Passend onderwijs

maandag 16 november 2020 00:00

Kamerstuk: 31497

Bijdrage aan een notaoverleg met minister Slob voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

De heer Bruins (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Er is al veel gezegd. Passend onderwijs past ook vaak niet. Wat misschien wel het meest fout ging, was het verwachtingenmanagement. Onderwijs zou passend worden voor ieder kind, maar ik denk dat het eerlijk is om te zeggen dat de politiek hier haar eigen teleurstelling heeft georganiseerd.

Daarbij komt dat we als politiek en maatschappij tegenwoordig heel veel van het onderwijs verwachten. Voor alles wat er mis kan gaan in de samenleving kijken we naar scholen en leraren, die het maar voor ons moeten oplossen. Laten we niet vergeten dat een school gewoon niet alles kan. De rol van ouders is ook cruciaal.

Het begint bij kinderen die opgroeien in sterke, stabiele, veilige gezinnen, en bij de houding die ouders ten opzichte van een school aannemen en de verwachtingen die ze hebben. Ik denk dus dat een belangrijke sleutel ligt bij het goede samenspel tussen ouders, leraren en leerlingen, waar nodig ondersteund door anderen, zoals gemeenten, zorg en jeugdhulp. De sleutel ligt bij betrokken professionals, die leerlingen daadwerkelijk in de ogen kijken.

Voorzitter. Ik zie ook wel dat het op sommige plekken gelukkig heel goed gaat. Er zijn samenwerkingsverbanden die wel als een trein lopen. Er zijn bestuurders en schoolleiders die hun nek uitsteken om leerlingen een plek te bieden. Leerkrachten zetten zich met hart en ziel in om elke leerling recht te doen, ook als het hun over de schoenen loopt.

Voorzitter. De minister geeft het zelf al aan in zijn brief: in de afgelopen periode, waarin het passend onderwijs ingevoerd werd, hadden veel scholen te maken met het leraren- en schoolleiderstekort, en ervoeren leraren hoge werkdruk door onder meer grote klassen. Daar komt ook nog eens de coronacrisis bij. Zoals de heer Rog al memoreerde, is het goed dat de minister weer extra geld heeft geregeld voor het onderwijs in deze kabinetsperiode.

De voorzitter:
Voordat u verdergaat: de heer Kwint heeft een vraag.

De heer Kwint (SP):
Ja, over de verschillen tussen samenwerkingsverbanden. Ik ben het met de heer Bruins eens dat we vaak, af en toe iets te vaak, van de samenwerkingsverbanden zelf, en ook van derden en betrokkenen, horen dat het op sommige plekken een stuk beter gaat dan op andere plekken. Ik vraag het simpelweg omdat ik het zelf niet heb kunnen vinden, en de heer Bruins misschien wel: zijn er volgens hem verklarende factoren waarom het op sommige plekken beter gaat dan op andere?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ja. Er is een onderzoek, van Jeugdzorg, meen ik. Ik heb het in ieder geval gelezen. Dat zegt: "Er zijn factoren die maken dat sommige samenwerkingsverbanden beter lopen dan andere. Het bijzondere is dat dat niet in het systeem zit maar in mensen." De conclusie die daar getrokken wordt, is: "Wat is er nodig? De wil om elkaar te vinden. De wil om dezelfde taal te spreken. Mensen die het kind aanzien, echt in de ogen kijken. En ook bestuurlijk lef en moed, om de regels heel ruim te interpreteren." Ik herinner mij zelf een werkbezoek waarbij verschillende partijen aan tafel zaten die om de kinderen heen staan. Toen begon een van de mensen van de mbo-school waar ik op bezoek was gewoon te vertellen over een kind dat in een bepaalde thuissituatie zat. Toen zei de directeur van de school die er ook bij zat: o, je hebt het over Robert! Het was een grote school, maar ze wisten van elkaar gewoon over wie ze het hadden. Dan zie je dat ze dus echt betrokken zijn bij de leerlingen en dat het goed gaat. Het zit 'm dus in mensen. Betekent dat dat we kunnen aantonen dat het in plaats A goed gaat en in plaats B niet? Nee, maar we weten wel wat succesfactoren zijn en welke aspecten op sommige plekken goed gaan.

De heer Kwint (SP):
Ik heb die verhalen over de cultuur binnen het samenwerkingsverband inderdaad ook gelezen. Ik zou het alleen heel cynisch vinden als we zouden moeten constateren dat de reden dat het op zo verschrikkelijk veel plekken niet lukt, is dat schoolbestuurders of andere betrokkenen meer met hun eigen belang bezig zijn dan met het belang van kinderen. Ik geloof eigenlijk niet dat dat de enige verklarende factor is. Ik denk namelijk dat dat onrecht doet aan het werk dat heel veel mensen wel degelijk voor die kinderen willen doen.

U constateert, volgens mij terecht, dat een van de succesfactoren is: de bereidheid om af en toe de regels aan de laars te lappen of in ieder geval heel ruim te interpreteren. Wat zouden wij kunnen doen om docenten en bestuurders daarin meer ruimte te geven om het goede te doen voor leerlingen en ze niet vast te laten lopen in een woud van regels?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Dat is een hele goede vraag van de heer Kwint. Ik denk dat wij in Den Haag over het algemeen te veel en te gauw denken: "Weet je wat? We gaan regels stellen en we doen er wat geld bij, en dan hebben we het opgelost." Maar het echte werk gebeurt natuurlijk daarbuiten, in de maatschappij, bij de leraren en de schoolleiders. In ieder geval denk ik dat wij als politici op onze handen moeten zitten en zo weinig mogelijk regels moeten stellen. Iets verderop in mijn tekst pleit ik ook voor vrije regelruimte, ruimte om regels wat ruimer te interpreteren. Leraren weten het beste wat er nodig is voor kinderen. Daar moeten wij ze vooral zo weinig mogelijk mee lastigvallen. We moeten zorgen dat er genoeg handen voor de klas zijn: leraren die met eerlijke arbeidsvoorwaarden gewoon goed hun werk kunnen doen, en hele goede schoolleiders die vooral een heleboel zooi van die leraren weghouden. Dat zit 'm dus in mensen, in leiderschap. Bij ons als politiek zit het 'm ook in het leiderschap om eens een keer geen regels te maken.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. De minister doet verbetervoorstellen om passend onderwijs beter te laten werken. Het is een ambitieuze agenda, met 25 voorstellen — het is al genoemd. De voorstellen kunnen op steun van mijn fractie rekenen. Maar bij dit alles — ik kom eigenlijk op wat de heer Kwint mij vroeg — is een belangrijke toetssteen voor mijn fractie dat de voorstellen niet mogen leiden tot meer bestuurlijke drukte, tot meer juridisering of tot meer administratieve rompslomp. Daar zullen we de uitwerking van de voorstellen op beoordelen, want wat is er de afgelopen jaren voor een circus gecreëerd, met bestuurlijk gedoe, procedureel getouwtrek en het heen en weer schuiven van kinderen. Dat moet echt anders. Graag hoor ik van de minister hoe hij ervoor kan zorgen dat die nieuwe voorstellen het niet complexer en bureaucratischer maken maar juist eenvoudiger en soepeler.

Een punt waarvoor ik nog aandacht wil vragen — de heer Van Meenen noemde het ook — is de samenwerking tussen de domeinen jeugdhulp, zorg en onderwijs. Dit leidt nog te vaak tot problemen omdat er zowel financieel, bestuurlijk als juridisch schotten zitten tussen deze domeinen, terwijl het kind centraal zou moeten staan. Hoe ziet de minister dit voor zich? Hoe kunnen we zorgen voor ontschotting, voor samenwerking? Begint het al niet met het probleem dat er enorme schotten tussen de verschillende ministeries bestaan? Zouden wij in de toekomst niet moeten zorgen dat de verschillende jeugddomeinen onder één minister vallen? En voor de kortere termijn: is de minister het met mij eens dat we, waar mogelijk, vrije regelruimte moeten bieden? Juist als de regels van de domeinen onderwijs en zorg met elkaar knellen, kan het wenselijk zijn om af te kunnen wijken van de regels in het belang van de ontwikkeling en het welbevinden van kinderen en jongeren. Ik denk aan het bieden van onderwijsondersteuning en onderwijsmiddelen buiten de school. Graag hoor ik van de minister hoe hij aankijkt tegen deze vormen van vrije regelruimte.

Tot slot, voorzitter. Het is ook al genoemd door de heer Rog: het praktijkonderwijs. Een waardevolle en eigenstandige schoolsoort, die een belangrijke rol vervult in het stelsel. Het is erg goed nieuws dat er stappen worden gezet voor directe bekostiging van het praktijkonderwijs. Kan de minister dit toelichten? Hoe gaan we daar komen? Kan hij dit versnellen? Ook vraag ik graag zijn aandacht voor het pleidooi van het voortgezet speciaal onderwijs om het vso voortaan echt als voortgezet onderwijs te behandelen en ook onder de cao voortgezet onderwijs te laten vallen. Hoe kijkt de minister daarnaar? Is het misschien niet nog beter om dan maar gewoon direct één cao voor p.o. en vo te maken, zoals hier al vaker is gesuggereerd?

Ik sluit af met de minister te feliciteren en te zeggen dat er geen mooier onderwerp dan passend onderwijs is om je 60ste levensjaar mee te beginnen, want dit is het begin van zijn 60ste levensjaar. Inmiddels vraagt iedereen zich af: hoe oud is mevrouw Westerveld dan vandaag geworden? Bij dames verraad je dat niet, maar voor de hoogbegaafde leerlingen onder ons: wanneer ze weten dat de minister aan zijn 60ste levensjaar is begonnen en het verschil in leeftijd tussen mevrouw Westerveld en de heer Slob vijf faculteit gedeeld door drie faculteit is, dan kunnen de leerlingen die meekijken naar dit debat vast wel uitrekenen hoe oud mevrouw Westerveld vandaag geworden is.

De voorzitter:
Hopelijk krijgen we dat antwoord dan nog voor het einde van dit debat vandaag. Vast wel.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Via Twitter. En ik stuur een taart op aan iedereen onder de 14 jaar die als eerste het antwoord via Twitter geeft.

De voorzitter:
Kijk, dat is mooi. Dank voor deze bijdrage, meneer Bruins. Er is nog een vraag van de heer Bisschop voor u.

De heer Bisschop (SGP):
Even wat taalkundige vragen. Allereerst: de heer Bruins stuurt een taart op naar iedereen die als eerste … Zo lust ik er ook nog wel een paar!

De heer Bruins (ChristenUnie):
Zo zie je maar, hè. Taal en bèta's gaan niet samen; dat is duidelijk.

De heer Bisschop (SGP):
Even over de vrije regelruimte; dit is wel een serieuze vraag. Wat bedoelt collega Bruins daarmee? Dat ze zelf regels mogen stellen? Of is "regelvrije ruimte" een betere omschrijving?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ja, dat is ook wel heel taalkundig. Bèta's en de Kamer gaan niet samen, hè meneer Van Meenen? Dat zeggen we dan als bèta's onder elkaar.

De voorzitter:
De heer Van Meenen was druk bezig met uw prijsvraag, want hij hoopt natuurlijk als eerste die taart te winnen.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Hij is aan de leerlingen of collega's aan het uitleggen …

De heer Van Meenen (D66):
Ja, ik ben aan het uitleggen wat "faculteit" is.

De voorzitter:
Bijles.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ja, vijf faculteit gedeeld door drie faculteit.

De heer Bisschop heeft helemaal gelijk over de taalkunde in zijn vraag. Het gaat erom dat er inderdaad ruimte is om te kunnen experimenteren en dat je dan niet meteen op de vingers wordt getikt, maar dat de inspectie zegt: interessant, we staan dat toe; probeer het en we gaan samen met jullie kijken hoe het gaat. Een voorbeeld: er zijn hele strakke regels voor schooltijden en pauzes, wanneer die precies vallen, maar als je merkt dat sommige kinderen net even wat extra pauze of een pauze op een ander moment nodig hebben, wie kan er dan tegen zijn om daar dan wat in te schuiven en daar wat mee te experimenteren? Daarin hoort de inspectie schouder aan schouder te staan met de scholen. We kennen allemaal het initiatiefwetsvoorstel van een paar jaar terug, waar de heer Bisschop ook aan meedeed. Ik denk dat we hierin aan dezelfde kant staan.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat laatste roept bij mij een vraag op. Ik vind het hele mooie woorden van de heer Bruins over inclusief onderwijs. Is hij het met mij eens dat we zouden moeten kijken naar wat er nog meer gedaan kan worden voor initiatieven — ik noemde er in mijn tekst een aantal — die het inclusief onderwijs juist verder helpen, maar die net niet binnen de regeltjes vallen en daardoor telkens tussen de wal en het schip dreigen te vallen?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik denk dat we wat dat betreft hetzelfde bedoelen: dat wat er, bij een hele strakke interpretatie, net niet in past. Laten we alsjeblieft blijven beseffen dat passend onderwijs alleen maar kan werken als leraren de ruimte krijgen om te doen wat goed is voor het kind. Daar moeten wij als politici zo min mogelijk tussen zitten.

De voorzitter:
Dank.

Labels
Bijdragen
Eppo Bruins
Onderwijs

« Terug

Archief > 2020 > november