Bijdrage Carola Schouten aan het wetgevingsoverleg Novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en kabinetsreactie rapport Enquêtecommissie Woningcorporaties

maandag 08 december 2014 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carola Schouten als lid van de vaste commissie voor Wonen en Rijksdienst aan een wetgevingsoverleg met minister Blok voor Wonen en Rijksdienst

Onderwerp:   Novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en kabinetsreactie rapport Enquêtecommissie Woningcorporaties

Kamerstuk:    33 966          

Datum:           8 december 2014

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. Ook ik zeg eerst dat wij vorige week een goed debat hebben gehad met de parlementaire enquêtecommissie die onderzoek heeft gedaan naar de woningcorporaties. Er zijn al veel onderwerpen aan bod geweest. Veel collega's hebben al wat meer inhoudelijke vragen gesteld over de wijze waarop de minister tegen een aantal zaken aankijkt. Omwille van de tijd zal ik mij voor een deel van dit soort vragen aansluiten bij wat collega's hebben gezegd. Los van alle misstanden die de afgelopen jaren absoluut hebben plaatsgevonden bij een aantal corporaties ben ik wel benieuwd hoe de minister het stelsel waardeert. Vindt hij dat wij hier met elkaar een goed stelsel hebben gecreëerd? "Gecreëerd" is misschien een beetje te veel eer voor ons, want er is ook heel veel uit het maatschappelijk middenveld gekomen. Vindt de minister echter dat we in essentie wel een goed woningcorporatiestelsel hebben, met alle mitsen en maren die wij de afgelopen jaren hebben gezien en waarom wij nu inderdaad maatregelen moeten nemen om te voorkomen dat die in de toekomst weer zullen ontstaan? Ik ben benieuwd naar de algemene waardering van de minister.

Wij hebben gezien dat er grote projecten, risicovolle investeringen en zelfverrijking hebben plaatsgevonden. Dat zijn allemaal geen zaken om trots op te zijn. Die moeten wij ook aan banden leggen. De enquêtecommissie heeft daarvoor de pijnlijke maar goede vinger op de zere plek gelegd. Ik wil alleen ook graag benadrukken dat er heel veel corporaties en corporatiebestuurders zijn die wel het hart op de goede plek hebben en die ook elke dag bezig zijn om te zorgen dat de doelgroep waarvoor de woningcorporaties ooit zijn opgericht over betaalbare woningen kan beschikken op een manier waarop ze zelf niet voor die kwaliteit en die prijs een woning op de markt zou kunnen verwerven. Ik wil benadrukken dat we die kant nog wel voor het voetlicht moeten brengen.

De centrale vraag die we vandaag moeten beantwoorden luidt hoe wij ervoor gaan zorgen dat de goede kanten van het stelsel bewaard blijven en er tegelijkertijd geen ruimte meer komt voor uitwassen. Dat is best balanceren -- dat ik heb ik tenminste zelf ondervonden -- tussen alle zaken die je moet afwegen rond het stelsel. Volgens mij heeft de minister diezelfde worsteling zo nu en dan ook wel eens meegemaakt.

Ik zal even aangeven in welke volgorde ik de punten zal behandelen. Ten eerste zal ik ingaan op de afbakening van het taakgebied, de DAEB/niet-DAEB-discussie in jargon. Daarna zal ik spreken over de leefbaarheid en het maatschappelijk vastgoed. Vervolgens zal ik spreken over het toezicht en  daarna over de positie van de huurders. Ik zal afsluiten met een aantal losse vragen en zaken die nog niet aan de orde zijn gekomen in die blokjes.

Ik kom op het taakgebied. Ik zeg het de enquêtecommissie na: de eerste taak van de woningcorporaties is het bouwen en beheren van woningen voor mensen die een laag inkomen hebben en niet in staat zijn op een andere wijze een woning te verwerven. Dat is de kern van de werkzaamheden van de woningcorporaties en dat moet wat ons betreft ook de kern blijven in het hele stelsel dat wij nu op onderdelen gaan wijzigen. Dat wil niet zeggen dat er wat ons betreft daaromheen absoluut niets meer mogelijk is: de niet-DAEB-is-niet-doendiscussie. Ik heb vorige week met de voorzitter van de enquêtecommissie deze discussie ook gevoerd. Hij gaf op enig moment ook aan dat je bij het "niet-DAEB is niet doen" misschien ook moet bekijken wat je onder DAEB gaat verstaan. Dat lijkt een wat andere discussie, maar in principe is dat ook de kern. Je kunt ook de focus leggen op wat geen kerntaak is, maar misschien moet je vragen wat dan wel de kerntaken van een woningcorporatie zijn. Ik kwam erachter dat er ook volgens de commissie een wat ruimere taakopvatting mogelijk is. Daar ligt de kern van het hele punt, namelijk de vraag wat wij met elkaar als kerntaak gaan aanmerken.

In de constructie die deze minister heeft gekozen staat terecht, zoals een aantal collega's ook zegt, dat het niet zo is dat niet-DAEB niet meer mogelijk is, maar dat dit in een administratief of juridisch gescheiden entiteit moet worden ondergebracht. Een aantal mensen heeft hier al aangegeven dat daartegen heel veel bezwaren bestaan vanuit de sector. Dat kun je lobby noemen. Ja, ook ik ben dit weekend platgebeld, niet alleen door Aedes, maar ook door heel veel andere belanghebbenden die weer een andere mening hadden. Dit zeg ik om het even wat breder te trekken. Ik denk echter dat het gevaar wel aanwezig is dat wij met elkaar een enorm administratief circus gaan optuigen. Al eerder zei ik in een interruptie bij de heer Monasch dat dit ertoe kan leiden dat er straks heel veel geld, tijd en energie gaat zitten in het administratief of juridisch scheiden van allerlei taken die misschien heel moeilijk te knippen zijn, terwijl ik graag wil dat het geld primair voor de huurders en voor betaalbare woningen beschikbaar komt. Ik zou het erg jammer vinden om al die overhead op deze manier op te pompen. Ik ben ook benieuwd of de minister heeft berekend welke kosten zijn juridische en administratieve scheiding met zich mee zal brengen. Wij hebben vorige week een heel mooie benchmark ontvangen over de woningcorporaties. Daarin zagen we grote verschillen tussen de overhead van die corporaties. Ik ben wel benieuwd hoeveel dit eraan zal bijdragen. Hopelijk kan de minister daarin wat meer inzicht geven.

Naast de kosten en het administratieve gedoe is het nog belangrijker dat de kans op weglekken van maatschappelijk vastgoed op deze manier aanzienlijk is. Dat zou mijn fractie zeer betreuren. Het is geld dat door de doelgroep bijeen is gebracht, terwijl straks misschien door de afstoot van de niet-DAEB-activiteiten, de niet-kerntaken, commerciële partijen voor een prikkie woningen of voorzieningen kunnen kopen die wel zijn gerealiseerd met het geld dat door huurders is opgebracht. Hoe kijkt de minister daartegenaan?

Het gevaar bestaat ook dat er minder gebouwd zal worden voor de groep die net boven de doelgroep uitkomt, voor de mensen die met hun inkomen net boven de liberalisatiegrens uitkomen. Ik zou wensen dat er voor deze groep heel veel interesse vanuit de markt bestaat, maar ik constateer dat die er helaas nog niet is. Daar moeten wij wel wat mee. Ik voorzie dat we nu in ieder geval de inkomensgrens wel iets oprichten voor een korte periode -- in dit wetsvoorstel is dit vijf jaar -- maar dat daar nog wel een probleem zit en dat corporaties op dat terrein mogelijk nog een taak zullen houden. Ik vraag de minister hoe hij daartegenaan kijkt.

Minstens zo belangrijk is dat er wat ons betreft gemengde wijken mogelijk moeten blijven.

De voorzitter: Een interruptie van de heer Van der Linde, zijn derde.

De heer Van der Linde (VVD):

Sprak de voorzitter omineus. Vijf jaar lang gaan wij de corporaties toestaan om toch weer in dat segment van €700 tot €900 te bouwen. Je bouwt echter niet voor 5 jaar maar voor 30 jaar. Dan schuif je dus alleen maar de toetreding van geïnteresseerde investeerders vijf jaar vooruit want over vijf jaar heb je exact hetzelfde probleem. Hoe ziet mevrouw Schouten dat?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): De heer Van der Linde weet misschien dat ik samen met de heer Monasch een motie heb ingediend om de inkomensgrens op te rekken. Ik constateer dat er politiek draagvlak was voor een periode van vijf jaar. Wij zouden best kunnen kijken of die periode wat langer kan worden. Ik zie echter dat daar geen politiek draagvlak voor is. Ook in Europa worden hierover nog discussies gevoerd. Ik denk dat wij binnen de mogelijkheden die er waren, het maximale hebben gedaan. Het is ook niet dat ik het zo leuk vind om die corporaties veel taken te geven, maar het is omdat ik constateer dat er voor die doelgroep echt nog te weinig aanbod is. De keus is dan dat je het óf door een corporatie laat doen, óf je laat de mensen in een dure woning zitten die zij eigenlijk niet kunnen betalen. Ik kies dan voor het eerste.

De heer Van der Linde (VVD): Wij delen dat probleem, want nog geen 10% van de totale hoeveelheid woningen in Nederland zijn woningen in de vrije sector. Juist om die reden heeft de Europese Commissie gezegd: jullie moeten daar wat aan doen, want die sector komt niet aan bod. Dan blijft toch mijn vraag: wat gaan wij doen om dat segment aantrekkelijker te maken en aan het feit dat die woningcorporaties zich juist daaruit terugtrekken? Kan mevrouw Schouten daar commentaar op geven?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Dit is een beetje een kip-eidiscussie. Wat komt er nu eerst? Is het omdat de corporaties die woningen straks in zeer beperkte mate kunnen aanbieden, voor maximaal 10% en gedurende maximaal 5 jaar? Ik zou zeggen: kom maar door, private investeerder! Als het zo'n interessante markt is, laat dan maar zien dat je daarin wilt investeren. Ik zou het echt heel fijn vinden als dat gebeurt. Ik zie alleen dat het niet gebeurt. Misschien moeten wij toch de investeerders weer aan tafel uitnodigen en vragen waar dat nu precies aan ligt. Ik zie niet in dat er geen mogelijkheden voor zijn omdat de drempels zo hoog zijn en de mensen nu keihard uit de markt worden geduwd. Ik hoop van ganser harte dat wij het over vijf jaar niet meer nodig hebben, maar ik vrees daar wel voor.

Mijn volgende punt gaat over de gemengde complexen en de gemengde wijken. Ik doe dat niet zo vaak, maar ik ga nu even een persoonlijk verhaal vertellen. Ik ben in 1995 in Rotterdam-West komen wonen. Dit is een geweldige wijk, maar daar is ook weleens sprake van wat problemen. Dat is ook bekend. Toen ik daar kwam wonen, was er bijvoorbeeld sprake van veel criminaliteit en drugsoverlast. Het was dus best een lastige wijk om in te wonen. De wijk was in die periode ook behoorlijk verloederd. Ik heb toen, en in de bijna twintig jaar dat ik er woon, meegemaakt dat juist de corporaties en de gemeente zeiden: wat er ook gebeurt, wij gaan ervoor zorgen dat hier andere soorten woningen komen, dat de wijken meer gemengd worden, dat er ook KoopGarantWoningen kunnen worden aangeboden, evenals gemengde complexen met sociale huur en grotere woningen voor een andere doelgroep. Door iedereen is daar ontzettend veel werk in verzet: door de corporaties en door de gemeente. Uiteindelijk is de wijk er ook echt veel leefbaarder door geworden. Je kunt dan wel zeggen dat de marktpartijen dat moeten doen, maar er was geen marktpartij die daar überhaupt wilde komen kijken. In die periode ging de waarde van de woningen daar alleen maar achteruit in plaats van dat er sprake was van een groeiende markt, zoals over het algemeen wel het geval was. Er werd dus echt niet geïnvesteerd. Ik ben dan ook heel erg blij dat er corporaties zijn die ervoor zorgen dat gemengde wijken wel mogelijk worden. Dat is geen sinecure; het was best een opgave, maar stukje bij beetje is het wel gelukt. Ik ben bang dat, als wij zo strikt gaan vasthouden aan de scheiding tussen DAEB en niet-DAEB, de woningcorporaties zullen zeggen: laat maar, wij zien af van al dat administratieve en juridische gedoe. Maar wat gebeurt er dan nog wel in de wijk door de marktpartijen? Je kunt zeggen: wat een zwarte gedachte en je moet wat positiever denken, maar ik heb ondervonden dat dit echt de realiteit in sommige wijken is.

Ik vraag mij ook af hoe realistisch het is om een scheiding te maken tussen DAEB- en niet-DAEB-activiteiten, bijvoorbeeld als het gaat om een Centrum voor Jeugd en Gezin, een zorgpunt en dat soort dingen. Vaak zijn die gevestigd tussen woningen in. Zij hebben een maatschappelijke functie, maar straks mogen ze niet meer onder DAEB vallen. De minister lijkt zelf ook te onderkennen dat op sommige punten die strikte scheiding tussen DAEB en niet-DAEB ongewenste effecten heeft. Hij heeft immers voor Rotterdam-Zuid een ruimer regime mogelijk gemaakt. Hij zag dus kennelijk ook in dat het nodig is ervoor te zorgen dat deze wijk een beetje voortgestuwd wordt in de vaart der volkeren. Ik vind dat een verstandige beslissing, maar het toont ook aan dat in bepaalde gebieden meer speelruimte noodzakelijk is om redenen van leefbaarheid en omdat de markt niet staat te springen om daarin te investeren.

Wij willen graag zoeken naar een mogelijkheid om die corporaties zich vooral te laten focussen op de kerntaak en hen daarbij enige ruimte te laten, zonder heel veel administratieve en juridische rompslomp. Wij laten ons daarbij graag leiden, onder anderen door de deskundigen die wij hebben gesproken. Bijna stuk voor stuk hebben zij gezegd: creëer wat speelruimte! Wat ons betreft zou die speelruimte kunnen zijn doordat je de ruimte geeft aan de woningcorporaties om maximaal 5% in niet-DAEB te investeren en zij het dan niet administratief of juridisch hoeven te scheiden. In de herstructureringsgebieden en krimpgebieden zou die ruimte wat ons betreft nog iets groter mogen zijn omdat de opgave daar vaak zwaar is en de marktpartijen nog minder zin hebben om daar wat te doen. Ik kan mij voorstellen, maar dat is misschien nog onderwerp van discussie, dat het in die gebieden ergens tussen de 5% en 10% zou kunnen liggen, en er daar dus wat meer ruimte wordt geboden. Uiteraard moeten die niet-DAEB-activiteiten alleen worden uitgevoerd als het past binnen de woonvisie die met de gemeente is afgesproken. Afhankelijk van het feit of het amendement van de heer Verhoeven wordt aangenomen, zou dat moeten plaatsvinden onder toezicht of supervisie van een "woningcorporatieautoriteit". Ik geloof dat dit het nieuwe woord was, maar laten wij dit "het toezichtsregime" noemen. De financiële toezichthouder moet hier ook bij betrokken zijn. Hoe kijkt de minister daartegenaan en wat vindt hij van de kwestie van de administratieve lasten, de leefbaarheid en de gemengde wijken in relatie tot zijn eigen voorstel?

Wij staan in dit standpunt inderdaad niet alleen. De heer Verhoeven merkte al verbaasd op dat VNO-NCW, de partij die toch altijd beducht was op oneerlijke concurrentie, nu ook zegt: geef toch die 10% ruimte. Ik snap dat. Ook de VNG vraagt dat, evenals Bouwend Nederland, en dat zijn toch niet de usual suspects. Zij onderkennen nu echter ook dat dit wel een beter systeem is.

De minister heeft aangegeven dat hij er door Europa aan gehouden wordt de DAEB- en de niet-DAEB-activiteiten administratief en juridisch te scheiden. Is dat iets wat echt ononderhandelbaar is met Europa? Of is het iets waarvan de minister zegt: ik heb niet zo'n zin meer om daarmee naar Europa te gaan? Dat zijn twee verschillende dingen. Ik hoor graag van de minister dat het echt een onmogelijkheid is en geen onwil. Dat laatste is een beetje een groot woord, maar ik bedoel dat hij zegt: ik ga er niet meer voor terug.

Ook de nieuwe uitleggebieden worden redelijk beperkt. Wij hebben daar nog wel vragen over, maar ik sluit me gemakshalve even aan bij de vragen die de heer Knops daarover heeft gesteld.

Dan kom ik op het punt van de interne financiering. Voor de nieuwe uitleggebieden wordt dit met de AMvB onmogelijk gemaakt. Maar als je strikte voorwaarden stelt aan die nieuwe uitleggebieden, zou interne financiering dan niet juist wenselijker zijn dan externe financiering? Een en ander ook gezien alle gevaren rondom de banken en dergelijke waarop anderen al hebben gewezen. De afgelopen periode hebben we gezien dat dit niet heel erg fijn ging.

Op het punt van de interne financiering wordt nu ook een knip gemaakt. Opbrengsten uit verkoop na 2012 mogen worden aangewend voor de financiering van niet-DAEB. Er ontstaat dan toch een soort willekeur. Als je toevallig niet zo heel veel hebt verkocht na 2012, heb je weinig speelruimte voor interne financiering. Bovendien wordt de mogelijkheid van interne financiering wel genoemd in het wetsvoorstel, maar er wordt geen inhoudelijke invulling aan gegeven. Kan de minister hierop meer toelichting geven? Waarom is daar niet voor gekozen en waarom is de keuze voor 2012 gemaakt?

De novelle biedt ruimte voor een verlicht administratief regime voor kleinere woningcorporaties als ze voldoen aan de voorwaarden dat het minder dan 1.000 woningen betreft, er minder dan 5% in niet-DAEB is geïnvesteerd en er geen verbindingen zijn. Ook hier is niet helemaal duidelijk wat dat verlichte regime dan precies inhoudt, aangezien hierover geen wetsartikel is opgenomen. Kan de minister daar meer toelichting op geven? En waarop is de grens van 1.000 woningen gebaseerd? Ook voor woningcorporaties met 2.000 woningen is splitsen en scheiden een enorme administratieve klus. Ik heb een amendement in voorbereiding waarin wij de ruimte groter maken voor woningcorporaties tot maximaal 2.000 woningen, maximaal 5% niet-DAEB en geen verbindingen. Ik hoor naast me zeggen dat dit veel te weinig is. Het mag ook meer worden, mijnheer Monasch. Wij hebben een dergelijk amendement dus in voorbereiding en afhankelijk van de antwoorden, kijken wij of wij dit gaan indienen.

Ik kom bij het punt leefbaarheid. De novelle voorziet in een bijdrage aan de leefbaarheid, maar in de concept-AMvB wordt gesteld dat bijdragen aan de leefbaarheid uitsluitend kunnen worden ingezet ten behoeve van de huurders van woongelegenheden van de toegelaten instelling. Hoe werkt dit praktisch uit? Sommige complexen zijn gemengd, zoals ik net al heb aangegeven. De woningcorporaties moeten dan een soort knip gaan maken in wat er wel en niet mag gebeuren in het kader van de leefbaarheid. Laten we het beroemde voorbeeld van het trapveldje er even bij nemen. Hoe kun je voorkomen dat er andere kinderen dan de kinderen uit jouw huurcomplex op dat trapveldje gaan voetballen? Dat lijkt mij een tamelijk ingewikkeld handhavingsprobleem. Hoe moet ik die zin in de concept-AMvB dan interpreteren? Is dat toch wat ruimer dan alleen voor de huurders en, zo ja, hoever gaat dat dan?

Dan kom ik bij het punt maatschappelijk vastgoed. Er is toch nog wel wat onduidelijkheid over de vraag wat nu wel en niet onder maatschappelijk vastgoed, als zijnde DAEB, mag worden gerekend. Ik moet nu even heel technisch worden. In artikel 45, lid 2, wordt verwezen naar bijlage 5 van de concept-AMvB. Daarin is het lijstje opgenomen van welke taken wel en niet binnen het kader van maatschappelijk vastgoed vallen. In de concept-AMvB zelf, artikel 3.4, staat echter dat maatschappelijk vastgoed, zijnde DAEB, de gebouwen en de categorie gebouwen zijn die bij ingang van het besluit reeds in het bezit waren van de toegelaten instelling. Begrijp ik goed dat nieuwe buurthuizen en jeugdcentra niet meer onder DAEB kunnen vallen, maar alleen de bestaande nog? Dat lijkt me een beetje rare en ook onwenselijke ontwikkeling. Kan de minister aangeven hoe ik het artikel moet lezen? Ik constateer overigens ook dat de lijst met maatschappelijk vastgoed die is opgesomd in bijlage 5, veel strikter is dan de al bestaande Europese lijst. Waarom heeft de minister hiervoor gekozen? Wat is de ratio dat een jongerencentrum straks wel mag, maar bijvoorbeeld een basisschool niet meer, terwijl dat van Brussel nog wel mag? Ik hoor graag hoe de minister die afweging heeft gemaakt. En dan hebben wij het nog niet over de vraag wat het maatschappelijk vastgoed is en wat er allemaal moet plaatsvinden. Wij kregen pas nog een mail van een directeur van een woningcorporatie die aangaf dat hij bezig was met een complex waarin ook een jongerencentrum was opgenomen. Hij vroeg zich af of daar straks nog een biertje gedronken of een kopje koffie geschonken kan worden, omdat dit al dan niet tot een horecaonderneming bestempeld zou kunnen worden. Ik wil niet in die discussie treden, maar ik vrees dat de minister daar straks met de gemeenten of de toezichthouder wel in terecht gaat komen, aangezien dit vrij algemeen is bepaald en iedereen toch een beetje zelf moet gaan uitzoeken waar de grenzen dan precies liggen.

Ik heb nog een vrij specifieke vraag. Is mijn constatering juist dat, op basis van de Algemene Maatregel van Bestuur, kerken of religieuze instellingen in buurtcentra nog wel een zaaltje mogen huren? Ik weet dat dit op zondag nog weleens gebeurt. In de AMvB wordt echter alleen over verenigingen en stichtingen gesproken, terwijl dergelijke partijen soms wel, maar soms ook niet tot die categorie behoren. Misschien worden zij straks, als zij daar een keer op zondag komen aanlopen, buiten de deur gezet. Dat zou jammer zijn. Ik hoor graag de uitleg van de minister.

Dan kom ik bij het toezicht. De zienswijzen over waar en hoe het toezicht te positioneren, lopen nogal uiteen. De minister wil het financieel toezicht in huis halen en het volkshuisvestelijk deel bij de ILT laten. De parlementaire enquêtecommissie stelt echter een woonautoriteit op afstand van de minister voor, waarbij het volkshuisvestelijk deel wordt verankerd in de woonvisie en de prestatieafspraken tussen de woningcorporaties en de gemeenten. Wat de ChristenUnie betreft moeten we er in ieder geval voor zorgen dat de toezichthouder onafhankelijk is. Het feit dat de minister hem in huis wil halen, kan de schijn van onafhankelijkheid tegenwerken. Ik denk dat je dat als minister niet zou moeten willen. Ik denk ook dat het goed is als we zoeken naar manieren om die onafhankelijkheid beter te borgen. Daarvoor kijk ik ook met interesse naar het amendement dat de heer Verhoeven heeft ingediend over een inspectiemodel. Wacht, ik word gecorrigeerd: ik zou moeten spreken over de geest van het amendement dat misschien door de heer Verhoeven wordt ingediend. Enfin, als ik degene zou zijn die het zou indienen, dan zou het meer richting een inspectiemodel moeten gaan. Ook zouden we meer naar één toezichthouder toe moeten. Hevel dus het toezicht op de governance en de integriteit over naar de financieel toezichthouder; dat kan vaak samen, lijkt mij. Ik ben er wat betreft het volkshuisvestelijk deel groot voorstander van om een grote rol bij de gemeenten neer te leggen. De gemeenteraad is democratisch gelegitimeerd en kan de wethouder bevragen op hoe het gaat en wat de plannen zijn. Ik denk dat het dan wel goed is om een woonvisie verplicht te stellen. Anders is er geen enkel haakje meer om dat toezicht te laten plaatsvinden. Er worden natuurlijk wel prestatieafspraken gemaakt, maar prestatieafspraken zijn ook ingebed in een grotere woonvisie. Ik hoor graag hoe de minister daartegen aankijkt.

Ik kom op de positie van de huurders. Die behoeft verbetering, stelt de parlementaire enquêtecommissie. Wij delen dit uitgangspunt. Dan is uiteraard ook de vraag hoe je dat precies uitwerkt. Om te komen tot evenwichtige afspraken is het volgens de ChristenUnie belangrijk dat huurders een van de partijen moeten zijn die de woonvisie onderschrijven. Je krijgt dan een tripartiet model met gemeenten, woningcorporaties en huurders. Daarin zijn alle belangen evenwichtig verdeeld en kan er tot een gemeenschappelijke visie met draagvlak gekomen worden.

In 2008 -- het is al even geleden -- is de motie-Depla/Ortega-Martijn aangenomen om het recht op een lokaal handvest bij sloop of renovatie op te nemen in het BBSH. Hierdoor krijgen de huurdersorganisaties het recht om afspraken te maken over de manier waarop zij bij sloop- en renovatieplannen worden betrokken. In de novelle Herzieningswet is nu wel opgenomen dat er een reglement is, maar dat is nog vrij leeg. Wat ons betreft moet daar wat meer body aan gegeven worden. Ik heb hiertoe een amendement achter de hand, waarin we bijvoorbeeld ook regelen dat er een recht op een second opinion door een deskundige is, als er sloop- of renovatieplannen zijn. Er worden ook andere zaken in geregeld, bijvoorbeeld recht op terugkeer in dezelfde buurt, recht op betaalbaarheid van de vervangende woning en meer van dat soort aspecten. Wij willen graag dat dit in de AMvB wordt meegenomen. We hebben dat amendement bij de vorige herzieningswet ook ingediend. We gaan nu weer een poging wagen, omdat de positie van de huurders op dit soort punten volgens ons verbeterd moet worden. Ik heb ook de voorstellen over een huurderscommissaris en dergelijke gehoord. Ik kijk met interesse naar de amendementen die daarover door de collega's zullen worden ingediend.

Ik heb nog een paar overige punten. Het eerste punt is het voorkomen van Europees aanbesteden. Dat lijkt wellicht een afgeleid punt, maar als de stelselwijziging doorgaat, is de kans aanwezig dat nationale of Europese rechters woningcorporaties als publiekrechtelijke instellingen zullen kwalificeren en als gevolg daarvan zullen bepalen dat er Europees moet worden aanbesteed. Dat brengt veel verplichtingen en kosten met zich mee, niet alleen voor de woningcorporaties, maar ook voor de lokale aannemers die bij dergelijke projecten graag wat werk verrichten.

Wat ons betreft is dat onwenselijk. Kan de minister ons verzekeren dat er niet Europees aanbesteed hoeft te worden? Zo niet, dan zullen wij hierover ook een amendement indienen.

Er is al veel gezegd over de regio-indeling. Ik vraag ook naar de blinde vlek. Wat als corporaties zich op hun kerngebied moeten richten en als er dan opeens gebied overblijft waar niets meer kan plaatsvinden? Dat zou een beetje jammer zijn, vooral voor Amersfoort, zeg ik tegen de heer Verhoeven. Ik heb het voorstel van de heer Monasch om corporaties op te splitsen gehoord. Zou dat voldoende soelaas bieden voor dit probleem? Hoe kunnen we dat eventueel vorm geven?

Ik heb nog een vraag over de kleine regio's, bijvoorbeeld in Groningen, Friesland en Limburg. Bij de regio-indeling zou de grens voor een gebied daar op 200.000 huishoudens gesteld kunnen worden, omdat de woningcorporaties anders in een erg klein gebied moeten opereren. Ziet de minister het probleem dat er niet te kleine corporaties maar te kleine regio's zullen ontstaan? Wat vindt hij van de voorgestelde grens van 200.000 huishoudens per regio?

De parlementaire enquêtecommissie laat de afweging over een optimaal werkgebied aan de woningcorporaties zelf. Deze zou gebaseerd moeten zijn op lokale omstandigheden en de opgaven van de desbetreffende corporatie. Ik ben benieuwd hoe de minister dat ziet.

De enquêtecommissie heeft aanbevolen om meer experimentele vormen van wonen toe te staan, zoals een nieuwe, experimentele vorm die nu in opkomst is, namelijk de wooncoöperatie, waarbij een groep bewoners zelf besluit om een coöperatie te vormen. In de tweede nota van wijziging geeft de minister daar ook ruimte voor, maar er zijn nog wel wat vragen. Enkele daarvan zijn al door collega's gesteld. Ik noem als voorbeeld dat het merendeel van de bewoners van de wooncoöperatie tot de doelgroep moet behoren wat betreft de inkomensgrens. Op welk moment moeten we dan tellen? Het kan best zijn dat enkele mensen eruit zijn gegroeid in de tijd tussen de intentie om een coöperatie te vormen en het moment waarop deze gerealiseerd wordt. Het wordt een beetje ingewikkeld als je er elke keer zeker van moet zijn dat je er niet overheen komt. Welk moment telt om te bepalen of de meerderheid onder die inkomensgrens valt?

Voor het overige sluit ik mij aan bij de vragen die door mijn collega's zijn gesteld.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

Labels
Bijdragen
Carola Schouten
Wonen & Ruimtelijke ordening

« Terug

Archief > 2014 > december