Bijdrage debat Wet Ambulancezorg

woensdag 22 maart 2006 13:42

Arie Slob:

Voorzitter. "De plannen van het kabinet voor de ambulancezorg stimuleren ambulancevervoerders niet te investeren in personeel en materiaal, maken een einde aan bestuurlijk maatwerk in de regio, frustreren de totstandkoming van veiligheidsregio's en een geïntegreerde meldkamer van politie, brandweer en ambulancezorg." Dit is geen eigen stukje proza, maar de openingszin van een artikel van de heer Franssen, commissaris der Koningin in Zuid-Holland en voorzitter van het IPO, in het dagblad Trouw van vorige week vrijdag. Ik heb de indruk dat de heer Franssen met deze openingszin de vinger op de zere plek van dit wetsvoorstel legt. Ik kom er bij een aantal onderdelen van het wetsvoorstel nog op terug.

Het wetsvoorstel dat wij vandaag met elkaar bespreken kent een zeer lange voorgeschiedenis. Mevrouw Schippers verwees er ook al naar. Als de aanrijtijden van de ambulances verhoudingsgewijs net zo lang zouden zijn als wij over dit wetsvoorstel hebben gesproken, dan zou het niet goed zijn in dit land. Duidelijk werd natuurlijk wel dat er heel wat plooien moesten worden gladgestreken voordat daadwerkelijk tot behandeling van het wetsvoorstel kon worden overgegaan. Op zich vinden wij het goed dat kritisch wordt gekeken naar een wet die al dateert uit 1971 en dat op het gebied van de ambulancezorg waarop al zoveel ontwikkelingen hebben plaatsgevonden wordt gekeken naar wat er kan worden aangepast en gemoderniseerd, uiteraard met als hoofddoelstelling vergroting van de kwaliteit, en met oog voor de doelmatigheid.

Toch is onze fractie niet echt gelukkig met de manier waarop dat in dit wetsvoorstel uiteindelijk is uitgewerkt. Wij hebben in ieder geval grote moeite met een drietal onderdelen van dit wetsvoorstel. Ik zal proberen die kort en krachtig een voor een te benoemen.

Allereerst is er het principe van het introduceren van marktwerking. Wij hebben er weinig behoefte aan om met elkaar een soort semantische discussie te beginnen over de vraag of het gaat om concurrentie om of op de markt, zoals in de schriftelijke beantwoording van de vragen eigenlijk een beetje is gebeurd, en ook op andere momenten. De vraag is gewoon gerechtvaardigd of de ambulancezorg zich leent voor deze mate van marktwerking. Mevrouw Schippers sprak daar in feite ook over. Onze fractie is er erg benauwd voor dat wij als wij niet oppassen van deze heel belangrijke zorgsector een sector met ordinaire prijzenconcurrentie maken. Ons moet die zorg meer waard zijn. Het is heel erg belangrijk dat deze vorm van zorg continu beschikbaar is en goed wordt afgestemd met andere hulpverleningsdiensten via de keten van acute zorg en binnen de veiligheidsregio.

Wij vragen ons af of dat voldoende gewaarborgd is als wij deze gereguleerde marktwerking gaan invoeren in de ambulancezorg. Daarbij komt dan nog een vierjaarlijkse aanbesteding van vergunningen. Waarom heeft de minister gekozen voor een periode van vier jaar, nog los van de vraag of het op deze manier moet gebeuren? Het lijkt mij een heel korte periode tegen de achtergrond van de noodzakelijke investeringen in mensen en materieel om de ambulancezorg op voldoende niveau te houden. Je loopt op deze manier het risico dat de kwaliteit van de zorg in het geding komt. Het brengt ook veel bestuurskosten met zich mee en dat kan toch ook niet de bedoeling zijn.

Het viel ons op dat de minister in oktober 2003 in een brief aan de Kamer schrijft dat overname van personeel in het wetsvoorstel moet worden geregeld. Hij vreesde voor kapitaalvernietiging in de materiële en personele sfeer. Waarom is een dergelijke bepaling niet opgenomen in het uiteindelijke wetsvoorstel? Deelt hij onze zorg dat dit heel vervelende personele gevolgen kan hebben als dit niet goed wordt geregeld? Het gaat dan vooral om mensen die een goede opleiding hebben genoten. Continuïteit van hun werkzaamheden en een goede rechtsbescherming zijn dan belangrijke gegevens.

In de tweede plaats hebben wij grote moeite met hetgeen is geregeld voor de meldkamer. Hierover is al het nodige gezegd in discussies over de veiligheidsregio's en ik zal dat allemaal niet herhalen. In het licht van de ontwikkeling van veiligheidsregio's vinden wij het voorstel van de minister onverantwoord. De Kamer is redelijk unaniem als het gaat om de vraag welke kant wij op moeten met de veiligheidsregio's; de geïntegreerde meldkamer is het hart van een veiligheidsregio. Een eenduidige en publieke borging van de aansturing van die meldkamer is van groot belang. Dat wordt echter met dit wetsvoorstel min of meer uit handen gegeven. Dat los je niet op door de burgemeester een bepaalde positie te geven als een wat grootschaliger ramp plaatsvindt. We kunnen natuurlijk een uitgebreide discussie voeren over de vraag wanneer er sprake is van samenwerking tussen de verschillende hulpdiensten. De minister noemt in dit verband het percentage van 1, maar dat wordt tegengesproken door de Veiligheidskoepel. De samenwerking beperkt zich niet tot rampenbestrijding, maar vindt ook plaats bij ongevallen en grootschalige incidenten. Wij vinden dit kortom een kwetsbare en zwakke plek in het wetsvoorstel en kunnen dus niet akkoord gaan met de wijze waarop het nu wordt geregeld. Het amendement van collega Schipper op dit punt wacht ik af. Wij hebben samen met andere fracties een amendement ingediend waarin de publieke borging van de aansturing van de meldkamer wordt geregeld. Als dit amendement niet wordt aangenomen, kunnen wij niet akkoord gaan met het wetsvoorstel.

Een derde punt van kritiek betreft de planningsrol van de provincies. Conform het wetsvoorstel neemt de minister de verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening op zich. Daarbij laat hij zich adviseren door diverse partijen, waaronder de zorgverzekeraars. Het argument van het wegnemen van de bestuurlijke drukte vinden wij echter niet overtuigend genoeg om zo'n grote stap te zetten. Wil de minister dit onderdeel van het wetsvoorstel nog eens toelichten? In de afgelopen periode is er extra geld -- 30 mln. -- naar de ambulancezorg gegaan. Er was veel terechte kritiek en er moest dus iets gebeuren. Die extra bijdrage heeft een goede uitwerking gehad. Wat betreft de aanrijtijden gaat het in veel gebieden een stuk beter. Zo hoort het ook, want de burgers hebben daar recht op.

Blijkt hier niet uit dat de provincies hun taak in principe dus wel goed kunnen uitoefenen, maar dat het vooral door de financiële situatie kwam dat het in het verleden een stuk minder ging? Is het ook niet zo dat provincies veel beter op de hoogte zijn van de lokale en regionale omstandigheden en dat zij daardoor ook veel beter maatwerk kunnen leveren dan de minister vanuit Den Haag kan doen? Ook voor de veiligheidsregio is het belangrijk dat de planningsrol decentraal wordt ingevuld.

Over dit alles willen wij morgen verder praten met de minister, want wij zijn niet overtuigd van de keuzen die hij in het wetsvoorstel heeft gemaakt. Als ik het samenvat, kom ik tot de conclusie dat het principe van de aanbesteding en marktwerking, de positie van de meldkamer en de veranderde positie van de provincies voor ons de drie belangrijkste punten van kritiek op het wetsvoorstel zijn. Het verloop van de discussie en de uitspraken van de Kamer zullen mede bepalend zijn voor het oordeel of wij daarin kunnen meegaan.

Dit brengt mij tot slot nog op een opmerking over de gevolgen van de landelijke verdeelcriteria. Zojuist is al verwezen naar de Kamervragen die collega Rouvoet en ik hebben gesteld over de situatie in Rotterdam Rijnmond. Wij vinden die zeer verontrustend en wij hebben dit ook laten weten aan de minister. De overschrijdingstermijnen zijn zeer fors; in sommige gemeenten wordt de maximale grens van 15 minuten met wel 60% overschreden. Ik heb niet de indruk dat het antwoord op de Kamervragen hier ook maar enige verandering in brengt. Dit vind ik verontrustend, zeker omdat dit een gebied is met veel bedrijvigheid en verschillende chemische industrieën, maar ook met veel toerisme aan de randen van het gebied. Goede zorg is daarom urgent. Uit verschillende bestuurlijke invalshoeken krijgen wij het bericht dat er onvoldoende in de noodzakelijke zorg kan worden voorzien. Wij kunnen dit toch niet met droge ogen toelaten?

Ik ben mijn inbreng begonnen met een verwijzing naar een artikel in het Dagblad Trouw waarin staat dat de heer Franssen van mening is dat de landelijke verdeelcriteria ook gevolgen zullen hebben voor Haaglanden. Hij zegt letterlijk dat de plannen van de minister ertoe leiden dan mensen met een gebroken been of een hersenbloeding op straat blijven liggen. Ik vind dit een harde uitspraak. Het lijkt mij niet meer dan terecht dat de minister hier morgen op reageert. Dit zijn urgente situaties. Wij praten over acute zorg en dus over leven en dood. Wij moeten onze verantwoordelijkheid nemen en voorkomen dat er ongewenste situaties ontstaan.



2e termijn (23-03-2006):

Arie Slob:

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Los van de vraag of ik alles inhoudelijk zo plezierig vond, vond ik wel dat hij heel kort en bondig in een zeer kort tijdsbestek de essentie van het wetsvoorstel te pakken had. Ik moet zeggen dat ik dat in deze Kamer wel eens anders meemaak. Mijn complimenten!

In dit wetsvoorstel zitten drie elementen waarbij wij grote vragen hebben. Allereerst het principe van de gereguleerde marktwerking. Ik constateer dat de minister, die volgens mij zeer pragmatisch is ingesteld en de koppen waarschijnlijk geteld heeft, een overstap heeft gemaakt naar het amendement op stuk nr. 20 van mevrouw Arib c.s. Er werd gesproken van Paars 3; in dat opzicht heb ik blijkbaar iets gemist. Het ging in ieder geval om partijen die elkaar in het verleden ook al eens gevonden hadden. De minister heeft gezegd dat hij ermee kon leven. Hij had ook aan de andere kant kunnen gaan hangen en kunnen zeggen dat het een destructief amendement was. Hoe het ook zij, hij heeft de overstap gemaakt.

Zowel de indieners als de minister zijn door verschillende collega's zwaar bevraagd op de concrete uitwerking van het amendement. Dat gebeurde niet, zoals mevrouw Arib het noemde, om onduidelijkheid te scheppen. Nee, wij willen juist helder krijgen over wat het in de praktijk daadwerkelijk gaat betekenen. Het luistert bij zo'n amendement heel erg nauw. Uit de toelichting van mevrouw Arib en uit de wijze waarop de minister erop heeft gereageerd, heb ik begrepen dat het amendement primair beoogt om een kwaliteitsprikkel in te bouwen en te zorgen dat het programma van eisen niet als een zelfstandig iets wordt beschouwd voor de manier waarop het voortaan moet. Het zal voortdurend meebewegen met ontwikkelingen in de ambulancezorg. Met elkaar weten wij dat het een zeer dynamisch terrein is. Wij wachten de brief af waarin de minister nog eens helder op een rij zal zetten hoe hij het amendement wil uitleggen. Als het alleen gaat om kwaliteitsbevordering, kan ik er niet zoveel tegen hebben.

Het mag echter niet gaan functioneren als een middel om een ambulancevervoerder die heel goed functioneert, financieel extra te gaan belonen, of om iemand die op zichzelf wel voldoet aan het programma van eisen, maar toch iets achterblijft bij een ander -- daar kunnen soms heel goede redenen voor zijn, bijvoorbeeld in verband met het gebied waar hij functioneert -- onder druk te zetten. Zo'n uitleg kan onze steun niet krijgen. Wij wachten de brief evenwel af en dan zullen wij ons oordeel over het amendement definitief bepalen. Wie kan er echter iets tegen hebben op kwaliteitsbevordering? De minister gaf zelf al aan dat het nu in feite ook al zo werkt. Ook nu wordt bekeken of degene die een vergunning heeft gekregen, daar op een goede manier mee omgaat. Als dat niet goed gebeurt, moet er gewoon ingegrepen worden. In dat opzicht ging de vergelijking met het onderwijs wel op. Je krijgt dan gewoon een periode van herstel, maar dan praat je wel over scholen die niet voldoen aan de bekostigingseisen die de overheid bij wet heeft gesteld. Hier gaat het om ambulancevervoerders die wel voldoen aan de eisen die gesteld zijn, maar die er misschien nog een schepje bovenop kunnen doen. Als het amendement evenwel op die wijze wordt uitgelegd, komen wij er wel uit.

Met de behandeling van de provincies heb ik problemen. De minister zegt in één adem: zij functioneren goed, maar zij passen niet in de plannen. En dus worden zij uit de plannen geschreven. Je had de plannen natuurlijk ook zo kunnen inrichten dat de provincies nog wel een rol hadden gekregen. De heer Buijs heeft terecht aangegeven dat de provincies een heel actieve rol hebben vervuld bij de vorming van de RAV-regio's. Met elkaar constateren wij ook dat de provincies hun taken overwegend zeer goed uitvoeren. Wij weten dat de taakuitvoering sterk in positieve zin veranderd is, nadat er extra middelen naar toe zijn gegaan. Dat was in het verleden de bottleneck waarom hun functioneren zo moeilijk uit de verf kwam. Wij weten ook dat de provincies soms verdergaan dan wat zij wettelijk moeten doen. Er zijn provincies die op basis van hun scherpe zicht op de knelpunten in hun gebied, extra geld in de ambulancezorg steken, bovenop het geld dat zij van de rijksoverheid krijgen. Dat is onder andere in Overijssel gebeurd. Als wij de provincies nu weg gaan schuiven, lopen wij het risico's dat een aantal van die belangrijke elementen in het functioneren van de provincies ook gaan verdwijnen. Dat kunnen wij volgens mij niet compenseren door de verankering van het lokale bestuur. De GOR krijgt weliswaar een adviesrecht, maar dat is geen reden om te zeggen dat het wel goed is. Dat is ook geen overtuigende argumentatie om de provincie er nu helemaal uit te snijden. Op dit punt blijven wij dus van mening verschillen met de minister. Wij voelen veel meer voor de benadering van de heer Buijs. Wil de minister inhoudelijk ingaan op het amendement terzake van de heer Buijs?

Het volgende punt is voor ons heel cruciaal, zelfs zo cruciaal dat onze steun voor het wetsvoorstel hier voor een groot gedeelte van afhangt. Ik doel dan op de situatie rond de meldkamer. De minister gaf zelf aan dat een en ander heel ingewikkeld is. Dat is het volgens mij ook. Een van de laatste opmerkingen van de minister was echter dat hij niet snapte wat het probleem nu nog is. Ik vind dat jammer, want volgens mij gaat het in de discussie over de meldkamer om de principiële vraag waarvoor de overheid primair verantwoordelijk is en wie bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt voor de geïntegreerde meldkamer en de aansturing ervan. Mijn antwoord op die vraag is dat dit een overheidstaak is. Die moet, wat ons betreft, onverkort in overheidshanden blijven. Dit laat onverlet dat je ervoor moet zorgen dat in zo'n geïntegreerde meldkamer de kennis die nodig is om de ambulancevervoerders op een kwalitatief goede en doelmatige manier aan te sturen, aanwezig is. Als die kennis er niet is, moeten wij daar wat aan doen. Dat is echter wat anders dan nu de deur openzetten waardoor andere partijen dan de overheid die hier verantwoordelijkheid voor draagt, naar binnen kunnen glippen, en vervolgens op allerlei manieren proberen om de publieke taak te waarborgen. Dat is volgens ons echt de omgekeerde weg. Zo moet dat dus niet.

Zo vind ik het heel ernstig dat bijvoorbeeld de minister van Binnenlandse Zaken die de verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheidsregio's en er dus ook verantwoordelijk voor is om samen met die regio's de geïntegreerde meldkamer tot stand te brengen, zich er inmiddels bij heeft neergelegd en het zich heeft laten overkomen. Ik vind dat onbegrijpelijk, evenals ik het onbegrijpelijk vind dat de PvdA hierin is meegegaan, juist waar wij tot voor kort altijd schouder aan schouder stonden ten aanzien van de principiële vraag welke verantwoordelijkheid de overheid hierbij heeft. Het verhaal wat betreft de meldkamer kan ik op deze wijze dus niet echt meemaken. Ik ben zelfs bang dat als dit doorgaat, het een behoorlijke druk zal gaan zetten op de vorming van de geïntegreerde meldkamers. De rode en de blauwe kolom moeten zich hier namelijk ook wel in kunnen voegen. Het is de vraag of ze dat op deze manier wel zullen willen. Ik laat de beantwoording van die vraag nog maar even open, in afwachting van de reacties op de richting die het uit zal gaan. Het is voor ons wel een niet te verteren punt in de discussie die wij nu met elkaar voeren over de Wet ambulancezorg.

Verder heb ik vragen gesteld over de aanrijtijden. Ik heb al gewezen op de zorgen die wij op dit punt hebben, met name waar het gaat om de overschrijdingen in de regio Rotterdam/Rijnmond. Voor een deel kan er nog wel een efficiencyslag gemaakt worden waardoor de aanrijtijden nog wat omlaag kunnen, maar misschien zit het toch nog wel ietsje dieper. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat hij er in algemene zin nog eens goed naar gaat kijken. Ik heb het zo verstaan dat hij gaat proberen de Kamer daarover zo snel mogelijk te informeren, opdat het allemaal niet langer gaat duren dan nodig s. Dan vind ik zelfs de begrotingsbehandeling 2007 eind dit jaar al te ver weg, juist omdat iedere seconde telt als het gaat om acute hulpverlening. Dan moeten wij dus ook niet langer wachten dan nodig is om de boel beter te krijgen. Eerlijk gezegd heb ik wel voldoende aan de toezegging van de minister. Wellicht dat hij hier nog eens kan onderstrepen dat hij die zo snel mogelijk gestand zal doen.

Voorzitter. Ik sluit af. De kruitdampen van dit debat zullen nog even moeten dalen. Wat ik zal gaan doen, is vervolgens de boel bij elkaar vegen als het gaat om dit wetsvoorstel, namelijk wat er van over is gebleven en wat er bij is gekomen. Dan zullen wij in mijn fractie de balans moeten gaan opmaken. Ik meen wel al duidelijk te hebben gemaakt dat het op een aantal onderdelen een richting dreigt uit te gaan die ons niet welgevallig is. Maar ik kan ook tellen. Naar mijn indruk zou de stemmingsuitslag over de amendementen nog wel eens af kunnen hangen van de aanwezigheid van Kamerleden bij de stemmingen, aangezien het allemaal heel erg nauw luistert. Ik betreur dat bij een wetsvoorstel zoals dit een situatie ontstaat waarin je mogelijkerwijs afhankelijk bent van het aantal aanwezige leden waar het gaat om de richting die zal worden gekozen. Ik sluit ook niet uit, dat wij eerst stemming over de amendementen zullen vragen en dat wij de stemming over het wetsvoorstel op een later moment willen hebben, teneinde een zorgvuldige afweging te kunnen maken. Daarmee doen wij recht aan de inzet van de minister en die van de Kamer en uiteindelijk ook aan de inzet van al die mensen die in het veld deze heel belangrijke taak van ambulancevervoer en ambulancezorg waar moeten maken. Het laatste wat wij willen, is hen in de wielen rijden.
Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage debat Wet Ambulancezorg'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > maart