Bijdrage overleg belastingplan 2007

maandag 23 oktober 2006 10:53

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Allereerst verontschuldig ik onze reguliere woordvoerder, André Rouvoet, die in deze tijd zo zwaar belast is dat het belastingplan voor hem net iets te veel was. Gelukkig kon ik tijd in mijn agenda vrij maken. Wij vinden het van belang om hierbij te zijn, omdat soms heel kleine puntjes enorme gevolgen kunnen hebben voor de betrokkenen. Het is goed dat de voorstellen die hier liggen, zorgvuldig worden besproken.

In onze schriftelijke inbreng hebben wij al aangegeven dat veel van de voorstellen positief door onze fractie zijn gewaardeerd. Ik denk aan de verhoging van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Bovendien denk ik aan de verlaging van de tarieven in de eerste en tweede schijf. Wij hebben ook aangegeven dat wij moeite hebben met de voorgestelde verhoging van de inkomensgrens van 96.000 euro naar 130.000 euro als het gaat om het hebben van recht op kinderopvangtoeslag. Onze bezwaren daaromtrent houden wij overeind. Mede naar aanleiding van de antwoorden die wij hebben ontvangen, hebben wij onze kritiek echter wel iets moeten nuanceren. Het is namelijk zo dat 10% van die 125 mln. uiteindelijk terecht zal komen bij de nieuwe groep rechthebbenden. Dat is dus de groep met een inkomen tussen 96.000 euro 130.000 euro.

Zoals bekend hebben wij ook een tegenbegroting ingediend. Hierin stond een groot aantal voorstellen die fiscale consequenties hebben. Ik ga die niet allemaal langslopen, want het zijn er 24. Op andere momenten hebben wij daarover natuurlijk al gesproken. Ik pak er echter nog twee uit en dan met name ons spaardagenvoorstel ter vervanging van de immens impopulaire levensloopregeling. Het valt ons op dat het feitelijke enthousiasme voor de met zoveel tamtam aangekondigde levensloopregeling ver achter blijft bij de verwachtingen van het kabinet. Op dit moment is er slechts een deelname van 5%. Dat zijn 350.000 mensen versus de 1,9 miljoen mensen die naar verwachting zouden deelnemen. Er werd zelfs gesproken over deelname van 3 miljoen mensen op termijn. Dat aantal ligt nog veel verder weg. Het verbaast ons niet, maar het zou een reden kunnen zijn om te kijken of je een goed alternatief zou kunnen inbrengen. Daarnaast hebben wij kritiek gehad op de wijze waarop het kabinet met een aantal energie- en milieusubsidies is omgegaan. Er is uitvoerig over de MEP gesproken, maar het gaat nu ook om de energie- en milieu-investeringsaftrek. Dat vinden wij jammer. Wij investeren graag in extra energiebesparing en duurzame energie.

Met betrekking tot de drempel voor buitengewone uitgaven zal ik mij kortheidshalve aansluiten bij vragen die daarover al zijn gesteld, met name door collega Irrgang. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de minister op de alternatieven die zijn voorgesteld door de CG-Raad, zowel met betrekking tot de koopkracht van chronisch zieken, gehandicapten en Wajong'ers als met betrekking tot de buitengewone uitgaven. Ik neem aan dat de minister bekend is met de inbreng van de CG-Raad op dit punt.

Ik zal kort ingaan op de richtlijnconforme aanpassing btw levende dieren. Mijn jongste paardrijdende dochters zouden opveren als zij wisten dat ik hierover zou spreken. Mijn collega's hebben er ook al naar gevraagd. Inmiddels ligt er een amendement van CDA en VVD om het uit het belastingplan te halen. Ik vraag de minister om argumenten aan te leveren waarom wij voor dat amendement kunnen stemmen. Het betreft vooral antwoord op de vragen rond de wijze waarop dat nu in andere Europese landen gaat. Ik denk vooral aan de grote hippische landen Duitsland en Frankrijk. Ik ben ook benieuwd of deze landen -- wij weten dat zij een ander regime hebben -- ook door Europa op de vingers zijn getikt. Het is in ieder geval een maatregel die een behoorlijke impact heeft op de omvangrijke paardenwereld. De diversiteit in het gebruik van paarden moet niet worden onderschat. Ik ga even uit van het voorstel dat de regering heeft gedaan. Het is goed dat er duidelijkheid wordt gecreëerd. Daarom vraag ik de minister of wij het goed begrijpen dat, zo lang een paard in de opfokfase zit, bij levering nog altijd het verlaagde tarief geldt. Dat is vooral in het licht van het oordeel van de Hoge Raad van 17 oktober 2003 van belang. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat de opfok van paarden in dit verband zonder meer als landbouw is aan te merken. Dat is dus ongeacht de uiteindelijke bestemming van het dier. Is bij de beoordeling van de bestemming va het dier primair het door de koper beoogde gebruik doorslaggevend of evenzeer diens hoedanigheid? Misschien zijn deze vragen overbodig als het amendement een meerderheid krijgt, maar met betrekking tot dit soort maatregelen is duidelijkheid van groot belang.

Het verslag en de nota van wijziging geven ons toch aanleiding om een paar vragen te stellen over het beruchte -- aankruisen wat wordt gewenst -- arrest Charles en Charles-Tijmens. De aanpassing van de Wet op de omzetbelasting naar aanleiding van dat arrest betreft met name situaties waarin investeringsgoederen gedeeltelijk voor bedrijfsdoeleinden en gedeeltelijk voor privédoeleinden worden aangewend. Als voorbeeld van een dergelijk goed wordt in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag steeds weer de casus uit dit arrest genoemd, namelijk de vakantiewoning die een deel van de tijd wordt verhuurd, bedrijfsdoeleinden, en een ander deel van de tijd door de eigenaar zelf wordt gebruikt, privédoeleinden.

Behalve de vakantiewoning als voorbeeld van een gemengd gebruiksgoed, is in de praktijk minstens zo belangrijk en misschien zelfs wel belangrijker het voorbeeld van de bedrijfswoning die gemengd wordt gebruikt. Op bladzijde 44 en 45 van de nota naar aanleiding van het verslag staat beschreven dat voor diensten aan een gemengd gebruikt investeringsgoed, bijvoorbeeld een bedrijfswoning, zoals reparatie of onderhoud, de heffing over het privégebruik in een periode van een jaar in aanmerking wordt genomen. Dit is waarschijnlijk omdat voor diensten slechts de herrekeningstermijn geldt voor maximaal een jaar.

Zien wij het goed dat die korte termijn van een jaar ook geldt voor kostbare diensten die hun nut over meerdere jaren afwerpen en voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting dienen te worden geactiveerd en waarop vervolgens wordt afgeschreven? Te denken valt aan een ingrijpende en kostbare verbouwing van een gemengd gebruikte bedrijfswoning. Zou het niet beter zijn om nu direct te regelen, ook voor dergelijke kostbare diensten, dat in geval van een gebouw de langere herzieningstermijn van tien jaar geldt?

In dit verband zouden wij ook graag vernemen of het nog steeds de bedoeling van de minister is om in het kader van de aftrekherziening kostbare diensten tot de categorie investeringsgoederen te gaan rekenen, waarvan de aftrek langjarig wordt herzien. Dit wordt voorgesteld in wetsvoorstel 30061 waarvan de behandeling op dit moment helaas stilligt. Wil de minister in het kader van deze regeling met betrekking tot het heffen van omzetbelasting ter zake van privégebruik, invoeren wat hij met wetsvoorstel 30061 reeds van plan is, namelijk een meerjarige herzieningstermijn voor kostbare diensten?

Over de werkgeversbijdrage in de kosten van de kinderopvang is al genoeg geschreven in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag. Dat dit in het belastingplan wordt geregeld, verdient volgens ons niet helemaal de schoonheidsprijs. Dat is op dit moment echter even niet anders, want het staat er wel in.

Ik sluit mij aan bij de vragen die collega's hebben gesteld over de grondwaterbelasting. Voor het agrarisch gebruik is in het Belastingplan 2006 een vrijstelling van de grondwaterbelasting gecreëerd. Wij zijn daar blij mee. Er ligt nu nog een belangrijk punt met betrekking tot de industrie. Ik noem vooral de papierindustrie die daardoor een belangrijk concurrentienadeel oploopt in vergelijking met de ons omringende landen. Wij weten allemaal dat nog niet zo lang geleden een papierfabriek in het prachtige plaatsje Wapenveld heeft besloten om te sluiten. Dit heeft een enorme impact op de werkgelegenheid in die regio, een regio waar dergelijke werkgelegenheid van groot belang is. U hoort mij niet zeggen dat dit precies de klap in de nek van die fabriek was, want er speelden nog andere zaken mee. Dergelijke factoren spelen echter wel een rol bij afwegingen die vaak zelfs op Europees niveau worden gemaakt. Als het om dit bedrijf ging, dan betrof het een Fins bedrijf.

Ik hoop dat de minister het onze fractie niet kwalijk neemt dat wij nog even aandacht vragen voor de stakingswinsten. Hij ziet dan gelijk hoe consistent wij zijn, ook al zitten er andere woordvoerders. Mijn fractie heeft in de introductie van de mkb-winstvrijstelling bij het wetsvoorstel Werken aan winst een aanleiding gezien om dit onderwerp weer eens op de agenda van de regering te zetten. Dit is in het verleden al vaker door onze fractie gedaan, maar ook door de fracties van het CDA en de VVD.

Wij vinden het toch wel jammer dat de minister niet zelf met een voorstel op dit punt komt. De minister heeft op zichzelf gelijk als hij aan het einde van de nota naar aanleiding van het verslag, letterlijk op de laatste pagina, naar aanleiding van vragen van ons suggereert dat wij niet zozeer de nieuwe mkb-vrijstelling wensen op te rekken, maar meer principieel -- zo kent men ons -- in enige mate herbezinning op de belastingheffing over stakingswinsten wensen. Die discussie gaan wij graag aan. Die discussie is in de afgelopen jaren ook niet stil komen te liggen. Vooral de fracties van het CDA en de VVD in de Eerste Kamer hebben er nadrukkelijk de vinger bij gelegd. De toenmalige staatssecretaris heeft gezegd dat er verder over gediscussieerd moest worden. Dat heeft geleid tot het rapport Bedrijfsoverdracht: continuïteit door fiscaliteit. Het viel ons op dat in het verslag bij de evaluatie van de belastingherziening 2001 het weer de fractie van de VVD was die zinspeelde op herinvoering van een bijzonder tarief van 35%. Kortom, de bezinning gaat voortdurend door. Ik denk dat dit goed is, want nu zit er iets onredelijks in waar wij graag verandering in zouden brengen.

Naar de mening van mijn fractie hebben de argumenten voor een gematigde heffing over stakingswinsten nog niet aan kracht ingeboet. Mijn collega Rouvoet heeft de argumenten, dat stakingswinsten voor een groot deel bestaan uit schijnwinsten en piekwinsten zijn, al een aantal keren met de minister gewisseld, ook nog niet zo lang geleden. Maar anders dan eerder door de staatssecretaris is beweerd, is een algemene verlaging van de normale tarieven geen reden om het bijzonder tarief maar bij het oud vuil te zetten. Ook het bijzonder tarief zou juist verlaagd moeten worden, om het gemiddelde tarief over jaarwinsten en het tarief over de piekwinsten te handhaven.

In het licht van deze argumenten geeft het naar onze mening geen pas om een verzachting van de heffing over stakingswinsten te koppelen aan de toepassing van het urencriterium of aan het nog ondernemer zijn ten tijde van de staking. Juist de invoering van de mkb-winstvrijstelling is naar de mening van onze fractie een passende aanleiding om ons weer op dit punt te herbezinnen en niet pas, zoals ook zou kunnen, maar door ons niet wordt gewenst, bij de verdere evaluatie van de belastingherziening 2001. Immers, die vrijstelling leidt feitelijk tot een tariefsverlaging voor jaarwinsten van actieve ondernemers, waardoor het mogelijke gemis van een gematigd tarief over piekwinsten zich des te sterker kan doen voelen. Daarbij merk ik ook op dat de verruiming van de mkb-winstvrijstelling in stakingsjaren nog niet garandeert dat in alle gevallen waarin een ondernemer ooit voor zijn jaarwinst recht had op een 10% vrijstelling hij die korting ook krijgt over zijn stakingswinst.

Daarnaast is er een link met de invoering van de mkb-winstvrijstelling, waardoor mijn fractie op dit moment nog niet gaat voor herintroductie van een bijzonder tarief van bijvoorbeeld 35% of 45%. Zij kiest voor een algemene korting op stakingswinsten van eveneens 10%, al heb ik met de herintroductie van een bijzonder tarief ook geen probleem. Dat zal de minister begrijpen. Het lijkt ons bij nader inzien beter om dit technisch te regelen door de stakingsaftrek te verhogen naar 10% van de stakingswinst, uiteraard alleen als de mkb-winstvrijstelling in het stakingsjaar niet van toepassing is. Er moet zich geen cumulatie voordoen.

Mijn fractie meent dat wij de minister niet overvragen. Wij bepleiten feitelijk slechts een verlaging van de heffing over stakingswinsten van 52% naar 46,8%. Dat is nog altijd een hoger tarief dan het 45%-tarief van voor 2001 of het 35%-tarief waarop de fractie van de VVD heeft gezinspeeld, en dat terwijl de normale tarieven zelf nog niet zijn verlaagd. Wat is er nu tegen ons voorstel? Ik verzoek de collega's ook om er nog eens over na te denken. Mogelijkerwijs kunnen wij er woensdagavond iets met elkaar mee doen.

Mijn fractie heeft schriftelijke vragen gesteld over artikel 3.64 van de Wet IB 2001. Ik ben zowel minister Zalm als de minister van LNV dankbaar dat zij zo snel onze toch wel gedetailleerde, uitgebreide vragen hebben beantwoord. Vrijdag mochten wij de antwoorden ontvangen. Het gaat te ver om op alle antwoorden in te gaan, maar het is goed dat de ministers door middel van die antwoorden nog eens verantwoording hebben afgelegd over de huidige gang van zaken. Wij hopen dat er een tandje bij wordt gezet. Wij houden hen in ieder geval aan de beloofde voortvarendheid.

Het meest concreet, ook politiek, van alle antwoorden is eigenlijk het antwoord inzake het arrest van de Hoge Raad van 17 september 2004. Voor de goede orde, tot 2001 was het overheidsingrijpen geregeld in een resolutie uit 1992. In 2001 is deze regeling met andere bewoordingen opgenomen in de Wet IB 2001. Naar aanleiding van die andere bewoordingen is toen gezegd dat slechts een codificatie en verduidelijking waren bedoeld. Van een inperking werd op dat moment niet gerept. Uit de antwoorden die wij hebben gekregen begrijpen wij nu dat de uitbreiding die de Hoge Raad aan het begrip overheidsingrijpen geeft de bewindslieden niet voor ogen stond toen zij in 2001 spraken over codificatie van het bestaande uitvoeringsbesluit van 1992.

Hier rammelt naar onze mening toch wel het een en ander. Het is juist dat de bewoordingen zijn veranderd en dat louter op basis daarvan getwijfeld zou kunnen worden of het indirecte overheidsingrijpen als door de Hoge Raad bedoeld ook onder de huidige bewoordingen onder de wet zou kunnen vallen. Hoe het ook zij, een verschil tussen de regeling van voor en die van na de codificatie is in strijd met de toelichting op de huidige wet, namelijk dat slechts het bestaande beleid daarmee is gecodificeerd. Er blijkt nu toch een feitelijke inperking van de regeling ten opzichte van de periode van voor 2001 te hebben plaatsgevonden. De minister spreekt zeer ten onrechte van een uitbreiding. De Hoge Raad heeft niet meer gedaan dan de regeling van voor 2001 uitleggen. Tot 2001 gold feitelijk gewoon het indirect overheidsingrijpen. Dat blijkt nu toch in 2001 te zijn ingeperkt.

Nog los van dit alles vraag ik de minister of het opportuun is om nu een streng standpunt in te nemen. Immers, de Hoge Raad beperkt het indirecte overheidsingrijpen tot gevallen waarin door planologische ontwikkelingen in de directe omgeving van het bedrijf het bedrijf in de toekomst geen investeringen meer kan doen, om het bedrijf op langere termijn levensvatbaar te houden. Een dergelijke situatie is toch niet minder overheidsingrijpen dan een situatie waarin de overheid een bedrijf voor algemene doeleinden direct weg wil hebben? Ook de Hoge Raad vindt het blijkbaar niet redelijk hier een onderscheid te maken. Verder zou aanvaarding van het indirecte overheidsingrijpen in de praktijk vooral betekenen dat een deel van de in het kader van de ecologische hoofdstructuur en de strategische groenprojecten gewenste bedrijfsverplaatsingen nu toch fiscaal gefaciliteerd kunnen worden, zonder dat nog op een Brusselse goedkeuring moet worden gewacht. Ik teken daarbij aan dat de Algemene Rekenkamer onlangs nog aangaf dat de ontwikkeling in de EHS achterloopt. Het kabinet bevestigt in zijn antwoorden zelf dat fiscale belemmeringen mede de reden zijn. Die moeten wij dan toch wegnemen?

Samenvattend vraag ik de minister of, desnoods in de uitvoering, per direct het door de Hoge Raad bedoelde en geclausuleerde indirecte overheidsingrijpen kan worden begrepen onder het bestaande, sinds 2001 wettelijke, planologische begrip overheidsingrijpen, zoals dat ook het geval was voor 2001. Het zou mooi zijn als wij daar uit konden komen, vooral ook rond de verdere uitvoering van de EHS-regeling die, zoals wordt toegegeven door de regering, juist vanwege dit probleem wat stagneert.

Het aantal personeelsleden van de Belastingdienst dat zich bezighoudt met de controle op de belastingheffing is de afgelopen jaren met enkele duizenden gedaald. Deze afname van de controlecapaciteit zet, zo verneem ik uit de praktijk, de controle zowel kwantitatief als kwalitatief onder druk. Op zichzelf is het niet verrassend dat er zoiets kan gebeuren. Het vervult onze fractie met zorg, aangezien het belastingontduiking in de hand kan werken. Wij zijn benieuwd wat er op dit moment wordt gedaan om de controlecapaciteit van de Belastingdienst weer op het gewenste peil te brengen.

Ik kijk uiteraard met belangstelling uit naar de beantwoording van mijn eigen vragen, maar ik ben ook bijzonder benieuwd naar de antwoorden op de vragen van de collega's De Nerée en Dezentjé Hamming over de bedrijfsopvolging in de agrarische sector. Wij kennen het stuk dat naar de Kamer is gegaan en waarop nu een reactie wordt gevraagd. Dit is iets dat wij als het even kan heel goed moeten regelen. Ik sluit mij aan bij de vragen van collega Crone over de heffingsrente en de leaseauto's. Voorts sluit ik, hoewel het misschien ongebruikelijk is, mij aan bij vragen die nog gesteld gaan worden. Er ligt nog het probleem van de mantelzorgerskorting, die moet worden omgezet in een uitgavenregeling. Ik kan mij, hoewel ik hem er niet over gesproken heb, niet aan de indruk onttrekken dat de geestelijke vader van het hele verhaal er straks nog wel een aantal vragen over zal stellen. Ik durf het aan, zonder dat ik weet wat hij gaat vragen, mij daarbij aan te sluiten. Dat zegt iets over het vertrouwen wat wij in elkaar hebben. Het is niet alleen voor ons, maar ik denk Kamerbreed, een aangelegen punt. De heer Crone refereerde er ook al aan.

De heer Crone (PvdA): Jullie kunnen een lijstverbinding aangaan.

De heer Slob (ChristenUnie): Er is al iets afgesproken.

De heer Van der Vlies (SGP): Je kunt ook op ons stemmen.

De heer Crone (PvdA): Ik kan niet kiezen tussen jullie twee!

De heer Slob (ChristenUnie): Wij zullen later nog spreken over de mantelzorgkorting en de omzetting in een uitgavenregeling. Het zou fijn zijn als wij daarin met elkaar een goede slag zouden kunnen maken. Het onderwerp is het meer dan waard.

Bron: ongecorrigeerd verslag
Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage overleg belastingplan 2007'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > oktober