Bijdrage Joël Voordewind aan het plenair debat gemeentelijke verantwoordelijkheid Jeugdzorg

woensdag 09 oktober 2013 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind met de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan een plenair debat met de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Onderwerp:   Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet)) (33 684) + Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten in verband met de verplichting tot het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg (gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg)) (33 674)

Kamerstuk:    33 684 en 33 674

Datum:            9 oktober 2013

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. It takes a village to raise a child. Een Afrikaans gezegde dat mooi de kern van dit wetsvoorstel kan samenvatten. De parlementaire werkgroep koos "Jeugdzorg dichterbij" als titel voor zijn rapport. Het gaat om de inzet van familie, buren en vrienden.

Op 18 november 2009 ging de commissie voor Jeugd en Gezin tijdens haar procedurevergadering akkoord met het instellen van die parlementaire werkgroep. Op 18 mei 2010 presenteerde de werkgroep zijn rapport met daarin een aantal belangrijke aanbevelingen. Dat was net nadat het kabinet-Balkenende IV was gevallen. Het geeft maar aan hoe ontvlambaar dit onderwerp mogelijk kan zijn. Het onderwerp werd dan ook meteen controversieel verklaard. Op dit moment is ook een aantal partijen aan het onderhandelen. Laten wij hopen dat het kabinet niet valt terwijl wij weer over dit onderwerp spreken.

Het is een belangrijke commissie geweest. Belangrijke analyses lagen ten grondslag aan het rapport van de parlementaire werkgroep: te weinig acceptatie van de risico's van afwijkend gedrag, hardnekkige problematiek van de multiprobleemgezinnen, verantwoordingsdruk, indekcultuur binnen de jeugdzorg, perverse prikkels, versnipperde financiering. Ik heb daarnet het rapport bekeken met daarin het heel mooie plaatje van de zes financieringsstromen. Kortom, het roer moest echt om. Dat brengt mij bij vandaag.

Ik begin met mijn grote waardering uit te spreken voor beide staatssecretarissen en hun ambtenaren die deze Jeugdwet in elkaar hebben gezet. Zij stonden open voor de kritiek van het veld, van de sectoren. Het siert hen dat zij zichzelf niet hebben opgesloten in de ministeries, maar dat zij het een open proces hebben laten zijn. Veel sectoren hebben kunnen inspreken, waarop ook een aardige aanpassing is gevolgd. Ik ben trots als ik de wet leg naast de intenties en de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep. Ik zie zo goed als alles terug in het wetsvoorstel. Het is echt een hele ommezwaai. Van die zes financieringsstromen gaan wij nu echt één financieringsstroom maken. Hopelijk kunnen wij daarmee de kinderen in de knel bijstaan met snelle hulp, één plan, één gezin, één regisseur en sociale wijkteams. Verschillende gemeentes geven daar al uitdrukking aan. De hulp moet efficiënt en effectief zijn. Geen langdradige processen, maar snel erbij zijn. Nogmaals, wij hebben daar het grote netwerk van de kinderen, de buren en de familie etc. hard bij nodig.

Is dat het wat betreft de ChristenUnie? Nee, want wij zijn niet blind voor alle kritieken en commentaren. Tijdens werkbezoeken zijn ook mij een aantal dingen meegegeven, zowel door de mensen die middenin de jeugdzorg zitten als door de mensen bij de gemeenten, zoals de wethouders.

Ik begin met het familiegroepsplan. Toen ik in 2007 een van de eerste debatten over jeugdzorg deed, werd ik zelf geconfronteerd met een zaak in onze familie. Na drie weken werd ik geïnformeerd dat een van onze familieleden, een jongetje, uit huis was geplaatst zonder dat wij daar als familie over geïnformeerd waren. Het verbaasde mij hogelijk dat dat zomaar kon. De familie werd niet geraadpleegd; er werd niet gepeild of sprake zou kunnen zijn van opvang in de familiesfeer. Het werd daarna alleen nog maar erger. Dat sterkte mij in mijn opvatting dat wij vooral eerst moeten nagaan wat er in een gezin nog mogelijk is met familie en vrienden, voordat er wordt opgeschakeld. Toen ik mij hierin verdiepte, kreeg ik hiervan alleen maar meer voorbeelden. Ik zeg dit overigens — laat ik het er maar meteen bij zeggen — met alle respect voor de professionals die dag en nacht hun uiterste best doen om deze kinderen bij te staan.

Ik merk op dat de wet bol staat van woorden als "eigen kracht" en "eigen netwerk". Het wordt ook als een leidraad gebruikt in de wet. Maar als je naar de feitelijke tekst van de wet kijkt, zie je het eigenlijk niet terugkomen in de volgordelijkheid van de zorg die gegeven moet worden, niet in het vrijwillige kader, maar ook niet in het gedwongen kader. Dat valt op, omdat mijn fractie met de fractie van de Partij van de Arbeid eerder een amendement heeft ingediend over de jeugdbescherming. Een en ander is ook de reden waarom ik nu samen met PvdA-collega Ypma een amendement heb ingediend om het alsnog in de wet te krijgen. Het is nog mogelijk om naar de precieze formulering te kijken. We doen dat op dit ogenblik en daarbij staan we zeker open voor suggesties. Het punt moet echter wel heel duidelijk zo in de wetstekst worden opgenomen dat de Eigen Kracht-conferenties en het eigenkrachtdenken — ik moet het misschien wat specifieker benoemen — echt tussen de oren komen van alle professionals en hulpverleners. Dat zorgt er namelijk voor dat gezinnen met hun eigen mogelijkheden de regie kunnen houden, de regie kunnen voeren met de expertise die de professionals kunnen bieden. Ik ben erg benieuwd naar de reactie, in eerste instantie op hoofdlijnen, van de staatssecretaris op wat ik zei over mijn amendement over het familienetwerk.

Een grote zorg is de continuïteit van de zorg. De arrangementen moeten eind deze maand af zijn. Ik begrijp dat veel gemeenten daaraan zullen voldoen. In het rapport van de transitiecommissie, een commissie onder leiding van de heer Geluk, las ik dat het waarschijnlijk wel zal lukken omdat er veel voortgang is geboekt ten opzichte van het vorige rapport. Dat laat onverlet dat er nog steeds grote zorgen zijn over de continuïteit van de zorg. Moet er een zachte landing worden gemaakt in de gespecialiseerde jeugdzorg? Is de continuïteit wel gegarandeerd? Hoe gaan we om met het personeel? Hoe zit het met de frictiekosten? Wie draait voor die kosten op?

We moeten voorkomen dat de frictiekosten uit de hand lopen. Ik las zojuist over iemand die 48 jaar actief is geweest in verschillende sectoren van de jeugdzorg. Met deze man en met alle andere mensen die in vele jaren waardevolle kennis hebben opgebouwd, moeten we met respect omgaan. Ik hoor dan ook graag van de staatssecretaris hoe het probleem van de frictiekosten moet worden opgelost. Moeten de gespecialiseerde jeugdzorginstellingen het wellicht doorberekenen in hun contracten met de gemeenten? Moeten de gemeenten het met andere woorden uiteindelijk financieren? Ik krijg daar graag duidelijkheid over. Ik citeer Leonard Geluk: "Het realiseren van continuïteit van zorg gaat hand in hand met het realiseren van continuïteit van instellingen." Ik ben dan ook blij dat de staatssecretaris in ieder geval heeft toegezegd dat er nog een jaar gebruikt kan worden voor de transitie van de bestaande zorg.

Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik hoor een pleidooi voor het beperken van de frictiekosten. We zitten natuurlijk geen van allen te wachten op onnodig hoge frictiekosten, maar hoe verhoudt die wens zich tot de wens om te vernieuwen, een wens die we allemaal delen? Ik denk dan niet alleen aan nieuwe werkwijzen, maar ook aan de nieuwe aanbieders die een kans moeten krijgen. Het lijkt er nu een beetje op dat het voor de heer Voordewind een-op-een is.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Daarom vind ik het nu juist een zinvol voorstel van de staatssecretaris om in ieder geval in het overgangsjaar rust te creëren door de bestaande zorg door te laten lopen. Als de zorg afloopt en er nieuwe ruimte komt — ik heb begrepen dat 40% zou bestaan uit bestaande zorg en 60% uit nieuwe zorg — dan kunnen de gemeenten meteen in het gat springen wanneer er nieuwe zorg nodig is. Daardoor zouden gemeenten zelfs al in de loop van 2015 budgetten kunnen vrijspelen om met name in de voorkant te investeren.

Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik dank de heer Voordewind voor dit antwoord. Ik dacht even te begrijpen dat hij pleitte voor het een-op-een overnemen van alle bestaande partijen, maar dat heb ik gelukkig verkeerd begrepen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Nee, ik steun het voorstel van de staatssecretaris. Het gaat erom dat waar zorg doorloopt, wij die kunnen garanderen, in ieder geval tot eind 2015.

Voorzitter. Ik ben wel bezorgd over het personeel. De sector heeft weliswaar de transitie al anderhalf jaar zien aankomen, maar ook voor de sector is er nog heel veel onduidelijk. Dit blijkt ook uit de schriftelijke beantwoording door de staatssecretaris. Wij moeten daar absoluut niet lichtvaardig over denken. Het is niet gemakkelijk om personeel van de ene naar de andere werkgever te schuiven. Denkt de staatssecretaris actief mee met de gespecialiseerde jeugdzorg over de vraag hoe om te gaan met het personeel dat mogelijk overtollig wordt aan het uiteinde van het proces? Misschien kan het worden omgeschoold, zodat het kan worden ingezet aan de voorkant van het proces. Ik heb begrepen dat Amsterdam al druk bezig is om de mensen van Bureau Jeugdzorg om te scholen tot gezinscoaches. Ik heb grote waardering voor de innovatie door Erik Gerritsen, die daarmee druk bezig is. Ik hoor graag van de staatssecretaris wat zijn betrokkenheid daarbij is.

Ik kom op de bezuinigingstaakstelling. Wij hebben bij onze wethouders de vraag uitgezet hoe zij de transformatie zien plaatsvinden. Grote zorg werd uitgesproken over de bezuinigingstaakstelling en over de hoeveelheid geld die zij uiteindelijk zouden overhouden om de decentralisatie vorm te geven. De afspraken rond het budget zijn ingewikkeld. Het is een bijna onbegrijpelijke rekensom geworden. Eerst was het 10%, toen werd het 15%. Ik hoor graag van de staatssecretaris of de geluiden over 20% in verband met de AWBZ-financiering en de stapeling van bezuinigingen spookverhalen zijn dan wel dat gemeenten een reëel punt hebben als zij denken dat de stapeling zou kunnen oplopen tot 20%. Ik krijg daarover graag duidelijkheid van de staatssecretaris, in ieder geval voor 1 december. De gemeenten moeten een goed inzicht krijgen in hun budgetten, zodat zij ook het komende jaar, het overgangsjaar 2014, de zorgcontracten kunnen afsluiten.

Mijn volgende punt betreft de jeugd-ggz, een ingewikkeld en moeilijk onderwerp. Natuurlijk moet de jeugd-ggz gegarandeerd blijven voor elke ouder die daaraan met zijn kind behoefte heeft. Wij hebben er toentertijd, in 2009-2010, echter bewust voor gekozen om over te gaan tot integraliteit, nadat wij hebben gezien dat die slag niet is gelukt bij de invoering van de Wet op de jeugdzorg in 2005. Hopelijk kunnen wij met de Kamer vasthouden aan deze integraliteit. Ik zie daarvan heel goede voorbeelden. Gisteren nog, bij de overhandiging van de petitie van de VNG, hebben wij een wethouder uit Zoetermeer gehoord, die zei dat het in die gemeente echt hartstikke goed werkt. Deze wethouder zei: als wij straks de financiering erbij krijgen, voorzie ik absoluut geen problemen. De jeugd-ggz-medewerker werkt mee in onze wijkteams, vertelde deze wethouder, en die integraliteit hebben wij echt heel hard nodig om de complexiteit waarvan soms sprake is bij de kinderen, goed te kunnen overzien en om snel te kunnen doorschakelen als dat nodig is.

Bij de jeugdzorg blijft de rol van de huisarts belangrijk. De huisarts kan blijven doorverwijzen naar de jeugdhulp. Ik weet dat sommige partijen daarover nog steeds vragen hebben. Ik heb ook begrepen dat er gesprekken worden gevoerd tussen Zorgverzekeraars Nederland, VWS en de VNG over een eventuele optie dat zorgverzekeraars nog voor een bepaalde periode het mandaat van de gemeente met betrekking tot de zorginkoop voor hun rekening nemen. Ik krijg daarover graag duidelijkheid van de staatssecretaris. Hebben die gesprekken inmiddels tot een overeenkomst geleid? Kan hij ons daarin inzicht geven? Mijn fractie is daar geen voorstander van. De ChristenUnie is bang dat wij, als wij dit nog een jaar of twee jaar laten financieren door de zorgverzekeraars, uiteindelijk weer niet tot de gewenste integraliteit kunnen komen. Wij hebben gezien tot welke problemen in de jeugdzorg dat destijds heeft geleid. Ik hoor echter graag van de staatssecretaris welke gesprekken precies plaatsvinden. Ik kom op het verankeren van het internationale Kinderrechtenverdrag in deze wet. Eerst waren de bepalingen uit dat verdrag wel in de wet opgenomen; er werd toen wel rekening gehouden met asielkinderen, kinderen van uitgeprocedeerden, vreemdelingenkinderen etc. Het betreft kinderen die in Nederland verblijven en onder onze hoede vallen. Alle minderjarige kinderen hebben recht op hetzelfde soort zorg en hetzelfde soort onderwijs als Nederlandse kinderen. Ik ben daarom blij dat wij daarvoor gezamenlijk met GroenLinks een amendement hebben gemaakt. Ik neem aan dat dit steun krijgt van de andere partijen, zodat asielkinderen voor de tijd dat ze in Nederland verblijven, recht hebben op jeugdzorg en jeugdhulp.

Ik ga door met de landelijk werkende instellingen. Er is geen overgangstermijn voor landelijk werkende instellingen. Waarom is dat volgens de staatssecretaris niet het geval? Deze instellingen moeten nu zelf gaan proberen om voor alle 41 regio's contracten af te sluiten. Ik noem twee voorbeelden, het Leger des Heils en de SGJ. De SGJ richt zich op ouders en kinderen met een orthodox-gereformeerde achtergrond. Het is voor de SGJ heel lastig, als die nog een aantal kinderen buiten de Biblebelt heeft, om die toch van zorg te voorzien. Dan zou je twee routes kunnen kiezen, bijvoorbeeld via de pgb's. Het is echter erg ingewikkeld om voor elk individueel kind een pgb aan te vragen. Het zou mooier zijn als we een landelijk werkende instelling financiering kunnen geven die losstaat van de 41 regio's. Daarmee zouden we ook de kleur, de levensovertuiging, waar sommige ouders zeer aan hechten en die zou kunnen leiden tot zorgmijding, kunnen behouden. Graag krijg ik daarop een reactie.

Het tweede voorbeeld is het Leger des Heils. Het Leger des Heils heeft soms te maken met opvang van kinderen met zwerfouders. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een vader met een kind in Groningen woont. De vader wordt door de politie in het gevang gezet, maar het kind blijft achter. De moeder woont in Rotterdam en is niet in staat om voor het kind te zorgen. Een zus van die man woont mogelijk weer ergens anders in het land. Als Rotterdam daar geen contracten heeft, wordt het heel ingewikkeld om een uithuisplaatsing te regelen en een pleeggezin voor dit kind te vinden. Ik vraag daarom de bijzondere aandacht van de staatssecretaris voor het Leger des Heils en landelijke financiering daarvan. Als hij echter andere oplossingen heeft, dan staan wij daar van harte voor open. Het gaat om heel specialistische hulp voor bijvoorbeeld zwerfgezinnen.

Over die twee zaken heb ik twee amendementen ingediend. Wij willen het mogelijk maken dat gecertificeerde instellingen met een landelijk bereik de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering voor deze bijzondere doelgroep uitvoeren. Ik krijg graag een reactie van beide staatssecretarissen op die twee amendementen, omdat het beide soorten hulp betreft.

Ik kom op de keuzevrijheid. Wij maken ons grote zorgen over gebieden waarin monopolies bestaan. Gemeentes dienen genoeg aanbod van zorg in te kopen, is onze volle overtuiging. Ook moet het met een pgb kunnen. Dat blijft een goed middel om zorg te kunnen inkopen. Stel dat er monopolisten zijn. Ik onderstreep daarmee het amendement van Van der Staaij. Daarin staat dat er niet alleen bij het inkopen van jeugdhulp rekening moet worden gehouden met de identiteit van de jeugdige, maar ook bij kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en jeugdhulp die voortvloeit uit een stafrechtelijke beslissing. Het gaat om de identiteit. Het is wat ons betreft niet voldoende dat gemeenten de grote zorgaanbieders contracteren die geestelijke verzorging in dienst hebben. Het gaat ook om de kleinere zorgaanbieders. We moeten voorkomen dat die vervolgens weer onderaannemer moeten worden bij een grotere zorgaanbieder, omdat zij nu eenmaal een hele regio bestrijken.

Mijn laatste grote onderwerp zijn de CJG's. Ik moet daar mijn teleurstelling over uitspreken. Het is een onderwerp waar toentertijd de minister voor Jeugd en Gezin, André Rouvoet, enorm aan heeft getrokken. De gemeentes hebben het voortvarend opgepakt. Er moeten inmiddels meer dan 400 CJG's in het leven zijn geroepen. Ik heb toentertijd een aantal CJG's bezocht en gezien dat zo'n centrum goed kan functioneren. Ik noem Amersfoort als voorbeeld. De CJG's zijn enorm hun best gaan doen om de integraliteit en het "outreachende" karakter van het voorliggende traject vorm te geven. Zij zijn heel creatief in staat geweest om heel veel zorgaanbieders bij elkaar te brengen bij de CJG's. Maar wat gebeurt er nu? Geen woord meer over de CJG's. Ik begrijp best dat de staatssecretaris ruimte wil geven aan de diversiteit die inmiddels is ontstaan en dat hij in ieder geval vasthoudt aan het minimale takenpakket dat de gemeentes zouden moeten gaan hanteren. Ik wijs echter op de herkenbaarheid van de instellingen die hun stinkende best hebben gedaan om zich om te vormen tot een CJG. Ook al hebben ze voor die tijd een heel ander traject afgelegd en een heel andere naam gehad, op aanwijzing destijds van het ministerie zijn ze toch die weg op gegaan. Maar nu zien ze nergens meer in dit wetsvoorstel de Centra voor Jeugd en Gezin terugkomen.

Hoe kunnen we waarborgen dat het eenduidig en duidelijk is voor mensen waar zij terechtkunnen op het moment dat zij hulp nodig hebben? We zien wijkteams ontstaan, we zien CJG-teams ontstaan, etc. We moeten niet gaan bakkeleien over allerlei naampjes. Het is echter wel een proces geweest en we hadden de CJG's al bijna geïmplementeerd in de vorige jeugdzorgwet. Toen viel het kabinet en is het allemaal anders gelopen. Om het nu zo in het luchtledige te laten hangen is zeer betreurenswaardig.

Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik hoor de heer Voordewind een pleidooi houden voor de CJG's. We hebben een evaluatie gehad waaruit bleek dat maar een heel klein percentage daarvan heel goed functioneerde. Is de heer Voordewind het met mij eens dat we niet moeten proberen om de ouders op die plekken te krijgen waar we gebouwen hebben neergezet, maar dat we ze moeten bereiken op de plaatsen waar zij normaal ook al komen? Hoort dat niet ook bij deze wet? De heer Voordewind pleit heel nadrukkelijk voor faciliteiten dicht bij huis. Is mijn suggestie niet in lijn met dat denken?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. Ik heb begrepen dat er varianten van de CJG's waren die zelfs met bussen naar de wijken en naar afgelegen dorpen trokken. Het oorspronkelijke idee achter de CJG's was dat zij niet ergens in een stenen pand moesten gaan zitten maar "outreachend" moesten zijn. Ze moesten de schoolpleinen op en de winkels in. Het een hoeft het ander dus niet tegen te spreken.

Mevrouw Van der Burg (VVD):
Laten we maar niet over de etiketjes spreken, want dat zouden we bij de kinderen ook niet doen. Kunnen we het er wel over eens zijn dat we de juiste plekken moeten vinden om de ouders te bereiken en dat we niet moeten proberen om dat te institutionaliseren door ouders te dwingen om naar gebouwen te gaan?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voor alle duidelijkheid: het gaat mij absoluut niet om de stenen. Die stenen waren er echter al. Het ging destijds om het groeperen en integraal aanbieden van het voorliggend traject met preventie, vroegsignalering en opvoedingsondersteuning. Omdat de Kamer heeft nagelaten om er eenduidigheid in te geven, zien we nu, bijvoorbeeld in Amsterdam, een woud van nieuwe opvoedpoli's etc. ontstaan naast de CJG's en de Ouder- en Kindcentra. Het komt allemaal de eenduidigheid niet ten goede. Als het per gemeente duidelijk is, is het mij ook goed, maar wij hebben het traject met de CJG's nu eenmaal ingezet. Ik hoor graag van de staatssecretaris of hij die lijn doorzet.

De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ja, voorzitter, ik zie dat ik nog tien minuten heb. Dat is voor een wat kleinere fractie een heel grote luxe.

De voorzitter:
U hoeft ze niet allemaal te gebruiken; het mag.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik kom tot een afronding. Ik begon mijn inbreng met een verwijzing naar een uitspraak uit Afrika dat je echt een dorp, een gezin, een netwerk nodig hebt om kinderen op te voeden. De ChristenUnie hoopt dat deze wet, door de inzet van dat netwerk en door de zorg dichter bij het gezin te brengen, de vreselijke uithuisplaatsingen steeds vaker kan voorkomen. We staan nu helaas nog in Europa aan de top wat uithuisplaatsingen betreft. Wij hopen dat door deze wet kinderen wél in staat zijn om thuis te blijven, met intensieve opvoedondersteuning en met behulp van het eigen netwerk. Ik hoop dat we die kant opgaan, dat kinderen op die manier ondersteund worden en uiteindelijk beter terechtkomen dan met de vele uithuisplaatsingen die we op dit moment hebben.

Mevrouw Leijten (SP):
Ik heb de heer Voordewind goed gehoord. De zorgen die er zijn, worden wel gehoord, maar uitstel tot na 2015 wordt niet geduld. In maart hebben wij een overleg gehad waarin de zorgen die de Kinderombudsman toen geuit had, ook besproken zijn. Mede naar aanleiding van wat de Kinderombudsman zei, heeft de SP toen een motie ingediend waarin zij stelde dat er voortgang moest worden geboekt met de overheveling, maar dat de datum niet heilig verklaard moest worden. Welke zorgen zijn sindsdien bij de ChristenUnie weggenomen waardoor zij deze motie niet meer steunt? Wat is er sinds maart ten goede veranderd aan de zaken waarover de Kinderombudsman zorgen had waardoor de ChristenUnie de invoering per 2015 nu wel verantwoord vindt?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Wij hebben sindsdien twee rapporten van de transitiecommissie gehad. Het laatste rapport geeft een aantal zorgen weer over de financiën en de zorgarrangementen, maar besluit met de mededeling dat de commissie nog steeds positief is over de decentralisatie. Het rapport maant ons tot snelheid met betrekking tot de wet. Ook de VNG vraagt om de mogelijkheid om echt per 1 januari 2015 te beginnen. Dat duurt namelijk nog iets meer dan een jaar en als wij het uitstellen, gaat iedereen achteroverleunen, vreest men. Natuurlijk zijn er zorgen over de bezuinigingsslag die hieraan gekoppeld is; dat heb ik ook gedeeld. Die staan echter los van de decentralisatie. In de rapportages van de transitiecommissie wordt geconstateerd dat er sinds een halfjaar geleden heel grote slagen zijn gemaakt. De gemeentes en de wethouders doen hun stinkende best om die zorgarrangementen te maken. De wethouders die ik spreek, zijn positief over het proces. Zij hebben zorgen over de financiën, maar ik hoor niet van de gemeentes, de VNG of onze wethouders dat wij dit nog een jaar moeten uitstellen. Eventuele zorgen over de continuïteit van zorg in de gespecialiseerde zorg heeft de staatssecretaris ondervangen door te zeggen dat hij de bestaande zorg in ieder geval laat doorlopen tot 2015.

Mevrouw Leijten (SP):
Het zou nogal wat zijn als de bestaande zorg niet op zijn minst tot 2015 doorliep!

Een van de zaken die wij een halfjaar geleden bespraken, was dat de Kinderombudsman zei dat er gevaar van rechtsongelijkheid was, wat in strijd is met het Verdrag inzake de rechten van het kind. Afgelopen weekend hebben wij de Kinderombudsman precies dezelfde zorg horen uiten. Daar is dus niets in veranderd. Heel bestuurlijk Nederland kan wel staan juichen bij deze wet, maar ik zie ook al die waarschuwingen van al die organisaties. Ik heb MEE Nederland vandaag nog niet eens genoemd, maar ook die organisatie vindt dat het te hard gaat en dat het risico veel te groot is dat kinderen tussen wal en schip vallen. Ik had gedacht dat de ChristenUnie, als partij die zich verantwoordelijk voelt voor het kind, niet de financiële beweging van dit kabinet zou steunen, maar de inhoud voorop zou stellen. Tot mijn spijt concludeer ik dat zij een financiële beweging die noodzakelijk is voor dit kabinet, de reden dat wij hier vandaag staan, steunt. Alle bezwaren op het gebied van het internationale Verdrag inzake de rechten van het kind legt de ChristenUnie naast zich neer. Dat vind ik jammer. Een halfjaar geleden zei de ChristenUnie nog: als het gebeurt, gebeurt het goed, en anders is 1 januari 2015 niet heilig. Dat vond ik verstandiger.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het zal niet de laatste keer zijn dat wij over de decentralisatie praten. Ik neem aan dat wij hier over vier weken weer staan, als de zorgarrangementen klaar zijn en er een eindrapport van de transitiecommissie is. Deze wet gaat over de kaderstelling en de manier waarop wij straks de decentralisatie georganiseerd hebben. Als wij die naast de intenties van de parlementaire werkgroep van destijds neerleggen, kan ik slechts met bewondering naar de nieuwe wet kijken en mijn waardering uitspreken. Dat heb ik ook gedaan. Het lijkt wel of mevrouw Leijten zelf geen bewegingen maakt, want zij zei een halfjaar geleden al: het is niks, het wordt niks, we gaan het niet redden. Nu zijn er heel substantiële stappen gezet in de goede richting, maar wij horen hetzelfde verhaal weer. De financiën zijn een onzekere factor, maar ik zal een van de eersten zijn om te zeggen dat dat geld gegarandeerd moet zijn en die zorg ook. Dat heeft met elkaar te maken. Het gaat nu echter over de kaders van de wet. Ik vind het teleurstellend dat de SP-fractie het nu toch laat afweten.

De voorzitter:
U wordt uitgedaagd, mevrouw Leijten, dus ik geef u uiteraard het woord.

Mevrouw Leijten (SP):
De heer Voordewind was er volgens mij niet aan het begin van het debat. Wij hebben een uitgebreide inbreng gehad. Wij hebben heel actief meegedaan. Vanaf het begin, toen het een provinciale taak werd, hebben wij actief meegedacht over hoe het beter kon. Mijn collega Nine Kooiman heeft twee jaar geleden nog een brochure gemaakt over het aanvallen van de bureaucratie in de jeugdzorg. Het is dus flauwekul wat de ChristenUnie nu zegt. Ik vind het typisch dat je een halfjaar geleden zegt dat het internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind mogelijk wordt geschaad en dat wij niet alleen op de haast en de haastige spoed moeten zitten, maar ook op het belang van het kind en dat je nu zegt dat het in een halfjaar allemaal verbeterd is, terwijl de noodklokken die worden geluid alleen maar harder klinken. Ik vind het spijtig dat je ja zegt tegen een kaderwet waarvan je de invulling nauwelijks kent en dat je zegt dat wij hier over vier weken weer staan. Ik moet het nog zien. Ik denk dat wij van de meerderheid in de Kamer te horen krijgen: de wet is aangenomen, nu is het aan de gemeenten, rust maar zacht.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik heb de coalitiepartijen in ieder geval niet horen zeggen dat zij straks niet meer thuis geven op het moment dat het eindrapport van de transitiecommissie er ligt. Ik denk dat wij dan heel snel hier weer met de staatssecretaris over spreken. De transitiecommissie heeft zelf gezegd dat zij wel degelijk zorgen heeft, dat zij er nog steeds positief in staat en dat zij haar finale oordeel zal vellen op het moment dat het eindrapport komt, maar dat zij dat met vertrouwen tegemoetziet. Dat is misschien het verschil tussen mevrouw Leijten en mijzelf. Ik zie die ontwikkelingen in het afgelopen halfjaar wel. Uiteindelijk moet het gaan om dat kind. Uiteindelijk moet je kijken naar de VNG en naar de wethouders die dagelijks met die kinderen werken. Ik heb veel respect voor de collega's die wethouder zijn geweest, want zij kennen de zaken persoonlijk. Die moeten wij centraal stellen. Zij hebben er geen belang bij dat wij weer gaan uitstellen en de jgz een eigen financiering laten organiseren. Zij hebben er belang bij dat er zo snel mogelijk en zo dicht mogelijk hulp op maat kan worden geboden.

Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik hecht veel waarde aan het oordeel van de heer Voordewind, omdat hij in de parlementaire werkgroep heeft gezeten en goed kan terugkijken. De mening van de heer Voordewind dat er nu een positief signaal uitgaat van het oordeel de transitiecommissie deel ik, kijkend naar de gemeenten. Er zijn stappen gemaakt en er is diepgang. De transitiecommissie verbindt echter ook een harder oordeel aan de duidelijkheid die gemeenten nog moeten krijgen. Is de heer Voordewind met mij van mening dat er in dit debat helderheid moet komen, in ieder geval over het moment waarop die duidelijkheid voor gemeenten er komt? Het een heeft natuurlijk te maken met het ander. Als die duidelijkheid niet kan worden gegeven, kunnen gemeenten ook niet verder.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik heb aangegeven dat wij voor het einde van het jaar graag duidelijkheid over de financiering willen hebben richting de gemeenten. Ik begrijp dat de transitiecommissie op 15 november met haar rapport komt. Laten wij hier nog voor het kerstreces een stevig debat hebben over de vraag in hoeverre de wethouders dan duidelijkheid hebben over die financiering. Ik begrijp dat het lastig is, want wij krijgen nog een volumewisseling. Mogelijk komt er nog meer geld bij vanwege de toename van het volume. Mogelijk zal er tot mei volgend jaar nog niet tot op de puntjes helderheid zijn over die financiering, maar ik denk dat wij aan het einde van het jaar een heel grote slag kunnen maken en dat de gemeenten daarmee aan de gang kunnen gaan en met de zorgaanbieders in gesprek kunnen gaan. Mocht dat niet het geval zijn, dan spreken wij elkaar weer, maar het gaat nu om de kaders.

Mevrouw Bergkamp (D66):
We hebben het over 2014. Dat is ook het jaar van de verkiezingen, waardoor het een heel raar jaar is. De heer Voordewind had mijn fractie niet gehoord over de twijfels die zij heeft over de voortgang en de planning als 2014 geen verkiezingsjaar was geweest. Wat vindt hij daarvan?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Wij hebben het dan met name over de financiën, want die wethouders zijn er al een hele tijd mee bezig. De vernieuwingsprojecten zijn al in gang gezet. De grote steden zijn er enorm mee bezig. Het is niet zo dat zij nu pas gaan nadenken over hoe zij die zorg moeten gaan vormgeven. Ik geef toe dat de financiën cruciaal zijn voor die wethouders. Dat hoor ik ook van mijn eigen wethouders. Daar moeten wij echt voor het einde van het jaar duidelijkheid over krijgen. Dat vind ik een belangrijk punt en ik hoop dat de staatssecretaris daar, niet meer vandaag, maar morgen, uitgebreid op ingaat.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.


Labels
Bijdragen
Joël Voordewind
Zorg, Welzijn & Sport

« Terug

Archief > 2013 > oktober