Bijdrage aan het debat over de Schipholbrand

ChristenUnie Vrienden vd Fractie dag 028dinsdag 24 oktober 2006 16:00

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Voorzitter. De nacht van 26 op 27 oktober 2005, deze week precies een jaar geleden, bracht voor de bewoners van het cellencomplex Schiphol-Oost, vleugel K, een inferno. In ongeveer een halfuur tijd was het voor elf celbewoners al te laat; zij kwamen door koolmonoxidevergiftiging om het leven. Voor de overlevenden van deze vleugel werd deze nacht een traumatische ervaring.

Onze gedachten gaan uit naar de slachtoffers en de nabestaanden, maar ons overvalt ook een gevoel van schaamte. Het ging immers om mensen die onder verantwoordelijkheid van de overheid waren opgesloten en die voor hun veiligheid volledig afhankelijk waren van diezelfde overheid. De overheid had daarom een veel zwaardere verantwoordelijkheid dan bij de vuurwerkramp in Enschede en de nieuwjaarsbrand in Volendam.

Maar ook toen al werd het falen van de overheid in de rampenbestrijding uitgebreid bediscussieerd, inclusief de maatregelen om dergelijke rampen in de toekomst te voorkomen. De conclusies van het onderzoeksrapport komen daarom hard aan. Er waren minder of geen slachtoffers te betreuren geweest wanneer de brandveiligheid de aandacht van de betrokken instanties zou hebben gekregen.

Inmiddels heeft deze conclusie geleid tot het aftreden van de politiek verantwoordelijke bewindslieden, een stap die wij respecteren. Daarmee maken zij hun ministeriële verantwoordelijkheid waar voor het geconstateerde falen van hun diensten en maken zij aan de nabestaanden duidelijk, dat de Nederlandse overheid deze zaak absoluut niet licht opneemt. In de regeringsreactie is hierover niet zoveel terug te lezen. Deze concentreert zich vooral op de lessen die voor de toekomst hieruit getrokken kunnen worden. Dat is ook belangrijk, maar mijn fractie wil van dit kabinet graag horen of het de zwaarwegende conclusie van de onderzoeksraad deelt.

Het is jammer dat wij door hun onmiddellijke aftreden niet meer met de betrokken bewindslieden kunnen debatteren. De verklaringen bij hun aftreden geven voldoende reden om met hen te spreken. Oud-minister Donner wierp bijvoorbeeld de vraag op in hoeverre de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor het voorkomen van rampen en gevaren, die verschillende rapporten bij de overheid vooronderstellen, voor de overheid nog wel te dragen is. En, zo voegde hij eraan toe, als slechts het voorkomen van gevaren telt, dan dreigen rechtsstaat en democratie in het gedrang te komen.

Die laatste opmerking is voor te stellen in een debat over bijvoorbeeld terrorismebestrijding, maar niet -- zo lijkt mijn fractie -- bij een overheidsverantwoordelijkheid voor het brandveilig maken van detentiecentra. Misschien wil het kabinet daar nog eens op reageren.

Natuurlijk is rampenbestrijding mensenwerk. Een calamiteit kan nooit met zekerheid worden voorkomen. De vraag die echter in dit debat centraal staat, is of de overheid ernaar heeft gestreefd om een calamiteit te voorkomen. De onderzoeksraad concludeert dat dit niet het geval is. Is het kabinet ook die mening toegedaan of is het kabinet mogelijk met minister Donner van mening, dat de overheid in het onderzoeksrapport te zware verantwoordelijkheden toegeschoven heeft gekregen?

Ik kom op een ander punt uit de verklaring van oud-minister Donner, dat hiermee samenhangt en dat ook aan de orde is geweest in het gesprek met de onderzoeksraad. Dat is de vraag in hoeverre men bij de uitoefening van verantwoordelijkheden mag uitgaan van aanwezige deskundigheid bij andere overheidsorganen. De onderzoeksraad constateert dat er een grote verantwoordelijkheid ligt bij de vergunningverlener, de gemeente Haarlemmermeer. De gemeente heeft zich noodgedwongen te veel verlaten op de deskundigheid van de Rijksgebouwendienst. De vraag is gerechtvaardigd of verantwoordelijkheden wel goed zijn verdeeld, wanneer gemeenten dergelijke grote verantwoordelijkheden die veel deskundigheid vereisen, krijgen toebedeeld. De maatregelen van het kabinet veranderen die primaire taakverdeling niet. Ook hierop krijg ik graag een reactie van de minister.

Ook over de werking van het gelijkwaardigheidsbeginsel blijft onduidelijkheid bestaan. Volgens de onderzoeksraad mag het alleen om bouwtechnische wijzigingen gaan; volgens het kabinet ook om personele. Dit speelt concreet bij de vraag of cameratoezicht mocht dienen als vervanging van personeel, iets wat al langer gebruikelijk is bij justitie, maar waar de onderzoeksraad terecht kritiek op heeft. Het kabinet kondigt aan met een notitie te komen, waarin de toepassing van het gelijkwaardigheidsartikel uit het Bouwbesluit op korte termijn zal worden verduidelijkt. Betekent dit nu dat het kabinet blijft bij zijn interpretatie dat aanpassingen op grond van het gelijkwaardigheidsbeginsel ook personele aanpassingen kunnen betreffen?

Opmerkelijk is dat het aspect van de nazorg zo onderbelicht is gebleven, zowel voor de verantwoordelijkheid van de Dienst Justitiële Inrichtingen en dus van de minister van Justitie als voor de rol van de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie op grond van de Vreemdelingenwet. Er zijn meer vragen over gesteld.

Mijn vraag is of de ministers erkennen dat de nazorg aan de gedetineerden ontoereikend was. De onderzoeksraad constateert dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aantal celbewoners heeft uitgezet voordat de gevolgen van de brand op de psychische gezondheid van deze mensen goed kon worden vastgesteld. Hoe kunnen wij dit in verband brengen met de brief van de minister van 31 augustus 2006, waarin zij duidelijk maakt dat vreemdelingen die onder behandeling zijn en voor wie het in het kader van de medische behandeling belangrijk is om duidelijkheid te krijgen over hun verblijf, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning?

De vraag is wat dit betekent voor diegenen die inmiddels zijn uitgezet, terwijl hun psychische gezondheidstoestand nog niet goed vastgesteld kon worden. Is er een mogelijkheid dat deze mensen alsnog worden opgespoord en in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning? Graag krijg ik een reactie van de minister. Ook mijn fractie wil opheldering waarom mensen nog zijn uitgezet voordat de onderzoeksraad met hen heeft kunnen spreken, ook nadat de onderzoeksraad had gevraagd om dat niet te doen.

Mijn fractie heeft vragen over het feit dat er niets is gedaan met de conclusies van de commissie-Siepel. Deze commissie heeft al in april 2004 aan de ministers van Defensie en Vreemdelingenzaken en Integratie meegedeeld dat de brandpreventie in het cellencomplex zorgen baarde en dat de commissie op grond van haar bevindingen niet anders kon concluderen dan dat een groot aantal celbewoners zou omkomen bij een eventuele brand. Een simpele vraag: waarom is er niet gereageerd op deze waarschuwing?

Ik kom bij een laatste punt uit de reactie van VROM. Er wordt gesteld dat er een cultuur moet ontstaan waarin medewerkers van de Rijksgebouwendienst niet alleen het recht, maar ook de plicht hebben om veiligheidsaspecten in de dagelijkse werkzaamheden aan de orde te stellen. Medewerkers moeten zich daarin niet geremd voelen. De cultuur moet daarvoor ruimte en waarborgen bieden, vergelijkbaar met bijvoorbeeld een klokkenluidersregeling. Moeten wij hieruit begrijpen dat problemen met de brandveiligheid wel bekend waren, maar dat medewerkers daaraan geen aandacht mochten schenken? Hoe verklaart de minister deze maatregel?

Vanzelfsprekend is rampenbestrijding mensenwerk. Calamiteiten kunnen nooit volkomen worden uitgesloten, maar de overheid moet zich wel tot het uiterste inspannen om calamiteiten te voorkomen. Die overheidsverantwoordelijkheid is niet voldoende genomen. Dat is de conclusie van mijn fractie na het lezen van het onderzoeksrapport. Dat is een trieste constatering. Wij laten ons graag door het kabinet overtuigen dat de maatregelen die het voorstelt voldoende zullen zijn om de brandveiligheid van detentiecentra in de toekomst wel zeker te stellen.

Tweede termijn
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de ministers van harte voor hun antwoorden, in het bijzonder de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Ik begrijp dat het voor haar vandaag moeilijk is geweest om te komen. Ik heb er respect voor dat zij hier toch is geweest.

Voor mijn fractie was het in dit debat belangrijk of het kabinet de conclusie van het onderzoeksrapport zou onderschrijven. Uit de antwoorden van de minister van Justitie begrijp ik dat dit voluit het geval is. De minister zegt immers dat het kabinet de conclusie van de onderzoeksraad, die een hypothetisch element in zich heeft, gerechtvaardigd vindt. Dat is een royale erkenning die moeilijk gedaan kan worden. Het inzicht dat zaken fout zijn gegaan en het inzicht in de oorzaken daarvan zijn de enige basis voor werkelijke verbetering.

Het kabinet heeft ook erkend dat de nazorg ver onder de maat is gebleven. Mijn fractie vindt het jammer en eerlijk gezegd ook onbegrijpelijk dat er een rapport van de onderzoeksraad voor nodig was om het kabinet hiervan te overtuigen. Wij hebben hierover veel debatten gevoerd. In interrupties is daar ook naar verwezen. Keer op keer werd ons verzekerd dat de nazorg perfect in orde was. Er werd zelfs gesuggereerd dat de Kamer zich verkeerd liet informeren. Hoe heeft dat kunnen gebeuren? Waarom leidden de vragen van de Kamer niet tot een beter onderzoek en tot verbetering? Is de informatievoorziening van de minister, en daarmee van de Kamer, ook op dit punt niet op orde geweest? Ik hoor hierop graag de reactie van de minister.

Het antwoord van de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie op het gebied van de vergunningverlening is naar mijn mening teleurstellend. Mijn fractie is ervan overtuigd dat het voorstelbaar is dat mensen zijn uitgezet die achteraf toch psychische of medische problemen hebben gekregen door hun ervaringen. De heer De Wit heeft daar zelfs een voorbeeld van gegeven. Het zou goed zijn als de minister zich over dit specifieke geval zou buigen en zou toezeggen dat zij soortgelijke gevallen, als die in de toekomst nog bekend worden, zal bekijken en ruimhartig zal beoordelen.

Ik kan niet ontkennen dat het vertrouwen van mijn fractie in het goed oppakken van de aanbevelingen van de onderzoeksraad een deuk heeft opgelopen. Vanavond bleek immers dat de minister de Kamer niet juist kon informeren omdat hij zelf niet de juiste informatie ontving. Ik heb respect voor de openheid waarmee de minister de Kamer tegemoet is getreden, maar het blijft een trieste zaak. Ik hoop dat de minister met zijn brief ons vertrouwen kan herstellen.

Bron: ongecorrigeerd verslag
Labels
Bijdragen
Tineke Huizinga

« Terug

Reacties op 'Bijdrage aan het debat over de Schipholbrand'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > oktober