Inbreng Gert-Jan Segers inzake wijziging Wetboek Strafrecht ivm invoering adolescentenstrafrecht

donderdag 07 februari 2013 00:00

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers als lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie inzake wijziging Wetboek van Strafrecht ivm invoering adolescentenstrafrecht

Onderwerp:   Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht

Kamerstuk:    33 498

Datum:            7 februari 2013

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat zich richt zich op de invoering van een adolescentenstrafrecht. In het voorstel worden adolescenten in de leeftijd van 18 tot 23 jaar benaderd als een afzonderlijke groep.

Aanleiding voor de afzonderlijke benadering is het grote aandeel dat adolescenten in de leeftijd van 15 tot 23 jaar hebben in de criminaliteit. Genoemde leden erkennen het grote aandeel van adolescenten in de criminaliteit, maar hebben hun twijfels of het wetsvoorstel het juiste middel is om dit te behelpen.

Genoemde leden stellen vast dat de staatssecretaris ter nadere onderbouwing van dit wetsvoorstel onder andere aanvoert dat  recente wetenschappelijke inzichten (neurobiologische onderzoeken) steun bieden voor een afzonderlijke benadering van de adolescent; met andere woorden,  een strafrechtelijke afdoening waarin nadrukkelijker rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsfase van de adolescent, wanneer dat gunstig is om het gedrag te beïnvloeden. Genoemde leden merken op uit voortschrijdende inzichten uit de wetenschap aanleiding geven er van uit te gaan dat de biologische en psychologische ontwikkeling pas rond het 25e levensjaar volledig tot stand komen. In dat kader vragen genoemde leden waarom de staatssecretaris heeft gekozen voor de leeftijdsgrens van 23 jaar en niet van 25 jaar aangezien dit meer beantwoord aan recentelijk wetenschappelijk onderzoek.

Genoemde leden twijfelen of 16 en 17-jarigen volgens het volwassenenstrafrecht zouden moeten worden berecht, omdat dezelfde nieuwe wetenschappelijke inzichten juist grond lijken te geven om deze categorie juist volgens het jeugdstrafrecht te berechten en niet volgens het volwassenenstrafrecht. Genoemde leden vragen waarom staatssecretaris in het kader van dit recente onderzoek niet heeft overwogen om de voorbehouden bij het Verdrag voor de Rechten van het kind in de trekken en het wetsvoorstel vooral te concentreren op de uitbreiding van het jeugdrecht en minder op een toepassing van het commune strafrecht op jeugdigen. Genoemde leden merken op dat Nederland nog het enige land is dat deze voorbehouden handhaaft.

De Raad van State merkt op dat van de huidige regeling om jeugdstrafrecht op 18- tot 21-jarigen toe te passen en het volwassenstrafrecht op 16- en 17-jarigen toe te passen nauwelijks gebruik wordt. Genoemde leden twijfelen of het wetsvoorstel daarom noodzakelijk is. In het verlengde hiervan betwijfelen genoemde leden of het wetsvoorstel het juiste middel is om de sanctionering meer dadergericht te maken. De rechter kan binnen zijn reeds gegeven ruimte al maatwerk toepassen. Zou het dan niet meer in de handen van de rechter liggen om vaker het bestaande instrumentarium toe te passen (van het commune strafrecht op 16- en 17- jarigen en het jeugdstrafrecht op 18- tot 21- jarigen) en zegt het ontbreken daarvan in de praktijk iets over de noodzaak van het wetsvoorstel?

Genoemde leden merken op dat ook de tenuitvoerlegging van het toepassen van het commune strafrecht op 16- en 17-jarigen zal plaatsvinden in het circuit voor volwassenen. Daarmee kan van het opleggen van een sanctie uit het gewone strafrecht de samenplaatsing van jeugdigen met volwassenen het gevolg zijn. Genoemde leden merken op dat door de toepassing van jeugdrecht op adolescenten, minderjarigen en meerderjarigen  worden samengeplaatst in jeugdinrichtingen. Genoemde leden vragen of rekening wordt  gehouden met het specifieke karakter van de adolescent en vragen de staatssecretaris welke maatregelen deze zal nemen met betrekking tot de negatieve effecten van de samenplaatsing van minder- en meerderjarigen.

Genoemde leden constateren dat enerzijds wordt uitgegaan van een punitief adolescentierecht, en anderzijds het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht wordt gebruikt ter rechtvaardiging van het wetsvoorstel. Welk uitgangspunt dient volgens de staatssecretaris te prevaleren bij de uitvoering van het voorstel? Is vooral beoogd om jeugdigen harder te straffen, of adolescenten te betrekken bij het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht om deze daarmee een positieve ontwikkeling te laten doormaken.

In dat verlengde merken genoemde leden op dat het voorstel een aantal verzwaringen omvat  van met name de jeugdsancties. Deze verzwaringen staan in het teken van het beveiligen van de samenleving en de bescherming van de belangen van slachtoffers. Genoemde leden onderkennen deze belangen, doch hebben zij kanttekeningen bij de effectiviteit van de genoemde middelen.

Genoemde leden merken op dat het verbreden van de leeftijdscategorie voor het opleggen van jeugddetentie wordt verbreed en dat de maximale duur van jeugddetentie wordt uitgebreid naar vier jaar. Genoemde leden vragen of staatssecretaris  rekening heeft gehouden met een mogelijke toename van de bezetting in jeugdinrichtingen en of de staatssecretaris al maatregelen heeft overwogen ter voorkoming van (verdere) overbezetting. Genoemde leden vragen of staatssecretaris rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van deskundigheid om de nieuwe groep in jeugdinrichtingen te behandelen.

Genoemde leden merken op dat staatssecretaris  een beperking beoogt van de mogelijkheid om een ‘kale taakstraf’ op te leggen. Genoemde leden vragen of die staatssecretaris ook rekening heeft gehouden dat de rechter dichter geschikter is om rekening te houden met de persoon van de verdachte en in die zin niet beperkt moet worden bij het opleggen van een taakstraf. Genoemde leden twijfelen of er rekening is gehouden met de mogelijkheden tot het bepalen van maatwerk door de rechter.

Genoemde leden merken op dat de bezoekregeling voor jeugdigen in een Justitiële Jeugdinrichting wordt aangescherpt. Dit wordt gedaan met het oog op het tegengaan van het gebruik van verboden middelen. Genoemde leden onderkennen het doel van deze aanscherping, maar dringen aan op strenge waarborgen. De staatssecretaris gaat immers uit van veel langere periodes dan voorheen. Genoemde leden twijfelen of bij het ontbreken van dergelijke waarborgen, de aanscherping van de bezoekregeling kan leiden tot disproportionele praktijken en dringen aan op inachtneming van de zwaarte van een dergelijke maatregel.

De staatssecretaris  merkt op dat een niet-toepassing van het jeugdstrafrecht voor adolescenten door de rechter zal moeten worden gemotiveerd. De Raad van State stelt als kanttekening dat de toepassing van het jeugdstrafrecht slechts voor een zeer klein percentage zal gelden. Deze heeft zich gebaseerd op de huidige praktijk van de toepassing van jeugdstrafrecht op 18- tot 21-jarigen. Genoemde leden vragen of de staatssecretaris zich er van bewust is dat de rechter voor heel overgrote deel dus zal moeten gaan motiveren waarom deze gebruik maakt van het commune strafrecht, wat volgens de staatssecretaris ook het uitgangspunt blijft bij het wetsvoorstel. Genoemde leden vragen of deze motiveringsplicht geen onevenredige werkdruk voor de rechter met zich mee zal brengen.

Resumerend dringen genoemde leden er op aan dat de staatssecretaris meer rekening houdt met recente wetenschappelijke ontwikkelingen en verder onderzoekt of de gekozen middelen noodzakelijk zijn voor het takenpakket van de rechter. Ook hebben genoemde leden ernstige twijfels  bij de geschiktheid en evenredigheid van de genoemde zwaardere maatregelen.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

Labels
Bijdragen
Gert-Jan Segers
Justitie

« Terug

Archief > 2013 > februari