Bijdrage Arie Slob plenair aanpassingswetten openbare lichamen BES

woensdag 17 november 2010 17:00

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ik verexcuseer mijn collega Ortega-Martijn. Zij is helaas nog ziek. Zij is vandaag nog wel naar de Kamer gekomen, maar er kwam geen geluid meer uit haar mond. Minister Donner zal dat herkennen. Misschien hebben zij deze week met elkaar gesproken.

 

De voorzitter: Ik hoop niet dat het heel erg besmettelijk is. Ik blijf een beetje uit de buurt.

**

 

De heer Slob (ChristenUnie): Ik kan op dat punt geen enkele garantie geven. U zult het in elk geval vanavond met mij moeten doen. Drie weken geleden was ik nog op een van de BES-eilanden. Ik heb daar gesprekken gevoerd. Mede om die reden ben ik zeer gemotiveerd om dit debat van mijn collega over te nemen. Het gaat immers wel ergens over, zoals vorige sprekers al benadrukten.

            Maandag heeft de fractie van de ChristenUnie tijdens het wetgevingsoverleg al uitgesproken dat zij enige zorg heeft over de wijze waarop met de aanpassingswetgeving met betrekking tot de BES-eilanden wordt omgegaan. Dat raakt het punt dat mevrouw Van Gent inbracht met betrekking tot de coördinatie. Die is niet altijd even zichtbaar. Dat betekent dat je verschillen ziet waarvoor de ratio niet altijd te vinden is. Het is ook van belang dat wij de wetgeving, ook die met betrekking tot de BES-eilanden, altijd toetsen. Een van de belangrijke ijkpunten daarvoor is de slotverklaring van oktober 2006, die toch een beetje het spoorboekje is van wat er daarna nog zou moeten gebeuren. Daar is de wetgeving op geënt. Deze slotverklaring is destijds nog ondertekend door de toenmalige minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties de heer Nicolaï, nu een van onze collega's.

            In de slotverklaring staat onder punt A, nr. 5: "Bij aanvang van de nieuwe staatsrechtelijke positie zal de Nederlands-Antilliaanse wetgeving die op de drie eilanden van kracht is, van kracht blijven. Geleidelijk zal deze wetgeving worden vervangen door Nederlandse wetgeving. Gezien onder meer de bevolkingsomvang van de drie eilanden, de grote afstand met Nederland en het insulaire karakter, zullen echter van de Nederlandse wetgeving afwijkende voorzieningen worden getroffen. Er zal zorgvuldig worden geanalyseerd op welke punten afgeweken zal moeten worden."

            Als ik dat nog eens even tot me door laat dringen en het projecteer op wat er nu met betrekking tot de onderwijswetgeving gebeurt -- nagenoeg alle Nederlandse onderwijswetgeving wordt nu ook op de BES-eilanden van toepassing verklaard -- vraag ik het kabinet nog eens heel indringend hoe deze zaken zich tot elkaar verhouden. Wij hebben hier toch moeite mee, want wij hebben de indruk dat dit niet de route is die is afgesproken. In mijn gesprekken een paar weken geleden heb ik gemerkt dat er op de eilanden op deze wijze naar wordt gekeken. Dat raakt ook het vertrouwen dat wij onderling zouden moeten hebben.

            De Raad van State was kritisch over de voorgestelde wetgeving met betrekking tot het onderwijs. Deze heeft letterlijk gezegd dat het niet verstandig is om de Nederlandse onderwijswetten als voorbeeld te nemen voor de BES-wetsvoorstellen: "Gelet op de kleine aantallen scholen en de specifieke problemen in het onderwijs in de openbare lichamen dient het onderwijs niet te worden geregeld in grote onderwijswetten, met de bijbehorende uitvoeringsregelingen, op dezelfde voet als in het Europese deel van Nederland. Het zou, zo oordeelt de Raad, overzichtelijker zijn om te volstaan met korte, sobere wetten -- waarvan de kernbepalingen eventueel ontleend kunnen worden aan de Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen en de Europees-Nederlandse onderwijswetten -- aangevuld met afspraken met afzonderlijke scholen; zulke afspraken kunnen dan snel worden aangepast aan de voortgang in het realiseren van de noodzakelijke kwaliteitsverbetering." De vraag is hoe de regering is omgegaan met deze toch wel redelijk kritische opmerkingen van de Raad van State, die min of meer in het verlengde liggen van hetgeen voortvloeit uit de afspraken die bij de slotverklaring zijn gemaakt.

 

De heer Van Bochove (CDA): De heer Slot citeerde net het slotakkoord. Uit dit citaat blijkt nadrukkelijk dat zo nodig de Nederlandse wetten van toepassing zijn omdat de Nederlands-Antilliaanse wetgeving niet in alle gevallen toereikend is. Het is hem toch niet ontgaan dat wij sinds de tijd dat de slotverklaring is opgesteld een aantal ontwikkelingen hebben meegemaakt? Wij hebben onder andere geconstateerd dat het met het onderwijs op de Nederlandse Antillen op dat moment nog en nu op de BES-eilanden alles behalve florissant gaat. Dat is een van de redenen dat wij nu tot de conclusie komen dat wij een aantal stappen moeten zetten. Dat kan hem toch niet ontgaan zijn?

 

De heer Slob (ChristenUnie): Dat is mij zeker niet ontgaan. Een van mijn volgende zinnen zou zijn geweest dat de kwaliteitseisen op een heel hoog niveau moeten worden vastgesteld en dat wij uiteraard moeten werken aan een verdere verbetering van het onderwijs op de BES-eilanden, zoals die de afgelopen jaren al is ingezet. De minister heeft bijvoorbeeld met betrekking tot de kwaliteit van het personeel, de docenten, een aantal opmerkingen gemaakt die als positief kunnen gewaardeerd.

De noodzaak daarvan wordt bij ons ook niet betwist. In dat opzicht zijn we ook blij met het feit dat de minister een agenda heeft toegezegd met als doel om ook die verbeteringen verder in gang te zetten. De grote vraag blijft echter of dat traject ook niet gewoon ingezet kon worden als je verder had doorgeborduurd op onder andere de landsverordeningen met betrekking tot onderwijs. Ik vraag mij af of je daarvoor bijna de complete implementatie van de Nederlandse onderwijswetgeving nodig hebt. Daar leg ik de vinger bij en ook bij het traject dat daarover is gevoerd.

            Wij hebben erover nagedacht of wij met een amendement iets moesten doen op het terrein van onderwijs. Wij liepen echter het risico dat het als een destructief amendement werd gezien. Dat willen wij natuurlijk niet als verwijt krijgen. De vraag is natuurlijk wel wie er begonnen is als het om destructiviteit gaat. Op dit moment volsta ik met de volgende motie op dit punt.

 

*M

 

De Kamer,

 

gehoord de beraadslaging,

 

overwegende dat een complex geheel van Nederlandse onderwijswetgeving van toepassing wordt op de BES-eilanden;

 

overwegende dat wetgeving uitvoerbaar moet zijn op de eilanden en dat er rekening moet worden gehouden met de afwijkende situatie op de eilanden;

 

van mening dat wetgeving moet bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs op de BES-eilanden;

 

van mening dat het monitoren van de invoering van de onderwijswetgeving in een vroeg stadium de mogelijkheid biedt om bij te sturen in verband met de afwijkende situatie op de eilanden;

 

verzoekt de regering om de invoering van de onderwijswetgeving te monitoren en daarvan periodiek verslag te doen aan de Kamer,

 

en gaat over tot de orde van de dag.

 

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Slob en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

            Zij krijgt nr. 14 (32419).

**

 

De heer Slob (ChristenUnie): Dit zou uiteraard ook kunnen aansluiten bij de verantwoordelijkheden die de inspectie op dit punt krijgen, maar de regering begrijpt dat wij hiervoor heel specifiek voor deze eilanden aandacht willen vragen.

            Als wij proberen om de ratio te ontdekken tussen het een en het ander, valt ons ook op dat er voor een heel uitgebreid invoeringstraject wordt gekozen ten aanzien van de sociale regelingen. De minister heeft daarover afgelopen maandag gezegd dat het wel twintig jaar zou kunnen duren voordat de in Nederland gebruikelijke sociale regelingen ook op de BES-eilanden van toepassing zijn. Dat betekent dat wij wat het onderwijs betreft alle wetgeving van toepassing verklaren en dat we hiervoor wat meer tijd nemen. Dat zou wat meer in de lijn liggen van het Statuut. Het is wel volslagen onduidelijk wanneer wat gaat gebeuren. Dat we daarop meer zicht krijgen is ook van belang om de rechtszekerheid van de burgers in Nederland te waarborgen. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

 

*M

 

De Kamer,

 

gehoord de beraadslaging,

 

overwegende dat in het Europese deel van Nederland tal van sociale regelingen zijn waar burgers een beroep op kunnen doen;

 

overwegende dat de sociale regelingen op de BES-eilanden afwijken van het in Nederland gangbare stelsel van regelingen;

 

van mening dat er binnen Nederland gelijke rechten behoren te gelden voor de toegangen tot sociale zekerheid door burgers;

 

verzoekt de regering om met een overzicht te komen van alle sociale regelingen en de Kamer te informeren op welke termijn de verschillende in Nederland geldende regelingen voor de BES-eilanden van kracht worden,

 

en gaat over tot de orde van de dag.

 

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Ortega-Martijn, Recourt en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

            Zij krijgt nr. 14 (32428).

**

 

De heer Slob (ChristenUnie): Ik maak nog een paar opmerkingen.

            Maandag is het antwoord op de vraag gegeven of er al hbo- of wo-instellingen zijn die begonnen zijn met een vestiging op de eilanden. Dat antwoord was ontkennend. Die vestigingen zijn er dus nog niet en het ligt ook niet voor de hand dat die er op korte termijn komen. Wij hebben inmiddels wel van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) begrepen dat ze op Bonaire nu al onderwijs sph aanbieden, maar dat dit niet zonder problemen gaat. De deelnemers worden niet bekostigd aan de school, omdat de eis is dat de studenten in Nederland woonachtig zijn. Dat is toch wel wat vreemd, want Bonaire is in elk geval sinds 10 oktober een openbaar lichaam. Het is een bijzondere gemeente, dus de vraag is of je op deze manier dat onderscheid mag maken. Ik verzoek de minister om dit verder op te pakken. Wil zij nagaan of het probleem dat er nu is, kan worden weggenomen? Graag wil ik een toezegging op dit punt.

            We hebben een amendement ingediend over de Wijziging wet vestiging bedrijven BES, Burgerlijk Wetboek BES. Wij vinden dat ook op de BES-eilanden de burgers hetzelfde recht moeten krijgen of hebben om een onderneming te starten. Ik hoop op een positieve reactie van de regering en anders wel van de Kamer.

            Tot slot dien ik nog een motie in die ik nu voorlees. Die betreft de communicatie en de eisen die daaraan mogen worden gesteld, ook als het gaat om onze Rijksambtenaren.

 

*M

 

De Kamer,

 

gehoord de beraadslaging,

 

overwegende dat op de BES-eilanden naast het Nederlands de talen Papiaments en Engels gebruikt worden;

 

overwegende dat er taaleisen gesteld worden aan ambtenaren die op de BES-eilanden in een publieksfunctie werken;

 

overwegende dat taalvaardigheid in de lokale taal een voorwaarde is om goed te functioneren in de lokale samenleving;

 

van mening dat de eisen op het terrein van de taalvaardigheid niet alleen behoren te gelden voor ambtenaren in een publieksfunctie maar ook voor de uitgezonden rijksambtenaren;

 

verzoekt de regering om zorg te dragen dat de lokale ambtenaren en de uitgezonden rijksambtenaren taalvaardigheid in Papiaments en Engels hebben of leren wanneer ze in overheidsdienst op de eilanden werken,

 

en gaat over tot de orde van de dag.

 

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Slob en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

            Zij krijgt nr. 15 (32428).

 

Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Archief > 2010 > november