Bijdrage Esmé Wiegman aan het algemeen overleg Flexibilisering jeugdgezondheidszorg.

woensdag 01 februari 2012 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink in een algemeen overleg met staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Onderwerp:   Flexibilisering jeugdgezondheidszorg

Kamerstuk:   32 793

Datum:            1 februari 2012

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Met een zoon in groep 7 heb ik recentelijk de vragenlijst voor het reguliere jeugdgezondheidsonderzoek ingevuld. Op school waren de kinderen al zelf aan de slag gegaan met het gezondheidspaspoort. Ik vond het best spannend. Het voelt een beetje als een examen. Zijn we een geslaagd gezin? Ben ik een geslaagde moeder? Maar gelukkig hadden we broccoli gegeten op de avond voordat het gezondheidspaspoort werd ingevuld. Dat doet het natuurlijk wel goed. Tegelijkertijd realiseerde ik mij hoe eenvoudig het is om sociaalmaatschappelijke antwoorden in te vullen. Het is aan de vaardigheden van de arts om door façades heen te prikken. We kennen de voorbeelden van kinderen die onder druk en uit loyaliteit aan hun ouders de passende antwoorden geven. Als ik de meest recente kabinetsbrief lees, ben ik bang dat we voor we het weten in nog meer papierwerk en afvinklijstjes terechtkomen. De papieren moeten namelijk kloppen voor de monitoring en de inspectie. Hoe gaat de staatssecretaris dit voorkomen?

Op dit moment is de inspectie niet tevreden over de veelheid aan modellen van flexibilisering die in Nederland uitgevoerd worden. Het is niet langer zeker dat alle kinderen in Nederland minimaal hetzelfde basispakket krijgen, aangevuld met regionaal maatwerk. Daarom steunt de inspectie de ontwikkeling door het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid op verzoek van het ministerie, van een beperkt aantal modellen van flexibilisering waarmee op verantwoorde wijze jeugdgezondheidszorg kan worden aangeboden. Waarom is er gekozen voor een aantal modellen die zich nog niet in de praktijk hebben bewezen en die nog niet wetenschappelijk zijn onderzocht? Waarom heeft de IGZ al aangekondigd om deze modellen te handhaven? De reactie van ActiZ is treffend: de leefwereld van kinderen in onze samenleving kan niet in een beperkt aantal modellen gevat worden.

Belangrijk onderdeel van de flexibilisering is de rol van het onderzoek. Hoe meten we succes? Het is belangrijk om kennis te nemen van de ervaringen die Rotterdam-Rijnmond heeft opgedaan, waar KIEN over de hele stad is uitgerold. Het college en de raad hebben ermee ingestemd na een spannende discussie over de vraag op welke risico's je let en selecteert. Uiteindelijk is er een mooi schema uitgekomen, met collectieve en individuele contactmomenten. Op ieder moment kan een kind en een ouder voor individueel consult worden uitgenodigd. Er wordt geprobeerd met een verschuiving van de middelen die het met zich meebrengt, meer tijd te besteden aan risicokinderen. Daarvoor is een uitgebreide risicolijst gemaakt met een indeling in verschillende categorieën aandachtskinderen. Dat is op zich een goede lijn. Ondertussen moeten we blijven beseffen dat het met veel ouders en kinderen goed gaat.

De uitvoering van de pilot blijft spannend: wat doen we als het misgaat? Het is ook spannend omdat van consultatiebureauartsen nu iets heel anders wordt gevraagd dan waarvoor ze opgeleid zijn. Dat vraagt een hele cultuurverandering van een beroepsgroep die vaak al lang in de sector werkzaam is. Ze moeten niet alleen medische aspecten bekijken, maar ze moeten ook bekijken of er risicofactoren zijn. Dat vraagt veel van hen, maar het is cruciaal.

In de kabinetsbrief lees ik: "Deze vernieuwingen binnen de jeugdgezondheidszorg zijn relevant voor de doorontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin in het kader van het nieuwe stelsel. Ook in de nieuwe situatie vervult de jeugdgezondheidszorg een belangrijke rol in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Doel is om een verschuiving te krijgen van de zware zorg naar meer preventie, ondersteuning en lichte zorg. Om ieder kind de zorg te geven die het nodig heeft acht ik het belangrijk om te kunnen differentiëren, met behoud van de kwaliteit van zorg voor ieder kind. Ik verwacht dat effectieve vernieuwingen in de jeugdgezondheidszorg daar een bijdrage aan kunnen leveren." Waar denkt de staatssecretaris precies aan? Hoe verankeren we dit? Of is dit iets vrijblijvends, in de zin van: ach, we zien wel? Gaat dit tot het basiszorgaanbod van de Centra voor Jeugd en Gezin behoren en wordt het straks opgenomen in het wetsvoorstel zorg voor jeugd? Tijdens het laatste wetgevingsoverleg is de motie-Dijsselbloem/Wiegman-Van Meppelen Scheppink (33000-XVI nr. 106) ingediend. In die motie wordt verzocht om het vastleggen van een basistakenpakket.

Het is nu al spannend om bepaalde kinderen minder te zien. Ook spannend is de ruimte die een gemeente heeft ten opzichte van het wettelijk basispakket. Hoever mogen gemeenten van de staatssecretaris gaan? Hoe kan het nieuwe stelsel eraan bijdragen dat we het totale budget zo effectief mogelijk inzetten? Ook dat vraagt wellicht keuzes ten aanzien van prioritering etcetera.

Voor meer informatie zie ook www.tweedekamer.nl.

Labels
Bijdragen
Esmé Wiegman

« Terug

Archief > 2012 > februari