Bijdrage debat Begroting Onderwijs

woensdag 13 november 2002 13:54

André Rouvoet: MdV, als waarnemend woordvoerder onderwijs zal ik mij in mijn bijdrage tot enkele hoofdpunten beperken. De demissionaire status van het kabinet is daartoe nog een aanmoediging: we moeten bij de begrotingsbehandeling niet net doen of er niets gebeurd is en het kabinet nog gemandateerd zou zijn om allerlei visies uit te dragen en ingrijpende veranderingen door te voeren. Op zich wel jammer, want mijn fractie was het debat met deze minister en staatssecretaris graag voluit aangegaan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): MdV, als waarnemend woordvoerder onderwijs zal ik mij in mijn bijdrage tot enkele hoofdpunten beperken. De demissionaire status van het kabinet is daartoe nog een aanmoediging: we moeten bij de begrotingsbehandeling niet net doen of er niets gebeurd is en het kabinet nog gemandateerd zou zijn om allerlei visies uit te dragen en ingrijpende veranderingen door te voeren. Op zich wel jammer, want mijn fractie was het debat met deze minister en staatssecretaris graag voluit aangegaan.

Laat ik beginnen met een tweetal citaten. “Onderwijs kost geld. Veel geld, bestemd voor de burgers van de volgende eeuw. Dat is waard om nu in te investeren. In gebouwen en uitrusting, maar vooral in de mensen in de klas. Dat geldt voor elk land en voor elke regering” (Schooljournaal 1998). En: “De samenleving moet ophouden leraren met een schouderklopje, met een complimentje of een incidentele theater- en of boekenbon extra te belonen. Het is ouderwets en een ontkenning van de professionaliteit van de leraren als er niet ook adequaat beloond wordt. ‘Roeping’ sluit een goede beloning niet uit.” (CDA-rapport ‘Zeven maal zeven’, 1999)
De minister herkent deze woorden vast wel als van haar afkomstig; ik neem aan dat ze er nog steeds achter staat. Een centrale vraag in dit debat is of de voorliggende begroting zicht biedt op de daden die op deze behartigenswaardige woorden behoren te volgen. Boter bij de vis of boterzachte beloften? Ik zeg in elk geval weinig nieuws als ik stel dat er een breed gevoel van onbehagen in het onderwijs heerst dat het kabinet met de mond veel goede dingen belijdt, maar dat we er in daden maar bitter weinig van terug zien.

Maar als het over onderwijs gaat, is er meer dan alleen de financiën. Dan hebben we het eerst en vooral over een belangrijk grondrecht (in de dubbele betekenis van een klassiek vrijheidsrecht en van een sociaal grondrecht) dat alles te maken heeft met vorming en opvoeding, de overdracht van waarden en normen, het voorbereiden op actieve deelname aan de samenleving. En dan hebben we het dus ook over integratie.
Tegen deze achtergrond loop ik enkele thema’s langs.

Een van de uitgangspunten van de begroting is ruimte voor keuzevrijheid van burgers en instellingen door het verminderen van bureaucratie en minder binding aan centrale regels. Dat onderschrijven we van harte, maar we zouden graag zien dat dit ook consequent in daden wordt omgezet. De minister heeft onlangs al erkend dat de circulairestroom uit Zoetermeer – de schrik van elk schoolbestuur - nog niet is opgedroogd, ook niet nadat het kabinet is gevallen. Daarnaast kan ik het voornemen een verplichte begintoets in het primair onderwijs in te voeren hier moeilijk mee rijmen. Wil de minister eens wat uitvoeriger ingaan op de inspanningen én resultaten wat betreft deregulering, decentralisatie en ontbureaucratisering?

Met het spreken over keuzevrijheid en autonomievergroting raken we ook aan het cruciale debat over waarden en normen. We zijn blij dat na vele jaren vruchteloos duwen en trekken onzerzijds dit debat nu echt op de politieke agenda is gekomen. Zoals gezegd is het onderwijs naast het gezin dé plaats waar waarden en normen worden overgedragen en overtuigingen en levenshoudingen worden aangeleerd en voorgeleefd. Dat besef dringt gelukkig meer en meer door en vormt een noodzakelijke correctie op een klimaat waarin vooral het verwerven van kennis als basis voor een economische carrière wordt benadrukt. Dat brengt ons bij de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van onderwijs, die ouders de mogelijkheid verschaft hun levensbeschouwelijke overtuiging en de daarbij behorende normen in het verlengde van de opvoeding thuis, tot uitdrukking te laten komen.
Dit grondrecht nu blijkt bepaald geen rustig bezit. Keer op keer zijn er mensen die het nodig lijken te vinden om eraan te morrelen of zelfs het bestaansrecht ervan ter discussie te stellen. We wisten al dat D66 niet zoveel opheeft met dit grondrecht, maar ik was onaangenaam verrast dat nu ook weer in PvdA-kringen van alles wordt geroepen over aanpassing – lees: aantasting – van artikel 23. De insteek is nu vooral de integratie en de gedachte dat het ontstaan van ‘witte en zwarte’ scholen vooral zou worden veroorzaakt doordat bijzondere scholen allochtone leerlingen weigeren. Een onjuiste veronderstelling, aldus de Onderwijsraad, want de ‘tweedeling’ vloeit vooral voort uit de bevolkingssamenstelling van een wijk en de schoolkeuze van ouders. Maar dat belet sommigen (vorige week bij het debat over de Justitiebegroting ook nog collega Adelmund) niet om dit onjuiste beeld telkens weer te hanteren als argument om art. 23 open te breken.
Wil de minister nog eens de ondubbelzinnige constatering van de Onderwijsraad bevestigen dat er geen reden is om veranderingen aan te brengen in artikel 23 van de Grondwet?

Ik maak me een beetje boos over het gemak waarmee door mw. Van Nieuwenhoven afgelopen weekeinde werd gezegd dat we ook bij dit grondrecht tenslotte met ‘levend recht’ te maken hebben. Gaat men ook zo laconiek om met de persvrijheid of het non-discriminatiebeginsel?!

In dit verband een opmerking over de rol van de Inspectie t.a.v. het godsdienstonderwijs. De Inspectie is er niet voor het opsporen van strafbare feiten. Als er vermoedens zijn dat scholen zich ergens aan schuldig maken, dan ligt daar een rol voor justitie en politie. De Onderwijsinspectie moet geen onderwijspolitie, laat staan een godsdienstpolitie worden!

MdV, mensen gedijen beter in een kleinschalige dan in een grootschalige leefomgeving. Voorzieningen, ook op het gebied van onderwijs dienen dan ook zoveel mogelijk worden aangeboden in de directe leefomgeving van mensen. Mijn fractie is om die reden voorstander van kleinere scholen, overigens zonder kleine scholen te romantiseren of de betekenis van de omvang te verabsoluteren. Ook de minister keert zich tegen verdere opschaling van scholen. Me dunkt: dé manier om ernst mee te maken met het introduceren van meer menselijke maat in het onderwijs, is natuurlijk (verdere) versoepeling van de stichtings- en opheffingsnormen. Dat lijkt me een mooi onderwerp voor het volgende kabinet.

Over stichting van scholen gesproken: we hebben aan de kwestie van ‘de Passie’, de evangelische school in oprichting in Twente, kunnen zien hóeveel bloed zweet en tranen het kost om te voldoen aan alle voorwaarden voor oprichting. Zo kost een directe meting, één van de voorwaarden, al gauw tegen de 45.000 euro. Draagvlak wordt ondermijnd doordat de beslissing steeds wordt uitgesteld. En het ergste is misschien wel dat, als je dan denkt dat je alles gehad hebt, de gemeente nog roet in het eten kan gooien en zo eigenlijk de uitoefening van een grondrecht kan frustreren. Dat kan de bedoeling niet zijn en ik krijg graag een duidelijke opvatting van de minister.

Lumpsum primair onderwijs (vanaf 2005) is akkoord, maar mag niet ten koste gaan van kleine scholen. De minister schrijft in de enveloppebrief dat bijzondere aandacht nodig is voor kleine scholen. Wil zij toelichten hoe zij dat bedoelt en hoe zij dat wil doen?

Met ongetwijfeld groot genoegen heeft het ministerie onlangs een persbericht uitgebracht waarin wordt geconstateerd dat in Nederland de uitgaven voor onderwijs sterker zijn gestegen dan in de landen om ons heen. Dat is natuurlijk een begin, maar ik moet wel zeggen dat het ook niet best zou zijn als we nóg verder onder de OESO-norm zouden wegzakken. En ook de minister zal toch moeten toegeven dat de 354 miljoen euro extra die nu in de zogenaamde enveloppebrief staat aangekondigd beduidend minder is dan we dachten en zeiden dat we nodig hadden voor de komende periode. Voor volgend jaar schiet de regering maar liefst voor 6,5 miljoen uit haar slof!

Staatssecretaris Nijs heeft, ter invulling van de gewenste bezuiniging op het hoger onderwijs, verschillende voorstellen gedaan, die overigens onderling weinig samenhang vertoonden.
Ik heb begrepen dat de middelen al 20 jaar lang teruglopen en dat op dit moment een universiteit voor een student ongeveer evenveel krijgt als in 1986, zonder inflatiecorrectie.

MdV, ik moet zeggen dat ik met de nodige verbazing de afgelopen dagen het optreden van de beide bewindsvrouwen in de media heb gevolgd. Voorstellen van de staatssecretaris, die veel commotie veroorzaken, de minister die reageert dat het allemaal geen kabinetsbeleid is en de staatssecretaris die dat weer schouderophalend afdoet als ‘ook een mening’. Voorzitter, wat gebeurt hier? Is er onduidelijkheid over de portefeuilleverdeling, of is ook in het kabinet de verkiezingsstrijd al begonnen? En wat bedoelt de staatssecretaris precies als ze het heeft over opleidingen met en zonder maatschappelijke relevantie? In elk geval is duidelijk dat het voor minister-president Balkenende ook na het vertrek van de heren Heinsbroek en Bomhoff een flinke kluif is de eenheid van het kabinetsbeleid te bewaken.

De vraag naar leerkrachten blijft de komende jaren stijgen. Het ministerie geeft zelf aan dat er de komende jaren nog 29.000 leraren basisonderwijs nodig zijn, 17.000 leraren voortgezet onderwijs en 8.000 bve-leraren. Het aanbod vanuit de lerarenopleiding is veel lager.
Het is dan ook van groot belang dat het beroep van leraar aantrekkelijker wordt. Er zijn al verschillende plannen in werking gezet, maar we zijn er nog lang niet. Er zal verder gewerkt moeten worden aan het marktconform maken van de beloning, het verlagen van de werkdruk, verbeteren van de werkomstandigheden en het inlopen van de achterstand in de huisvesting en het onderhoud. Voor computeronderwijs zijn bijvoorbeeld ruime lokalen nodig, maar in de hoogte van de financiële middelen voor de huisvesting wordt daarmee geen rekening gehouden.

Ik noem nog het verbeteren van het carrièreperspectief van leraren en het beperken van niet-lesgevende taken door leraren. Daarbij is behoud van ID-banen belangrijk. Door de inzet van ID-ers kan extra zorg en begeleiding gegeven worden aan kinderen met een handicap.

Het mag duidelijk zijn dat onderwijs voor de fractie van de ChristenUnie een gewichtig onderwerp is. Dat brengt mij bij een laatste punt: het gewicht van de boekentas. Mijn fractie vindt dat leerlingen – naar analogie van werknemers – recht hebben op goede ‘arbeidsomstandigheden’. Het probleem van te zware boekentassen is een reëel punt. In 1998 heeft toenmalig staatssecretaris Netelenbos de commissie Boekentas ingesteld, maar ik heb eerlijk gezegd niet goed zicht op wat er met de aanbevelingen van deze commissie is gedaan. (Beschikbaar stellen van kluisjes, voorlichting over het dragen van tassen, naslagwerken in lokalen laten liggen en leerlingen toestemming geven samen te doen met een boek tijdens de les.) Kan de minister de stand van zaken aangeven?

Zelf zie ik veel in de suggestie die ik van de CSG De Lage Waard in Papendrecht kreeg, nl. om boeken in modules te splitsen, bijv. drie katernen die samenlopen met de trimesters. Dat vermindert het gewicht zomaar met 67%. Ook op een belgische website (waar dit een veelbesproken thema vormt) vond ik deze tip, naast suggesties als losbladige werkboeken. Behalve voor het gewicht kon dat ook nog wel eens voordelen hebben voor de duurzaamheid.
Labels
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage debat Begroting Onderwijs'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2002 > november