Bijdrage debat Rapport tijdelijke commissie Infrastructuurprojecten – met regering

dinsdag 07 juni 2005 21:06

Bron: ongecorrigeerd stenogram
 
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie): Voorzitter. Door het debat over het TCI-rapport zullen geen politieke koppen rollen. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat zal er hard aan moeten werken om zijn imago te verbeteren en verschillende oud-ministers zijn beschadigd, maar van de huidige ministers bevindt zich door dit rapport niemand in de gevarenzone. Dat vinden wij buitengewoon goed. Dat geeft ons de kans, alle aandacht op de inhoud van het rapport te richten.
 
De aanbevelingen van de TCI hebben in belangrijke mate betrekking op het functioneren van het parlement. Het onderzoek van de commissie heeft aangetoond dat de omstreden gang van zaken rond grote infrastructurele projecten voor een deel samenhangt met werkwijze en organisatie, maar in de eerste plaats en vooral met de cultuur. Bij het debat in maart is dit ook door alle fracties uitgesproken. De Kamer heeft zichzelf in dat debat beterschap beloofd en goede voornemens uitgesproken. Een eerste stap daartoe is gezet door de Kamerbrede steun voor een motie waarin wordt voorgesteld drie van de aanbevelingen die betrekking hebben op de werkwijze van de Tweede Kamer over te nemen.
 
Die sterkere rol van de Tweede Kamer zal ook een heilzame werking moeten hebben op de bestaande politieke cultuur. Zolang het strategisch monisme de heersende cultuur is, heeft een versterking van de positie van de Kamer weinig of helemaal geen toegevoegde waarde. De positie van de Kamer kan worden versterkt door verschillende aanbevelingen van de TCI die het kabinetsbeleid raken. De kabinetsreactie is positief van toonzetting. Het rap-port wordt ijkpunt en spiegel genoemd, en ook de minister stelt dat de besluitvorming omtrent en de beheersing van grote projecten beter kan en moet. Dat wijst op de bereidheid van het kabinet om net zoals de Kamer kritisch terug te kijken en lessen te trekken. Dat is een grote winst, maar het mag niet bij mooie woorden blijven. Mijn fractie juicht het toe dat het kabinet een aantal aanbevelingen omarmt en wil uitwerken, maar op sommige onderdelen vinden wij de reactie van het kabinet wel erg terughoudend en soms ook te terughoudend. Ik loop ze even langs.
 
Het kabinet onderschrijft de denklijn van de TCI wat betreft de integrale en gefaseerde afweging van projecten. De beslissing over nut en noodzaak van een groot project moet expliciet en transparant zijn en de Kamer moet daarbij zo vroeg mogelijk worden betrokken. Ik vraag een reactie van de minister op een opmerking die ik in het debat met de commissie heb gemaakt. Ik heb toen de suggestie gedaan dat een besluit tot realisatie van een groot project een zeer breed draagvlak in het parlement moet hebben; belangrijk breder dan dat van een coalitie met een kleine meerderheid. Het is een beetje vergelijkbaar met de ongeschreven regel bij de beslissingen over uitzendingen van militairen. Dat gaat in de eerste plaats de Kamer aan, maar ik zou graag willen weten hoe het kabinet hiertegenover staat.
 
Het voorstel van de TCI om de minister van VROM een meer coördinerende rol te laten spelen bij de vaststelling van de structuurvisies kan niet op veel sympathie in het kabinet rekenen. Een nauwere samenwerking tussen de departementen lijkt het maximaal haalbare. Een illustratie daarvan is wellicht de ondertekening van deze kabinetsreactie. Waarom heeft alleen de minister van Verkeer en Waterstaat deze reactie ondertekend? Was het niet logisch als ook de minister dit had gedaan, erop gelet dat dit ministerie ook prominent in beeld is geweest bij de Betuweroute en bij de HSL?
 
Het gaat ons niet alleen om een nauwere samenwerking, maar wij -- en ook VROM – willen dat VROM meer zeggenschap over grote projecten krijgt dan in het recente verleden het geval was. In navolging van anderen vind ook ik de argumentatie van het kabinet op dit punt niet overtuigend. Mijn fractie heeft al eerder aangegeven de TCI-lijn te kunnen volgen. Het is logisch dat VROM een dikkere vinger in de pap krijgt, gelet op het gewicht van de structuurvisie en het accent op het ruimtelijk aspect daarbij. Het lijkt ons vreemd om ervoor te kiezen per geval te besluiten welk ministerie het best in staat is om de regie over de structuur-visie te voeren. In de structuurvisie is de ruimtelijke ordening toch het leidend beginsel. Daarbij komt dat de kabinetsvariant ertoe zal leiden dat bij elk project opnieuw twist ontstaat over de vraag wie het primaat moet hebben. Wij voelen daar niets voor. Wat verzet zich ertegen om het primaat in geval van voorbereiding van grotere projecten standaard bij het ministerie van VROM te leggen?
 
De TCI wil de positie van de Tweede Kamer vooral in het voortraject versterken. De verdeling van de miljarden in het FES moet, gezien haar budgetrecht, aan de Kamer worden voorgelegd. Er dient dus geen sprake te zijn van een onderonsje in de ministerraad. Ook de ambtelijke advisering, waaronder de ICRE, moet voor de Kamer toegankelijk zijn. Wij zijn van mening dat dit een bijzonder sympathieke gedachte is van de TCI, maar de handreiking van het kabinet blijkt beperkt tot meer transparantie, een betere onderbouwing van de FES-uitgaven en de introductie van het toelatingsbesluit. Graag verneem ik nogmaals van de minister welke principiële bezwaren er zijn tegen de aanbevelingen van de TCI.
 
Mijn fractie is het met het kabinet eens op het punt van de betrokkenheid van private partijen bij de totstandkoming van grote infrastructurele projecten. In het debat met de commissie heb ik gesteld dat mijn fractie het goed denkbaar acht dat het bedrijfsleven in een zeer vroeg stadium wordt ingeschakeld. Dat kan tot onverwachte, integrale en efficiënte oplossingen leiden. De TCI onderschrijft die opvatting. Ik herinner mij dat de voorzitter van de commissie heeft opgemerkt dat het niet mogelijk was tot een structuurvisie te komen zonder een goede marktverkenning. Hoe kan worden voorkomen dat het overleg met de marktpartijen in een vroeg stadium beperkt blijft tot een discussie tussen het kabinet en private partijen, terwijl het kabinet volledig buitenspel staat? Ik mag aannemen dat dit aspect bij de nota zal worden betrokken.
 
De ChristenUnie is het met de TCI eens dat de contacten tussen Kamerleden en rijks-ambtenaren moeten worden genormaliseerd. Het is naar haar oordeel te gek voor woorden dat daarvoor door het kabinet voorstellen dienen te worden gedaan. Dat dit gebeurt, zegt naar het oordeel van mijn fractie heel veel over de politieke cultuur die is ontstaan na de zogenaamde oekaze van Kok. De heer Duyvendak heeft daarvan zojuist een recent voorbeeld gegeven, namelijk dat van een telefoongesprek dat deze middag is gevoerd. Het staat naar de opvatting van mijn fractie buiten kijf dat die oekaze van Kok moet worden versoepeld. De vierde aanbeveling van de TCI onderschrijft zij van harte. Het verheugt ons dat het kabinet in een reactie heeft uitgesproken dat het in ieder geval de intentie heeft om minder krampachtig te zullen omgaan met contacten en dat het ook ruimte ziet voor het verschijnen van ambtenaren bij hoorzittingen. Wat dat betreft volgt mijn fractie namelijk wel de redenatie van het kabinet. Zij is het met hem eens dat het te ver gaat om de Kamer het recht te geven om ambtenaren voor hoorzittingen uit te nodigen. Dat is bovendien in strijd met de ministeriële verant-woordelijkheid. Het feit dat het kabinet heeft aangegeven dat het daarmee veel ruimhartiger zal omgaan, stemt ons vreugdevol. Ik hecht er echter wel aan om daarbij op te merken dat wij ons misschien ook ten aanzien van de tiende aanbeveling zullen bedenken, wanneer in de toekomst zal blijken dat het kabinet wat dit betreft geen cultuuromslag kan bewerkstelligen. 
 
Het kabinet brengt een goed argument in stelling tegen de negende aanbeveling. Ik doel daarbij op het pleidooi voor een gelijkwaardige toegang tot de planbureaus voor de Kamer en het kabinet. Die bureaus vallen formeel onder de ministeries en staan daarmee onder ministeriële verantwoordelijkheid. Ik heb echter de indruk dat de TCI juist wil zeggen dat de planbureaus echt onafhankelijk dienen te zijn en dat die daarom ook meer als aan-spreekpunt van de Kamer moeten kunnen dienen. Op dit moment kan dat niet, omdat de ver-antwoordelijke minister ook verantwoordelijkheid draagt voor de inzet van de capaciteit van deze bureaus. Het kabinet wil wel ruimhartig omgaan met verzoeken van de Tweede Kamer, maar dat geeft laatstgenoemde geen rechten. Moet de conclusie niet zijn dat wij dienen na te denken over een andere structuur waarbij de planbureaus formeel geen deel meer uitmaken van de ministeries? Wij kunnen ons overigens wel iets voorstellen bij de terughoudendheid van het kabinet ten aanzien van de aanbeveling om de AVV een planbureaustatus te geven.
 
De TCI stelt voor om de prijsvraag ten behoeve van de Zuiderzeelijn op te schorten en het project te onderwerpen aan het toetsingskader. In het debat met de commissie heb ik daarover vragen gesteld. Ik heb gewezen op de geschiedenis van het Zuiderzeelijnproject, evenals op gedane toezeggingen.
Ik heb geconstateerd dat het kabinet met weinig woorden de lijn van de TCI volgt. Daarom heeft het geen nut om mijn opmerkingen te herhalen. Er komt geen prijsvraag. Er wordt een structuurvisie opgesteld, op basis waarvan een geactualiseerde nut-en-noodzaak-discussie kan worden gevoerd, of er wordt een referendum uitgeschreven. In het Dagblad van het Noorden las ik dat minister Peijs voorstelde om een referendum te houden over de Zuiderzeelijn. Ik ben blij uit de non-verbale reactie van de minister te kunnen opmaken dat dit niet haar bedoeling is, want dat zou wel een merkwaardige doorkruising zijn van wat de Kamer te horen heeft gekregen.
 
In hetzelfde interview waarin de opmerkingen over het referendum worden gemaakt, zegt minister Peijs dat wij weer helemaal vanaf nul gaan beginnen. Ik dring erop aan bij het kabinet om toch snelheid te betrachten in dit dossier, want het lijkt mij wel heel zuur voor het Noorden, dat al zo ontzettend lang zit te wachten, om helemaal bij nul beginnen en in 2006 een visie te presenteren. Ik dring er bij het kabinet op aan om op z'n laatst eind 2005 te komen met een uitgewerkte structuurvisie. Dat moet toch mogelijk zijn, want er zijn al heel veel gegevens beschikbaar.
 
Een vraag aan de minister in dit verband is of zij bij de structuurvisie alleen vier varianten opneemt, of de structuurvisie breder maakt. Ik kan mij voorstellen dat als variant binnen de structuurvisie een Hanzelijn-plus-plus of -plus-plus-plus of wat dan ook wordt opgenomen, maar wel binnen de structuurvisie en niet apart.
 
Er is €2,73 mld. gereserveerd voor de Zuiderzeelijn. Wanneer de nut-en-noodzaakdis-cussie helemaal open wordt gevoerd, is een mogelijke conclusie dat er geen snelle infrastruc-tuur of spoorlijn naar het Noorden komt, zoals al in een interruptiedebatje is gezegd. Dat be-tekent dat het Noorden voor de grote nul zit. De toezeggingen voor een snelle lijn zijn niet zomaar gedaan, maar zij zijn gedaan als oplossing van een probleem. Dat probleem is de economische situatie in het Noorden. Met de snelle lijn wordt dat voor een deel opgelost. Wanneer er geen lijnen komen, lijkt het mijn fractie zinnig om een substantieel deel van de gereserveerde gelden te gebruiken om het Noorden op een andere manier een economische boost te geven. Met het afschieten van een Zuiderzeelijn is nog geen oplossing gegeven voor het onderliggende probleem van de economische situatie en het gebrek aan werkgelegenheid. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.
 
De heer Van Hijum (CDA): Waar komt toch de behoefte vandaan om zo vooruit te lopen op een proces waar wij met z'n allen ook in moeten willen geloven? Waarom is er ook aan uw kant niet de mogelijkheid om dat proces gewoon te doorlopen en dan maar te zien waar dat proces uitkomt? Als er inderdaad onverhoopt geen beslissing voor een Zuiderzeelijn uit zou rollen, zitten wij toch met elkaar aan de knoppen? Wij hebben als Kamer toch het budgetrecht om een andere afweging te maken? Waarom is er ook bij u zo'n behoefte om daar zo op vooruit te lopen?
 
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie): Mijn behoefte is om aan het Noorden in elk geval een duidelijk signaal te geven dat er opnieuw wordt gekeken naar die Zuiderzeelijn na dat hele proces van jaren, waarin allerlei gemeenteraden en bestuurslagen hiermee bezig zijn geweest, dat het niet de bedoeling van de Kamer is om de problemen van het Noorden aan de kant te vegen en er toch maar van af te zien en dat de aandacht voor het Noorden blijft. Daar komt die behoefte vandaan. Als wij het budgetrecht hebben, kunnen wij toch ook nu de uitspraak doen dat een substantieel deel van het gereserveerde geld hoe dan ook voor het Noorden wordt besteed, hetzij in infrastructuur, hetzij op een andere manier, hetzij beide?
 
De heer Hijum (CDA): Het is maar de vraag of u het signaal dat u wilt afgeven, op deze manier daadwerkelijk afgeeft. Wij zetten toch met elkaar in op het realiseren van een snelle verbinding in de veronderstelling dat wij daarmee het Noorden een dienst bewijzen? Daarvoor hebben wij geld beschikbaar gesteld. Dat is toch de inzet van onze discussie?
 
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie): Dat is zeker de inzet van mijn discussie, maar als ik reëel ben en als ik de TCI serieus neem, moet ik rekening houden met de moge-lijkheid dat het heel anders loopt. Daar zit ik niet op te wachten en ik wil dat niet graag, maar die mogelijkheid zal ook bij de bestuurders in het Noorden door het hoofd spelen. Laten wij nou duidelijk zijn: Noorden, de aandacht voor de economische problemen, voor het gebrek aan werkgelegenheid en voor het zoeken van een noodzakelijke oplossing blijft in deze Kamer bestaan. U zegt dat ik dat signaal niet geef, maar dat is zo als een meerderheid van de Kamer mij niet steunt. Als een meerderheid van de Kamer mij wel steunt, geven wij dat signaal wel aan het Noorden. Dat kunnen wij doen omdat wij het budgetrecht hebben.
Labels
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage debat Rapport tijdelijke commissie Infrastructuurprojecten – met regering'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2005 > juni