Inbreng Carla Dik tbv ontwerpbesluit wijz. diverse amvb's ivm permanent maken Crisis- en herstelwet

dinsdag 26 november 2013 00:00

Inbreng schriftelijk overleg van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carla Dik-Faber als lid van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu ten behoeve van een ontwerpbesluit tot wijziging diverse amvb’s

Onderwerp:   Ontwerpbesluit tot wijziging diverse amvb’s in verband met permanent maken Crisis- en herstelwet

Kamerstuk:    32 127

Datum:            26 november 2013

De ChristenUnie-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van het  ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht’. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

Lex silencio positivo

Door de voorgestelde wijziging en verruiming van de reikwijdte van artikel 4 Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gaat voor veel meer vergunningen de reguliere voorbereidingsprocedure gelden. Deze procedure moet in beginsel in acht weken zijn afgerond, met een verlengingsmogelijkheid van zes weken. De lex silencio positivo (LSP) is onderdeel van deze procedure. Genoemde leden zijn er voor als procedures versneld kunnen worden maar alleen als dit niet ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Het voorstel betekent in dit geval ook dat een vergunning van rechtswege (automatisch) wordt verleend als de termijn wordt overschreden. Genoemde leden vragen of deze termijn voor sommige complexe activiteiten in de praktijk niet te krap zal zijn, bijvoorbeeld bij een grote of langdurige afwijking van een omgevingsplan en er hierdoor niet het risico is van een toename van vergunningen die van rechtswege worden verleend, ook wanneer dat maatschappelijk onwenselijk is. Wordt de termijn niet te kort voor situaties waarbij een beoordeling op de Mer-plicht nodig is? Voor een dergelijke controle is immers tijd nodig. Kan dit niet leiden tot strijdigheid met Europese regelgeving? Genoemde leden vragen of voor dergelijke gevallen de Lex silencio positivo niet buiten toepassing kan worden verklaard. Zij wijzen er op dat ook zonder lex silencio positivo burgers en bedrijven een dwangsom kunnen vragen als de gemeenten binnen de geldende termijn geen besluit heeft genomen.

Vergunningsvrij bouwen

Genoemde leden steunen het uitgangspunt om in meer situaties vergunningsvrij te kunnen bouwen. Zij hebben echter vragen over de gekozen invulling en vragen of het mede in verband met draagvlak niet verstandiger is het voorstel van vergunningsvrij bouwen in een apart voorstel te regelen zodat de andere minder omstreden voorstellen snel kunnen worden ingevoerd. Zij wijzen er op dat de Kamer eerder de motie Boelhouwer-Wiegman (Kamerstukken II 2008/09, 31 953, nr. 23) heeft aangenomen juist vanwege deze zorg.

Genoemde leden vragen of het klopt dat het met het voorstel in sommige situaties mogelijk wordt om meer dan vijftig procent van het achtererf te bebouwen, bijvoorbeeld in het geval indien het bestemmingsplan een bouwrecht toekent op een specifiek gedeelte van een erf waardoor cumulatie in mogelijk wordt in de volgorde van vergunningsvrij en vergunningplichtig bouwen? Immers bij het maximum van 50% bebouwing van het achtererfgebied tellen vergunde bouwwerken niet mee in de omvang van het achtererfgebied.

Genoemde leden hebben zorgen dat de regeling voor vergunningsvrij bouwen alleen geschikt is voor doorsneesituaties (de uitbouw van een doorsnee tussenwoning) maar daarmee niet in het belang van een goede ruimtelijke ordening is in situaties die daarvan afwijken zoals percelen gelegen in weidegebied, percelen die zijn gelegen langs openbaar water, percelen met karakteristieke solitair staande gebouwen, gebouwen in binnensteden die op de begane grond geen woonfunctie maar een bedrijfsfunctie hebben en stedelijke binnentuinen. Gaat zo met name in historische binnensteden waar al weinig stedelijk groen aanwezig is niet te veel groen, zonder dat de gemeente hierover kan oordelen verloren? Genoemde leden wijzen op het belang van groene binnentuinen die in stedelijke omgevingen een belangrijke bijdrage leveren ter compensatie van de drukke voorzijde van de stadstraat. Ook vragen zij of het wenselijk is vergunningsvrij bouwen toe te staan in de zogenaamde keurtuinen, die sinds de aanleg van de grachtgordel in Amsterdam alleen gebruikt mogen worden als tuinen. Deze leden vragen  hoe dit zich verhoud met de plaatsing op de Werelderfgoedlijst van UNESCO en of het mogelijk is in deze situatie vergunningsvrij bouwen niet toe te staan.

Op grond van cultuurhistorische argumenten is reeds een uitzondering gemaakt op het vergunningvrije bouwen op, aan en bij beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten. Genoemde leden vragen waarom de gemeentelijkse stads- en dorpsgezichten in bijlage II niet dezelfde behandeling krijgen als de rijksbeschermde gezichten, terwijl de gemeentelijke monumenten wel aan rijksmonumenten gelijkgesteld zijn.

Genoemde leden geven in overweging een andere voorziening te treffen voor afwijkende situaties om zo de regeling minder complex te maken en de gemeentelijke autonomie te behouden. Waarom is er niet voor gekozen om te komen tot een generieke regeling waarbij gemeenten de ruimte krijgen om, beleidsmatig gemotiveerd en lokatiespecifiek, af te wijken van een nationaal bepaalde generieke set vergunningvrije bouwwerken? Concreet zou dit kunnen door het schrappen van art. 2 uit Bijlage II van het BOR (het toestaan van vergunningvrije bouwwerken, ongeacht de bepalingen van het bestemmingsplan) en het verruimen van art. 3 van het BOR. Het rijk zou daarbij dienen aan te geven welke bouwwerken in het achtererfgebied niet langer via een vergunning getoetst hoeven te worden aan Bouwbesluit, het is aan de gemeenten om in het bestemmingsplan, dus beleidsmatig gemotiveerd, aan te geven op welke plaatsen uit een oogpunt van ruimtelijke kwaliteit (stedenbouw, welstand, cultuurhistorie, landschap) een vergunning desondanks noodzakelijk is.

Vergunningvrije bouwwerken zijn welstandsvrij. Genoemde leden vragen daarom waarom de zeer specifieke eis wordt ingevoerd dat een schuur hoger dan 3 meter een schuin dak moet hebben. Er zijn tal van situaties waarin een schuine kap op een bijgebouw uit architectonisch oogpunt detoneert bijvoorbeeld een schuurtje bij een Rietveld-huis. Genoemde leden onderschrijven wel dat het realiseren van een bouwwerk van 5 meter hoog op de erfgrens bezwaarlijk kan zijn.

Genoemde leden vragen ook hoe de voorgestelde wijzigingen voor vergunningsvrij bouwen zich verhouden tot de komende wijzigingen rond de invoering van de Omgevingswet. Zij vragen of het wenselijk is in zo’n korte tijd meerdere wijzingen te doen ten aanzien van het vergunningsvrij bouwen. Zij vragen dit mede omdat het voorstel voor vergunningvrij bouwen niet lijkt te passen bij de uitgangspunten die het kabinet hanteert voor de omgevingswet namelijk gemeente stimuleren om kwaliteitsbeledi te voeren maar hen niet met te dirigistische eisen voor de voeten lopen.

Ook hebben deze leden zorgen over het feit dat de toelaatbaarheid van vergunningsvrij bouwen mede afhankelijk wordt van de interpretatie van het lokale bestemmingsplan. Is niet het gevaar aanwezig dat burgers op grond van het gewijzigde besluit er van uit gaan dat het bouwen vergunningsvrij is en er te laat achter komen dat hun erf toch geen erf is, omdat via het bestemmingsplan is geregeld dat de tuin niet als achtererf kan worden aangemerkt?

Genoemde leden vragen welke kosten er gemoeid zijn met het aanpassen van de bestemmingsplannen aan de nieuwe methodiek? Klopt het dat gemeenten gedwongen worden tot een grootschalige herziening van bestemmingsplanregels terwijl ze recent al veel kosten hebben gemaakt voor het actualiseren van de bestemmingsplannen voor 1 juli 2013?

Ook hebben genoemde leden vragen over de juridische houdbaarheid van het wegbestemmen van erven om zo vergunningsvrij bouwen te blokkeren. Waarop wordt de mening gebaseerd dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit uitdrukkelijk heeft toegelaten? Klopt het dat de aangehaalde jurisprudentie uitsluitend betrekking heeft op handhavingszaken op basis van onherroepelijke bestemmingsplannen. Genoemde leden vragen of de Afdeling in een bestemmingsplanprocedure het niet als erf bestemmen van gronden die sinds jaar en dag in gebruik zijn als erf, wel zal toelaten. Klopt het dat er nog geen jurisprudentie over het antwoord op deze vraag is?

Is hierover advies gevraagd bij de Raad van State?

De consequentie van het wegbestemmen van achtererven is dat de betreffende delen van het perceel niet mogen worden ingericht, noch gebruikt, ten dienste van de hoofdfunctie. Klopt het zo vragen genoemde leden dat dit dus ook gebruik als moes- of siertuin, parkeerterrein, of recreatief gebruik uitsluit? Genoemde leden hebben de indruk dat het wegbestemmen een omslachtige en ingrijpende manier om het gerechtvaardigde doel te bereiken, namelijk dat er situaties zijn waarin de gemeente grote kwalitatieve bezwaren heeft tegen het vergunningvrij plaatsen van bijbehorende bouwwerken.

De gepresenteerde route heeft ook tot gevolg dat een vergunningaanvraag voor een bouwwerk in een betreffend “niet-erf”-gebied niet alleen getoetst wordt op welstandsaspecten en planologische wenselijkheid: er moet een wijziging van het bestemmingsplan of een afwijking worden doorgevoerd. Leidt dit niet tot onnodige bureaucratie waarmee de deregulering die het voorstel beoogd weer voor een belangrijk deel ongedaan wordt gemaakt?

Genoemde leden vragen naar concrete voorbeelden wat mogelijk vergunningsvrij mogelijk wordt qua bouwhoogte. Klopt het dat de verhoging naar 5 meter alleen kan worden toegepast voor het toepassen van een bouwkap op bijgebouwen? Zij geven in overweging dat er steeds vaker behoefte is aan het bouwen van een uitbouw tot en met de eerste verdieping aan een tussenwoning met een begane grond + twee verdiepingen waarbij de zolderverdieping een schuin dak heeft . Wordt een dergelijke aanbouw met dit voorstel nu wel of niet vergunningvrij?

OV toegangspoortjes

Bij een tiental grotere gemeenten speelt discussie over de plaatsing van toegangspoortjes voor de OV-chipkaart waarmee de openbare functie van stationspassages wordt onttrokken. Genoemde leden zijn van mening dat met maatwerk per locatie zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat deze poortjes nieuwe barrières vormen op plaatsen waar de stationspassages ook een belangrijke lokale functie hebben. Zij vragen daarom of hiervoor de vergunningplicht behouden kan worden gezien de belangenafweging van de veelal monumentale status, de relatie met overige stationsgebied en de openbare orde en veiligheid. Omdat de plaatsing van poortjes geen veelvoorkomende zaak is, lijkt dit genoemde leden niet bezwaarlijk. Bovendien heeft het ook geen relatie met de economische crisis en het herstel daarvan en kan gemeentelijke betrokkenheid vooraf, veel gedoe achteraf voorkomen.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

Labels
Bijdragen
Carla Dik

« Terug

Archief > 2013 > november