wij zijn bezig te verkennen waar de grenzen liggen. In dat opzicht pas ik ervoor op om te stellig te zeggen dat bepaalde terreinen erbuiten vallen. Er wordt bijvoorbeeld ook verwezen naar bepaalde inspecties die op die terreinen actief zijn, maar dat geldt ook voor terreinen die nu wel onder het beheer van de raad gaan vallen waarmee de inspecties zich dus niet meer bezig behoeven te houden. Het is dus goed om de grenzen scherp te stellen. Mijn opmerkingen over de openbare orde zijn een poging om daarover een discussie te voeren. Ik ben er nog niet helemaal uit. Daarom krijg ik hierop graag een reactie van de minister. Mogelijkerwijze hebben ook de collega's hierover opvattingen. Als ik het verslag lees, merk ik dat bij verschillende collega's de vraag leeft of wij niet die kant op moeten.

De heer De Wit (SP): In artikel 2 wordt verstoring van de openbare orde nadrukkelijk uitgesloten. U pleit wel daarvoor?

De heer Slob (ChristenUnie): Ik pleit nog nergens voor. Ik heb al aangegeven dat wij er nog niet helemaal uit zijn. Ik wil graag de grenzen nader definiëren: waar stoppen wij en wat laten wij onder het beheer van de raad vallen?
De discussie rond de onafhankelijkheid heeft in de weken hiervoor al behoorlijk wat losgemaakt, naar mijn mening terecht. Als wij met zo'n raad van start gaan, moet de onafhankelijkheid volslagen helder zijn. De raad moet niet nu al als het ware aangeschoten worden voordat hij goed en wel is gestart. Wij snappen heel goed dat bepaalde gegevens moeten worden beschermd. In dat opzicht is er geen enkel verschil van opzicht tussen mijn fractie en de minister, die dat nadrukkelijk heeft aangegeven in de correspondentie. De vraag is wel of de nu gekozen vorm de meest geëigende is voor het verzekeren van de onafhankelijkheid. Wij hebben er toch grote twijfels bij. Wij vinden het beroep op de motie-Van den Doel niet in alle opzichten overtuigend. Wij hebben de indruk dat de minister er een eigen exegese aan geeft. Ik ben zelf bij die debatten geweest en wij hebben de motie ondersteund. Van den Doel heeft niet bedoeld een situatie te creëren waarin er een onderzoeksrapport komt waarvan wij niet zeker weten of er misschien meer in heeft gestaan. Daardoor ontstaat er een soort mist: wat is er allemaal aan de hand en wat is eruit gelaten? Van den Doel heeft natuurlijk alleen willen zeggen: houd er rekening mee dat er met name op het gebied van defensie informatie over tafel kan gaan die de staatsveiligheid in gevaar kan brengen; heb daar aandacht voor. De minister legt dat zo uit dat er toch mogelijkheden moeten zijn om bepaalde zaken uit rapporten te halen, maar wij hebben een dergelijke stap nog niet kunnen zetten. Wij zijn van mening dat er moet worden gezocht naar een mogelijkheid om dat beter op te lossen en de raad zijn onafhankelijke positie te geven. Er ligt inmiddels een aantal amendementen in die richting. Ik zal het nu niet verder uitwerken, maar wat ons betreft is het laatste woord hierover nog niet gesproken.
Dat geldt ook voor de discussie over het toekennen van een rechtspersoonlijkheid. De minister geeft nadrukkelijk aan dat het helemaal niets te maken heeft met de onafhankelijkheid, maar door degenen die straks in deze raad mogelijk een positie krijgen wordt die relatie wel gelegd. Kan de minister onderbouwen waarom er naar zijn oordeel nadrukkelijk geen enkele relatie is met de onafhankelijkheid? Ik kan mij er iets bij voorstellen dat het in het geval van een rechtspersoonlijkheid heel helder is dat de raad op afstand staat. Zonder een rechtspersoonlijkheid ligt dat toch wat anders. Uiteraard zitten er ook allerlei financiële complicaties aan vast.
De minister zegt dat er voor de inhuur van particuliere experts geen nadere regels moeten worden gesteld. Wij zijn er nog niet helemaal uit of dat misschien toch moet gebeuren. Ook in dat opzicht is het van belang dat volkomen transparant is wat daar gebeurt. De onafhankelijkheid moet nadrukkelijk overeind staan. Zou het wegens de inzichtelijkheid van het proces niet goed zijn om er toch enkele regels voor te stellen?
Wat de financiën betreft, sluit ik mij aan bij de vraag om een nadere onderbouwing van het huidige financiële plaatje. Kan een raad met zo'n brede opdracht die zoveel expertise in huis moet halen en ook echt kwaliteit moet bieden met deze middelen datgene brengen wat wij ervan verwachten?
In een brief van de Raad voor de transportveiligheid staat een suggestie die ons aanspreekt. Het gaat erom dat de raad zelf de mogelijkheid krijgt om zich te oriënteren op het opvolgen van aanbevelingen. Dat is altijd een gevoelig punt geweest. Er worden allerlei aanbevelingen gedaan, op een bepaald moment wordt een rapport uitgebracht en iedereen is het erover eens: zo moeten wij verder. De grote zwakte is echter dat wij in de loop van het traject daarna wel eens onvoldoende scherp kijken of zo'n aanbeveling daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Daar ligt nadrukkelijk een taak voor de overheid zelf, maar het kan op zichzelf geen kwaad dat bijvoorbeeld de raad daarin een rol vervult en ons bedient met zijn inzichten op dat punt. Het lijkt mij goed om eens te bekijken of wij dat niet wat breder kunnen trekken in plaats van die bevoegdheid alleen bij de minister neer te leggen.
Labels
Arie Slob
Fractie

« Terug

Reacties op 'Bijdrage WGO Onderzoeksraad Veiligheid'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2003 > juni