Bijdrage Joël Voordewind aan het algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

dinsdag 03 maart 2020 00:00

Bijdrage Joël Voordewind aan een algemeen overleg met minister Kaag voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Kamerstuknr. 26485

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Collega Van den Hul heeft al een aantal schrijnende voorbeelden genoemd van hoe het fout kan gaan in de productieketens, als het gaat om uitbuiting, slavernij en kinderarbeid. We weten van de katoenpluk in Turkije. We weten van de schoenenhandel, de thuishandel in Albanië. Er zijn voldoende voorbeelden die dit onderwerp zeer relevant maken.

Als ik dan kijk naar wat het beleid tot nu toe is geweest met betrekking met de convenanten, dan constateer ik samen met de IOB dat de convenanten niet voldoende zijn om alle bedrijven en ook alle sectoren met een hoog risicoprofiel te bereiken. Zie IOB-rapport, pagina 78. Als we kijken naar de bekendheid van de OESO-richtlijnen die hieraan ten grondslag liggen, dan weten we alleen dat er een nulmeting is gedaan in 2017. Er zou een tussenmeting zijn uit 2018, maar daar — we leven nu in 2020 — weten we nog steeds de uitkomsten niet van. Wanneer krijgen we die tussenmeting van de minister?

Als we kijken naar het rijtje convenanten dat is afgesloten, zien we dat er een aantal pas kort geleden is afgesloten en dat een aantal langlopende convenanten nog geen doorslaggevend succes hebben behaald. Van een van de eerste succesvolle convenanten die we hadden, het textielconvenant, wordt door het IOB gezegd dat er nog geen duidelijke impact in de productielanden wordt gerealiseerd. Dat betekent dat we papier hebben, maar dat er in de praktijk nog niks daadwerkelijk gebeurt. Lichtpuntje is het Convenant Verantwoord Goud. Daar zien we dan wel dat het mogelijk is om kinderen uit die goudmijnen te halen. In Oeganda 120 kinderen, die inmiddels wel naar school gaan. Het is dus niet alleen kommer en kwel, maar welke conclusie trekt de minister nu zelf uit de voortgang van de convenanten op basis van het overzicht in haar eigen brief?

Ik vraag me ook af of de bestaande convenanten de eerder geïdentificeerde risicosectoren wel goed afdekken. Waar ziet de minister nog gaten? Het IOB ziet die gaten ook nog steeds. In de land- en tuinbouwsector komt er maar geen convenant tot stand. Aan sommige convenanten doen alleen de branches mee en niet de bedrijven zelf. Aan andere convenanten doet de helft van de bedrijven maar mee. Het steenkoolconvenant en het convenant bancaire sector houden alweer op te bestaan. Wat betekent dat eigenlijk, dat ze ophouden te bestaan? Worden ze dan weer verlengd of gaat er verder niets meer gebeuren? Kan de minister daar wat over zeggen?

Genoeg reden om als Kamer en als ChristenUnie te kijken naar het project IMVO-maatregelen in perspectief, dat de minister ook zelf naar voren schuift. In voorbereiding daarop hebben wij alvast ons huiswerk gedaan. Dat heeft geleid tot een nota Tegen slavernij en uitbuiting, voor een wettelijke ondergrens voor verantwoord ondernemen. Dit naar aanleiding van de IOB-evaluatie, maar ook naar aanleiding van de beschrijving van de voortgang met de huidige convenanten. Ik wil niet op de evaluatie vooruitlopen. Ik heb begrepen dat die deze zomer komt, maar ik ga niet op mijn handen zitten. Daarom hebben wij ons huiswerk gedaan. Ik deel het huiswerk graag met de collega's hier, en ook met de minister. Ik zou dan ook graag feedback van de collega's willen, om te kijken of we gezamenlijk misschien tot een goed pakket kunnen komen dat we aan de minister kunnen voorleggen als er straks onvoldoende resultaten worden bereikt met de convenanten en waarmee we kijken aan welke contouren de wet moet voldoen.

De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Van Haga.

De heer Van Haga (Van Haga):
De heer Voordewind stelt dat het rapport van de IOB tot de conclusie leidt dat er wetgeving moet komen, maar ik lees hier dat er juist vraagtekens bij worden gezet en dat er heel weinig bekend is over de effectiviteit en de efficiëntie van dit soort wetgeving. Daarom heeft de IOB twee aanbevelingen. Het moet gemonitord worden en we moeten ons goed laten informeren over wat er om ons heen gebeurt. De conclusie die ik in dit rapport lees, is: geen wetgeving, en we wachten nog even af.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Die conclusie heb ik niet gezien. Ik heb gezien dat de IOB een smart mix voorstaat, van vrijwilligheid — lees: convenanten — maar ook van een ondergrens op het gebied van wetgeving. Ze constateert inderdaad dat de convenanten nog niet tot voldoende resultaat hebben geleid. Dat kunnen we zien door die te evalueren. Tegelijkertijd is het nog lastig om harde conclusies te trekken over de wetgeving die we in Europa hebben. De Franse wet is nog maar een jaar in werking. We zijn net bij het Franse parlement geweest en hebben daar de initiatiefnemer gesproken. Het heeft wel geleid tot veertien rechtszaken en één veroordeling, heb ik begrepen. En het heeft geleid tot het in de boardrooms brengen van het maatschappelijk verantwoord ondernemen, zo vertelde hij ons. We zien ook dat bedrijven roepen om een wettelijke ondergrens. Zij zeggen tegen ons: geef ons alstublieft een gelijk speelveld. Ik kan het antwoord nog langer maken, maar …

De voorzitter:
Ik zou het kort houden. Ik geef de heer Van Haga kort het woord, want inmiddels is de heer Weverling van de VVD ook aangeschoven. We zijn nu met negen sprekers. We hadden vijf minuten afgesproken. Daar wil ik nog aan vasthouden. Maar laten we de interrupties en de antwoorden dan kort houden. De heer Van Haga nog voor een tweede reactie en dan gaan we verder.

De heer Van Haga (Van Haga):
Ik ben het natuurlijk helemaal met de heer Voordewind eens dat imvo een belangrijk thema moet zijn in de boardroom, maar het aantal rechtszaken is totaal niet maatgevend. Ik raad hem dan toch aan om pagina 15 van het rapport nog een keer te lezen, want daar staat gewoon dat de conclusie is dat het niet effectief is, dat er nog weinig bekend is en dat ze aanbevelen om er geen wetgeving van te maken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Er is nog niet voldoende van bekend. Dat klopt, want die wetgeving is er natuurlijk nog maar net. In Duitsland moeten ze die nog maken. Daar zijn ze druk mee bezig. Frankrijk was een koploper, maar die wetgeving loopt ook nog maar een jaar. Maar de laatste Europese studie van de Europese Commissie, die vorige week is uitgekomen, over manieren om due diligence te reguleren, verwacht juist wel heel positieve effecten van de wetgeving om tot een gelijk speelveld te komen en om een grotere invloed te hebben op bedrijven. De implementatie en de monitoring kunnen daardoor verbeterd worden. In die nieuwe studie van de Europese Commissie wordt dus een hele trits aan argumenten opgesomd om wel tot wetgeving over te gaan. Nogmaals, die zaken hoeven elkaar niet uit te sluiten. Ze kunnen prima in het verlengde van elkaar liggen.

De voorzitter:
Oké. Ik verzoek de heer Voordewind om zijn betoog voort te zetten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Welke elementen zouden dan in zo'n wetgeving kunnen zitten? Dan beroep ik mij op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en op, nogmaals, de goede handreiking over due diligence van de OESO. Die heb ik nog een keer doorgelezen. Daar staan hele goede en hele duidelijke richtlijnen in. Die geven als het ware de volgende parameters. Het gaat om alle bedrijven. Natuurlijk hangt de mate van verantwoordelijkheid af van de grootte van het bedrijf. Het gaat om alle sectoren, waarbij hoogrisicosectoren natuurlijk meer due diligence vragen dan andere. Het gaat om het focussen op de imvo-risico's, mensenrechten, arbeidsrechten, milieubescherming en corruptiebestrijding. Het gaat om passende maatregelen en niet om een juridisering van de problemen. De Franse wet is gericht op gerechtelijke procedures, maar de guiding principles richten zich op bemiddeling. Alleen daardoor kan je een verbetering krijgen, niet door juridisering. De OESO stelt ook voor om een toezichthouder via de NCP's, de Nationale Contactpunten, te laten verlopen. Dat zijn de globale elementen van zulke wetgeving, zoals ook wordt voorgesteld door de UN Guiding Principles en zoals we die hebben uitgewerkt in deze notitie. Nogmaals, ik ga graag met de collega's om tafel om hierover door te praten. Daarom dien ik de notitie vandaag nog niet in, maar presenteer ik haar wel.

Ten slotte, voorzitter. Kent de minister de studie die ik net noemde van de Europese Commissie naar de manieren van due diligence? Die pleit voor een wettelijke ondergrens, zodat de implementatie en de toegang tot herstel verbeterd kunnen worden. Ziet de minister deze voordelen ook? Is de minister ook bereid om met gelijkgezinde landen alvast na te denken over hoe dan tot wetgeving gekomen kan worden?

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank, meneer Voordewind, maar voordat we afsluiten, zie ik een interruptie van de heer Alkaya.

De heer Alkaya (SP):
Het is in ieder geval goed om te zien dat de ChristenUnie met zo'n initiatief komt. Voordat de ChristenUnie in de coalitie zat, trokken we altijd samen op op dit onderwerp. Nu we tegen het einde van de kabinetsperiode aan zitten, zien we dat er blijkbaar toch wat ruimte is ontstaan. Maar ik heb toch een belangrijke vraag aan de ChristenUniefractie, aan de heer Voordewind. Is het voor de heer Voordewind dan ook belangrijk dat zo'n wet, als uit de evaluatie blijkt dat die nodig is, er daadwerkelijk komt terwijl de ChristenUnie nog in de coalitie zit? Of moet dit over de verkiezingen heen getild worden?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik heb de contouren van die wet geschetst. Wij gaan nu wel netjes de evaluatie afwachten, want dat hebben we in het regeerakkoord met elkaar afgesproken. De voortekenen zijn dat een en ander nog tot onvoldoende resultaten leidt. Als dat bevestigd wordt in de evaluatie, hebben we in ieder geval ons huiswerk al gedaan. Daarom is het belangrijk dat we niet de evaluatie afwachten, maar nu, hopelijk, met elkaar de contouren vaststellen. Dan kunnen we na de zomer de minister de opdracht geven om de eerste stappen te zetten tot die wetgeving. Ik hoop dat we genoeg tijd hebben om die wetgeving dan hier in de Kamer te behandelen, maar dat zal ook afhangen van hoe snel we als Kamer willen reageren.

De voorzitter:
De heer Alkaya, tweede reactie.

De heer Alkaya (SP):
Na de zomer gaan wij als Kamer dus aan de slag. Dan vragen we dus aan het kabinet om met zo'n wet te komen, want ik ben ervan overtuigd dat die nodig zal zijn, net als heel veel mensen. Of het land Frankrijk, om maar een voorbeeld te geven. Maar het is volgens mij ook belangrijk dat we niet nog meer tijd verspillen en niet nog langer wachten met de implementatie van zo'n wet. Het is belangrijk dat we geen genoegen nemen met een paar voorzichtige eerste stappen na de zomer. Voor de verkiezingen, nu dit kabinet er nog zit, moet er alvast een voorstel voor een wet naar de Kamer komen, als dat nodig is. Is de heer Voordewind dat met me eens of niet?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Zodra we de evaluatie hebben en de uitkomsten niet bevredigend zijn, dan kunnen we, zoals in het regeerakkoord staat, tot dwingende maatregelen overgaan. Ik hoop dat het kabinet en deze minister daartoe dan ook snel het initiatief nemen. Zo niet, dan moeten we kijken of de Kamer dat misschien gaat doen. We moeten deze wet zo snel mogelijk in de steigers zetten.

De voorzitter:
Dank, meneer Voordewind.

Meer informatie

Labels
Bijdragen
Buitenlands beleid
Joël Voordewind
Ontwikkelingssamenwerking

« Terug

Archief > 2020 > maart