Bijdrage Joël Voordewind aan het AO Bezoek Kabinet aan de Palestijnse Gebieden en Israël

woensdag 12 februari 2014 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als lid van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken aan een algemeen overleg met minister Timmermans van Buitenlandse Zaken en minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Onderwerp:   Bezoek Kabinet aan de Palestijnse Gebieden en Israël

Kamerstuk:    23 432

Datum:            12 februari 2014

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Laat ik eens teruggaan naar het regeerakkoord van dit kabinet. Wat was daarin de inzet voor het vredesproces in het Midden-Oosten toen dit kabinet startte? "Waar mogelijk draagt Nederland bij aan de vrede en veiligheid in het Midden-Oosten en benut daarbij de goede banden met zowel Israël als de Palestijnse autoriteit". Dat was de opdracht die het kabinet-Rutte II aan zichzelf gaf. Als wij nu eens de balans opmaken van het afgelopen werkbezoek, zien wij dat de Nederlandse ambassadeur twee keer ontboden is. Dat is nooit eerder gebeurd, zo lezen wij in de schriftelijke vragen. Wij zien de Israëlische regering heeft aangegeven dat de goede relaties met Nederland onder druk staan. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft een bezoek aan een groot en belangrijk bedrijf in Israël, Mekorot, afgezegd, waardoor vervolgens een Nederlands bedrijf afhaakt wat betreft samenwerking. Verder heeft de minister van Buitenlandse Zaken een wandeling in Hebron afgezegd, wat ook weer tot de nodige spanningen leidde. Hoe evalueert het kabinet zelf dat werkbezoek, gezien de incidenten die er hebben plaatsgevonden. Dat is een simpele vraag. Welke balans maakt het kabinet op?

De minister heeft in voorgaande debatten al aangegeven dat hij denkt dat het ontmoedigingsbeleid duidelijk is. Ik hoor nu van de collega's van de VVD, de SP en de Partij van de Arbeid toch weer allerlei vragen over dat ontmoedigingsbeleid. Ik heb zelf ook een aantal vragen daarover, gezien het feit dat de bedrijven die ik heb bezocht, hebben gezegd dat er nog flink wat tegenstrijdigheden in het beleid zitten. Het gaat dan in eerste instantie om het afzeggen van het bezoek aan Mekorot. In de schriftelijke beantwoording lees ik dat Nederland betreurt dat de samenwerking tussen Vitens en Mekorot is afgezegd. Nederland had eerder en ook nu nog steeds projecten met Mekorot, direct en indirect. Hoe evalueert dit kabinet het verbreken van de samenwerking tussen Vitens en Mekorot en de onduidelijkheid die daarover heeft bestaan tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het bedrijf Vitens? Dat bedrijf heeft namelijk duidelijk aangegeven dat het afzeggen van het bezoek van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking een van de belangrijkste oorzaken was om de relatie met Mekorot te verbreken. De minister geeft in de schriftelijke beantwoording aan dat dit bezoek is afgezegd om twee redenen. De eerste reden was agendatechnisch en de tweede was dat er bij dit soort bezoeken altijd rekening gehouden wordt met de gevoeligheden van afspraken bij de andere partij. Nu wordt er geen direct verband gelegd tussen de laatste zin en het afzeggen van dat bezoek, maar het staat wel achtereenvolgens opgesomd. Hoe belangrijk is het signaal van de Palestijnse Autoriteit geweest om Mekorot niet te bezoeken? Mag dat zo duidelijk van invloed zijn? Door niet te praten met Mekorot heeft een Nederlands bedrijf toch weer een op handen zijnde samenwerking afgezegd. Graag krijg ik daar duidelijkheid over.

Nu ga ik in op de grensgevallen. Ik vul de vragen van collega Ten Broeke aan. Kan de minister dit duidelijk maken? De minister zegt dat wij niet aan nutsbedrijven moeten komen, want dat zijn de basisbehoeften en daar moet het ontmoedigingsbeleid niet op van toepassing zijn. Hoe zit het nu met bedrijven die diensten leveren die voornamelijk gunstig zijn voor de Palestijnse Autoriteit en die als een soort bijvangst een positieve uitwerking kunnen hebben, zij het heel bescheiden, op de nederzettingen? Dan zijn die activiteiten dus niet primair gericht op de nederzettingen, waar de minister steeds op hamert, maar op de ontwikkeling van de Palestijnse gebieden, maar kunnen zij wel een positief neveneffect op de nederzettingen hebben. Geldt dan het ontmoedigingsbeleid van het kabinet of niet? Kan de minister daar duidelijkheid over geven?

Ik heb nog een vraag over het ontmoedigingsbeleid dat eerder werd toegepast. De minister zegt in de schriftelijke beantwoording dat hij dit niet zo een-twee-drie kan beantwoorden, maar dat mag ook later in een brief. Kan de minister voorbeelden geven van bedrijven die eerder ontmoedigd zijn, dus door vorige kabinetten?

Ik rond af met een vraag over het UNICEF-rapport van vorig jaar over de behandeling van de Palestijnse kinderen in Israëlische militaire detentie. Dat is aan de orde geweest. De minister heeft dit aan de orde gesteld. Wat zijn de vorderingen wat betreft die zorgen, met name rond de eerste 24 uur? De andere zaken zijn redelijk behandeld, maar ik wil graag informatie over de periode direct na de gevangenname, de arrestatie, dus de eerste 24 uur. Zijn daar vorderingen te maken?

De heer Sjoerdsma (D66): Het is eigenlijk de rol van de heer Ten Broeke om samen te vatten, maar ik wil toch proberen om de positie van de heer Voordewind samen te vatten. In eerdere discussies zei hij dat het labelen van producten uit nederzettingen een boycot is. Nu zegt hij eigenlijk -- als ik het goed beluister -- dat het ontmoedigingsbeleid van dit kabinet ook het oproepen tot een boycot is. Ik vind dat een vorm van twijfel zaaien. Ik vind dat eigenlijk een bewuste poging om de discussie verder te vertroebelen en dat vind ik zeer onwenselijk. Volgens mij is de zaak stiekem eigenlijk heel helder, mijnheer Voordewind. U vindt nederzettingen eigenlijk niet illegaal, maar u probeert dat te verbloemen. Is dat niet zo?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb nooit gezegd, ook niet in media-uitingen dat dit beleid een boycot van Nederlandse bedrijven promoot of bevordert. De minister is daar klip-en-klaar in geweest. Daar steun ik de minister ook in. De ChristenUnie vindt dat een goed en verstandig beleid. Ik heb echter wel eerder gezegd dat het ontmoedigingsbeleid kan leiden tot een boycot van Nederlandse bedrijven richting Israëlische bedrijven. Dat is toch een stevige nuancering in de opstelling van de ChristenUnie. Daar maken wij ons inderdaad grote zorgen over. Wij zien dat een aantal bedrijven nu is afgehaakt. Israël dreigt nu ook om orders niet meer in Nederland te plaatsen, maar in Duitsland. Dat is doodzonde, want wij zitten midden in het vredesproces. Als dit soort reacties en tegenreacties wordt opgeroepen, draagt dit niet bij tot het vredesproces dat ook dit kabinet nu juist wil ondersteunen.

De heer Sjoerdsma (D66): Mijnheer Voordewind, dit roept weer de vraag op die de heer Servaes u al eerder stelde. De ChristenUnie zat eerder in het kabinet. U voerde eerder dit ontmoedigingsbeleid uit. U stelde eerder vanuit het kabinet prijs op het internationale recht. Dat lijkt u vanuit de oppositie volkomen te hebben losgelaten. U reageert niet eens op het feit dat ik stel dat u vindt dat nederzettingen eigenlijk niet illegaal zijn. U accepteert dat gewoon; dan vindt u dat dus ook. Is het niet gewoon een heel rare positie, als je stelt dat het vredesproces zo belangrijk is en als je zegt dat Israël en de Palestijnen nader tot elkaar moeten komen, maar vervolgens volkomen voorbijgaat aan de zeer zorgwekkende trend van de toenemende nederzettingenbouw?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Wij hebben altijd het Oslo-proces gesteund. Er moet uiteindelijk een oplossing komen met betrekking tot de definitieve grenzen. Wij gaan hier niet zitten beoordelen waar die grenzen precies zouden moeten komen. Wij roepen niet op tot een boycot van bedrijven, sterker nog, ik denk dat sommige mensen zelfs een bonus zouden verdienen, omdat zij zich enorm inzetten voor de verzoening tussen Palestijnen en Israëli's. Ik kom nu op het eerdere beleid. In de EU is er een richtlijn aangenomen over de etikettering, labeling. Daar kun je op verschillende manier uiting aan geven. Toen wij in het kabinet zaten hebben wij nooit de minister van Buitenlandse Zaken de opdracht gegeven om daar actief mee bezig te zijn. Er zijn meerdere richtlijnen die verschillend vertaald kunnen worden door de Nederlandse regering. Voor zover ik kon nagaan zijn er nooit bedrijven tot de orde geroepen, dus onder het ontmoedigingsbeleid gevallen, in de periode 2007 tot 2010 toen wij in het kabinet zaten. Als dat echter wel het geval is, hoor ik dat graag van de heer Sjoerdsma.

De heer Servaes (PvdA): Ik neem het stokje even over, want wij zijn er volgens mij bijna. De heer Voordewind sprak in de beantwoording in tweede instantie over de kwestie van de definitieve grenzen. Zegt de heer Voordewind daarmee eigenlijk dat hij afstand neemt van de huidige grenzen die stammen uit 1967, die door het Internationaal Gerechtshof in Den Haag zijn erkend en die ook erkend worden door de brede internationale gemeenschap en door het kabinet waarin zijn eigen partij zitting had? Beschouwt hij die niet langer als de grenzen waarvan wij nu uitgaan?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan moet ik toch terug naar de Resulutie 242 die de heer Servaes ongetwijfeld ook kent. Daarin wordt gesproken over de demarcatielijn van 1967. Dat betekent dat dit een tijdelijke grensbepaling is. In het Oslo-proces is besproken en gedefinieerd dat de definitieve grenzen -- dan heb ik het dus niet over een demarcatielijn -- uiteindelijk door beide partijen definitief moeten worden vastgelegd. Daar kun je nu dus nog van mening over verschillen. Daarom spreekt mijn partij ook structureel over betwiste gebieden en niet over bezette gebieden.

De heer Servaes (PvdA): Hiermee hebben wij het duidelijk. De heer Voordewind neemt dus afstand van de grenzen die nu gelden tot er een definitief vredesakkoord is. Die gelden nu dus en de hele internationale gemeenschap en het Internationaal Gerechtshof gaat uit van die grenzen. Het is geheel duidelijk dat de heer Voordewind daar afstand van neemt en dat geeft dus ook aan waarom hij bezwaren heeft tegen het ontmoedigingsbeleid. Ik wil de vraag nog eens omdraaien. Op welke wijze is gebleken in de periode dat de partij van de heer Voordewind in het kabinet zat, dat er geen sprake was van een ontmoedigingsbeleid, dat er afstand werd genomen van de stelling dat de grenzen van 1967 het uitgangspunt zijn en dat bedrijfsactiviteiten die daarbuiten gebeuren, strijdig zijn met het internationale recht en dus ontmoedigd moeten worden?

De heer Voordewind (ChristenUnie): In het Oslo-akkoord is afgesproken dat er een verdeling van de ABC-gebieden met een aantal randvoorwaarden zou komen. In de C-gebieden heerst volgens die afspraak nog steeds zowel een politiek bestuur als een veiligheidsbestuur door Israël. Dat zal duren totdat de beide partijen -- en ik hoop echt dat ze er uitkomen -- overeenstemming hebben bereikt over een definitieve grens. Tot die tijd spreekt men over een demarcatielijn. Dat zijn niet mijn woorden, dit is zo vastgelegd.

Nu ga ik in op onze periode in het kabinet. Ik ken geen voorbeelden, hoewel ik dit nu nog eens hebben laten nagaan, van bedrijven die actief de wacht is aangezegd, omdat ze eventueel betrokkenheid hadden in Israël of in de nederzettingen. Ik kan ze niet achterhalen. Als de heer Servaes dit wel kan achterhalen, hoor ik dat graag. Het gaat om de uitvoering van beleid. Nou, daaraan is geen uitvoering gegeven.

De heer Van Bommel (SP): We komen toch wel iets verder, namelijk bij de oorzaak van andere politieke visies. Dit zijn dus geen misverstanden. Die andere politieke visies raken de kern van de zaak. Het gaat namelijk niet alleen om de demarcatielijn, de bestandslijn, soms ten onrechte inderdaad "de grens van 1967" genoemd, maar het gaat ook om de status van het hele gebied. De heer Voordewind gebruikt vandaag weer de term "betwist gebied". Als je dat staande houdt, kun je vermoedelijk niet anders -- de heer Voordewind lijkt dit nog niet helemaal te doen, maar wel in heel hoge mate -- dan tot de conclusie komen dat er geen enkele reden is voor een actief ontmoedigingsbeleid en zelfs ook niet voor een passief ontmoedigingsbeleid. Wanneer er geen sprake is van een bezetting, is er immers geen enkele aanleiding om economische activiteiten zelfs maar passief te ontmoedigen. De ontmoediging is namelijk een-op-een gekoppeld aan de status van de Westelijke Jordaanoever. Erkent de heer Voordewind dat?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Hierover hebben wij eerder gedebatteerd in de Kamer. Wij hebben inderdaad een andere visie dan de SP die nu eigenlijk ook weer oproept tot een boycot van Israëlische bedrijven zodra er ook maar enigszins een betrokkenheid is bij de nederzettingen. Dat is een heldere visie van de SP, maar wij hangen die niet aan. Wij vinden dat er geen boycot en ook geen ontmoedigingsbeleid moet zijn. Daarover verschillen wij van mening. Mijn vragen hebben betrekking op het beleid van dit kabinet. Kunnen wij daar meer duidelijkheid over krijgen? Nogmaals, dat beleid staat de ChristenUnie niet voor, maar het is wel het beleid dat de minister voorstaat. Ik zie verschillende tegenstrijdigheden en onduidelijkheden bij de bedrijven over dat beleid. Ik probeer daarom voor de bedrijven helderheid te krijgen over dat beleid, zodat wij geen escalatie krijgen en zodat dus niet nog meer Nederlandse bedrijven iets afzeggen richting Israël.

De heer Van Bommel (SP): Dit is irritant. De heer Voordewind loopt weg voor zijn eigen verantwoordelijkheid. Hij kan natuurlijk verwijzen naar standpunten van de SP waar hij het niet mee eens is. Ik beschouw dat als gratis zendtijd in het kader van de uitzendingen voor politieke partijen. Ik dank hem daarvoor. Het gaat er echter om dat de Nederlandse regering allang het standpunt huldigt dat er sprake is van bezet gebied en dat er sprake moet zijn van ontmoediging van economische activiteiten in illegale nederzettingen. Het passief ontmoedigen is onderdeel geweest van het beleid van een kabinet waar ook de ChristenUnie aan heeft deelgenomen. Mijnheer Voordewind, u loopt daar nu voor weg. U ontkent uw eigen politieke geschiedenis. Of zegt u: ja, wij hebben er toen stilzwijgend mee ingestemd dat er sprake was van ten eerste de erkenning dat er gesproken moest worden over "bezet gebied" en ten tweede van passieve ontmoediging van economische activiteiten in nederzettingen?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb ook begrepen dat er -- ik geloof in 2007 -- een briefje is geweest waarin een eerdere minister van Buitenlandse Zaken aangeeft dat er een ontmoedigingsbeleid zou zijn. Dat is het enige bericht dat ik heb gezien dat hierover zou gaan. In de tijd dat ik Kamerlid was, heeft mijn fractie elke keer bezwaar aangetekend, zodra maar enigszins een ontwikkeling ingezet zou worden om bedrijven te ontmoedigen. Nogmaals, dit heeft zich niet voorgedaan in de tijd dat wij in het kabinet zaten. Als het zich had voorgedaan, hadden wij daar afstand van genomen. Ook nu, met terugwerkende kracht, zeg ik als fractielid dat ik tegen dat beleid zou hebben geageerd. De SP heeft hier makkelijk praten, want die heeft nog niet in een kabinet gezeten en heeft daardoor altijd haar handen vrij. Dat is natuurlijk heel erg prettig. Mogelijk zal de SP wel een keer in het kabinet zitten en dan zal ze misschien ook wel staand beleid voor haar rekening moeten nemen. Je kunt het niet altijd met alles eens zijn, maar toch is het belangrijk om verantwoordelijkheid te nemen.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

 

Labels
Bijdragen
Buitenlands beleid
Joël Voordewind

« Terug

Archief > 2014 > februari