Bijdrage Joël Voordewind aan de plenaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel Segers, Volp en Kooiman tot strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel

donderdag 15 oktober 2015 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als vervangend woordvoerder voor Gert-Jan Segers, lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, aan een plenair debat met minister van der Steur van Veiligheid en Justitie

Onderwerp:   Initiatiefwetsvoorstel Segers, Volp en Kooiman tot strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel

Kamerstuk:    34 091          

Datum:           15 oktober 2015

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ook ik begin met het uitspreken van mijn complimenten aan de indieners: collega's Segers, Volp en Kooiman. Ik spreek mijn respect uit voor al het werk dat is verricht. Ook complimenten aan de medewerkers die er hard aan hebben meegewerkt. Uit eigen ervaring weet ik dat dit een hele klus is.

Prostitutie is niet normaal en zal dat ook nooit worden, maar er is een periode geweest in Nederland waarin we dachten — dat waren met name de liberale partijen — dat met de opheffing van het bordeelverbod de seksbranche genormaliseerd zou kunnen worden. Misstanden zijn echter gebleven. Ook bij de wetgever dringt dat inmiddels door. Inmiddels zijn er vele aanscherpingen van het artikel in het Wetboek van Strafrecht tegen uitbuiting en mensenhandel gekomen en liggen er nog drie wetsvoorstellen ter behandeling voor die als doel hebben om de misstanden verder aan te pakken. Het wetsvoorstel Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche ligt nog in de Eerste Kamer. Een novelle daarop met onder andere de verhoging van de minimumleeftijd voor prostitué(e)s naar 21 jaar behandelen we binnenkort. Nu is daar dus het wetsvoorstel tot strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel, het voorstel van de collega's Segers, Volp en Kooiman.

Prostitutie is dus niet normaal, niet in de zin dat het niet in alle tijden in alle landen zou voorkomen, maar wel in de zin dat het wezenlijk anders is om je lichaam te verkopen voor geld dan bijvoorbeeld het verkopen van een auto, een huis of een fiets. Net zo min is het normaal om je kind, je orgaan of je vrijheid te verkopen. Het kan wel. Mensen gaan erop in, ze kopen, zelfs als er een regelrecht verbod is. Maar het is niet normaal. Het is dan ook die strijd tegen de ogenschijnlijke normaliteit van het zogeheten oudste beroep in de wereld. Die strijd is ongelooflijk belangrijk. Dat wij op zijn minst de misstanden in de prostitutie met succes moeten willen aanpakken, is voor de ChristenUnie duidelijk. Dat staat ons voor ogen. Want hoe normaal is het als alles erop wijst dat de grote meerderheid van de prostitué(e)s tegen hun wil in de seksbranche werkt?

De heer Van Oosten (VVD):
Ik zou graag van mijn collega willen vernemen wat hem het recht geeft om iets niet normaal te vinden wat betreft de keuze van een ander, de uitdrukkelijk vrijwillige keuze. Wat geeft hem het recht om er iets van te vinden?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Los van de hele morele discussie moeten we constateren dat er na de opheffing van het bordeelverbod verschillende onderzoeken zijn gedaan, onder meer door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, het OM en de sociale organisaties die daarin werkzaam zijn, waaruit blijkt dat de meerderheid in de prostitutiebranche daar gedwongen zit, daar op een of andere manier een vorm van dwang meemaakt. Dan kan je volgens mij niet staande houden dat prostitutie een normaal beroep is.

De heer Van Oosten (VVD):
Ik denk dat we er niet uitkomen. Ik weet niet of het waar is wat u stelt, net zo min als u dat exact weet. Maar dan nog, wat geeft u het recht om voor die kleine minderheid die er misschien wel uitdrukkelijk uit vrije wil voor kiest om economisch zelfredzaam te zijn door haar of zijn lichaam te verkopen aan een ander, te menen dat dit niet normaal is?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
We spreken over een wetsvoorstel dat gericht is op een aanpak voor slachtoffers van mensenhandel. Dat is de kern van de zaak. Als we constateren dat er zoveel dwang is in de seksbranche, dan hoop ik dat we met elkaar alles in het werk stellen om het aantal meldingen te vergroten, om de prostituees te beschermen en om de mensenhandelaren aan te pakken. Vandaar mijn stelling dat prostitutie niet normaal was, is en zal zijn.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel maakt ook altijd melding van mensenhandel in andere sectoren, maar daar hoor ik de heer Voordewind niet over. Dat is ook heel ernstig, wat daar gebeurt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik kom later in mijn betoog terug op andere vormen van misbruik door mensenhandelaren. Ik ben het volledig met mevrouw Berndsen eens dat de wetgever ook in die zaken streng moet optreden.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):
Dan hoop ik dat de heer Voordewind daarvoor dezelfde woorden gebruikt: dat het niet normaal is.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Zeker, als er sprake is van dwang of van mensenhandelaren zal ik dezelfde termen gebruiken.

Voorzitter. Hoe normaal is het, als deze sector vanouds sterk verweven is met het criminele circuit? Uitbuiting, mensenhandel, het zich verrijken ten koste van anderen, dwang en geweld zijn onuitroeibaar met de sector verweven. Gelukkig gaan de ogen hiervoor steeds meer open, mede dankzij het stelselmatig rapporteren van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, de inzet van politie en justitie, maar ook van de media, die het gelukkig allang niet meer hebben over de happy hooker. De andere kant van prostitutie komt steeds meer in beeld, zoals blijkt uit een reportage als Jojanneke in de prostitutie.

We kunnen ook vraagtekens zetten bij de civielrechtelijke kant van de zaak. Ik verwijs naar het artikel in het Nederlands Juristenblad van de hand van collega Segers. Daarin betoogt hij dat de zogeheten prostitutie-overeenkomst — of die nu is tussen de klant en de prostituee, of in de driehoek tussen de bordeelhouder, de prostituee en de klant — eigenlijk helemaal niet gezien kan worden als een normale rechtshandeling. Het is geen overeenkomst in de zin van alle andere overeenkomsten die wij vinden in het Burgerlijk Wetboek. Wellicht kan hij een nadere beschouwing daarop geven in dit debat.

De indieners beogen de prostituant van de uitgebuite prostitué(e) strafbaar te stellen. De prostituant is immers de derde partij, als het gaat om het delict mensenhandel. Je zou kunnen zeggen dat ook de prostituant een ander uitbuit, als hij zijn of haar seksuele diensten afneemt, terwijl hij weet dat diegene onder dwang, drang of bedreiging met geweld deze diensten aanbiedt. Tot op zekere hoogte vloeit dat voort uit artikel 2.173f. Voor zover dat onder omstandigheden niet het geval is, wordt dat met dit wetsvoorstel eens te meer zeker gesteld.

Dat is de strekking van dit initiatiefvoorstel. In dat geval ben je niet alleen strafbaar als souteneur of pooier, maar ook als klant, als prostituant dus, net als het geval is wanneer je je als souteneur of als klant bezighoudt met seksuele diensten van minderjarige prostitué(e)s. Deze uitbreiding, of misschien explicitering, van wat we al vinden in artikel 2.173f van het Wetboek van Strafrecht ligt voor de hand, want mensenhandel mag niet. De indieners gaan evenwel een stap verder door de klant strafbaar te stellen die redelijkerwijs kan vermoeden, of weet, dat de ander in een situatie van uitbuiting verkeert zodat vermoed kan worden dat deze slachtoffer van mensenhandel is. Ik zou zeggen: dat is de uitbreiding, maar ook de uitdaging. Hoe kan iemand weten of er sprake is van dwang, geweld et cetera, dus of iemand het slachtoffer is van mensenhandel en zich onder gedwongen omstandigheden in de prostitutie bevindt? Dát is het centrale punt van het debat.

Het komt mij voor dat de indieners in de schriftelijke voorbereiding omstandig uiteen hebben gezet onder welke omstandigheden de prostituant wel de alarmbellen zou hebben moeten horen afgaan. Dit is hét debat om een en ander nog eens helder uit te wisselen. Ik mag ook hopen dat er van dit wetsvoorstel een signaalfunctie uitgaat. Verdachte omstandigheden, achterafkamertjes, blauwe plekken; die kun je zien. Angst kun je haast ook proeven. Maar indien het zo is, en de cijfers lijken daarop te wijzen, dat een groot deel van de prostitué(e)s feitelijk tegen hun wil in de seksbranche actief zijn, zou je ook moeten zeggen dat er in de meerderheid van de gevallen sprake is van mensenhandel, en dus de prostituant wel per definitie alert zou moeten zijn op de overtreding. Misschien moet ik de vraag omdraaien: onder welke omstandigheden kan de prostituant ervan uitgaan dat hij de wet in geen geval overtreedt? Ik vraag de indieners of we ervan uit kunnen gaan dat de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche na de inwerkingtreding meer duidelijkheid biedt. Hoe kan dat overigens het geval zijn, nu het erop lijkt dat zowel de registratieplicht van de prostitué(e) als de vergewisplicht van de klant uit het wetsvoorstel gaan verdwijnen? Graag een reactie daarop van de indieners. Een van de belangrijke aspecten daarvan is de vraag of iemand hier zonder verblijfsvergunning verkeert. Hoe zwaar weegt een dergelijke aanwijzing, bijvoorbeeld op het moment dat degene uit een van de erkende risicolanden komt?

Nu de vergelijking met de minderjarigen. Ik sprak eerder over de verwantschap met de bijzondere bescherming die minderjarigen genieten tegen exploitatie in de prostitutie. We vinden die bepaling echter niet terug in de titel Misdrijven tegen de vrijheid, maar in de titel Misdrijven tegen de zeden, in artikel 248b. Er zijn nog enkele verschillen; zo zijn het weten of het redelijkerwijs kunnen vermoeden geen bestandsdelen. Daarbij komt dat de indieners een tweede lid aan hun oorspronkelijke voorstel hebben toegevoegd, met een zwaarder strafmaximum. Waarom hebben de indieners er niet voor gekozen om deze twee bepalingen meer gelijk te trekken? Dat kan bijvoorbeeld op basis van de stelling dat iemand die minderjarig is, per definitie kan worden geacht zich in een uitbuitingssituatie te bevinden en dus slachtoffer is van mensenhandel. De indieners hebben ervoor gekozen om niet rechtstreeks aansluiting te zoeken bij het bestandsdeel van voordeel trekken uit de uitbuiting van de ander, in artikel 273f. Dat was wel denkbaar geweest. Dat voordeel trekken kan immers financieel van aard zijn, vanwege de lage prijs, maar misschien is het ook wel de beschikbaarheid als zodanig. Kunnen de indieners daar nog eens op ingaan?

In relatie tot het initiatiefwetsvoorstel spreken we ook nog over bijzondere seksuele handelingen met een derde door uitgebuite prostitué(e)s en de betrokkenheid van de klant. Ik heb daarbij twee noties. Ten eerste koop je seksuele diensten van een prostitué(e), maar niet per definitie. De uitgebuite vrouw of man kan met betrekking tot die uitbuiting wel in een geheel andere positie zitten dan een prostitué(e). Ik moet hierbij denken aan het meisje uit Valkenburg en wil ook naar haar verwijzen: zij werd geheel ten onrechte "prostituee" genoemd, want zij was enkel slachtoffer. Erkennen de indieners dat het niet per definitie hoeft te gaan om een prostitué(e)?

Een tweede aspect is dat de indieners de verantwoordelijkheid van de klant in relatie tot slachtoffers van mensenhandel enkel op het punt van seksuele diensten uitwerken. Waarom is dat? Artikel 273f gaat over vele vormen van uitbuiting die ook als vormen van mensenhandel zijn te kwalificeren; denk daarbij aan huisslavernij, aan de verkoop van organen en zo meer. Met dergelijke feiten zijn er andere klanten die profiteren van de uitbuiting, zoals de koper van een orgaan. Waarom is dit weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden niet verwijtbaar? Waarom hebben de indieners zich beperkt tot het kopen van seksuele diensten onder omstandigheden van uitbuiting? Ik verwijs in dit verband ook naar de motie-De Pater-Van der Meer uit 2008, die erop wees dat in ieder geval destijds uit politieonderzoeken was gebleken dat vertegenwoordigers uit verschillende beroepsgroepen op verzoek van mensenhandelaren faciliterende werkzaamheden verrichtten, zoals het verschaffen van huisvesting en het verstrekken van valse werkgeversverklaringen. Maar er was ook sprake van medici die bij prostituees medische handelingen verrichtten zoals abortussen en borstvergrotingen, die niet waren gebaseerd op autonome beslissingen van de cliënt, maar waren gedaan op verzoek van een pooier. Waar is de signaalfunctie van al die relaties? Of, om in de geest van het wetsvoorstel te blijven: waar is hun strafrechtelijke verantwoordelijkheid?

Ik heb in dit verband ook een vraag aan de minister. Wat vindt hij van de suggestie om de leeftijd van de prostituant te verhogen naar 21?

Ik rond af. De indieners richten hun pijlen op de prostituant en zijn verantwoordelijkheid. Daar valt veel over te zeggen. De zaken van Valkenburg en de Rotterdamse garagebox, waarbij minderjarigen werden uitgebuit, liggen wat dat betreft nog vers in ons geheugen. Er gebeurt nogal wat als een klant plotseling een strafbare handeling blijkt te hebben gepleegd. De impact is bepaald niet te vergelijken met een verkeersboete die onverwachts op de mat valt, zelfs niet als het een zeer forse boete is. Dat kan zwaar zijn voor de klant en zijn omgeving, misschien wel zijn gezin. Dat is niet fijn. Wellicht is die omstandigheid echter des te meer een illustratie van datgene waarmee ik mijn bijdrage begon, namelijk: prostitutie is niet normaal.

Ik zie met belangstelling uit naar de antwoorden van de indieners.

De heer Van Oosten (VVD):
Nu de heer Voordewind zijn hele bijdrage heeft uitgesproken, vraag ik hem in hoeverre hij het wetsvoorstel als een eerste stap ziet op weg naar een systeem dat vergelijkbaar is met het systeem in Zweden, waarin een volledige strafbaarstelling van de prostituant is geïntroduceerd.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
We spreken nu over dit wetsvoorstel. Dat staat los van het vervolg. Ik wil alle aandacht naar dit voorstel uit laten gaan en eerst de behandeling van dit wetsvoorstel afwachten voordat we er weer verder over zullen nadenken. Dat zal ik dan niet doen maar mijn collega Segers. Er zitten nu meerdere maatregelen in de pijplijn. Denk aan de leeftijdsverhoging van de prostitué(e)s van 18 naar 21 jaar. Die maatregelen zouden een bijdrage kunnen leveren aan het bestrijden van mensenhandel in de prostitutie en aan het beter beschermen van de prostitué(e) dan nu gebeurt. Dit staat los van de morele bezwaren die je kunt hebben en die de ChristenUnie ook heeft bij prostitué(e)s en prostitutie in zijn algemeenheid.

De heer Van Oosten (VVD):
Ik probeer het beeld voor mezelf scherp te krijgen. U ziet dit niet als een stap in de richting naar een verbod op prostitutie als zodanig? Of wel?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik laat het aan de indieners om verdere initiatieven te nemen. Ik ben niet de eerste woordvoerder op dit gebied. Het initiatief ligt bij de initiatiefnemers. We zullen zien welke andere initiatieven daaruit voortkomen.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

Labels
Bijdragen
Gert-Jan Segers
Joël Voordewind
Justitie
Mensenhandel en prostitutie

« Terug

Archief > 2015 > oktober