Bijdrage Esmé Wiegman aan het wetgevingsoverleg Herindelingsvoorstel Goeree-Overflakkee

maandag 16 april 2012 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink, die Cynthia Ortega-Martijn vervangt, en de leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken in een wetgevingsoverleg met minister Liesbeth Spies van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Onderwerp:   Herindelingsvoorstel Goeree-Overflakkee

Kamerstuk:   33 175

Datum:            16 april 2012

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik mag vandaag mijn collega, mevrouw Ortega, vervangen. Zij zit de hele dag in een ander wetgevingsoverleg. Vanwege problemen op het spoor ben ik een stuk later. Ik vind het jammer dat ik de inbreng van de eerste drie, of bijna vier partijen gemist heb, maar ik ben ter voorbereiding op dit wetgevingsoverleg natuurlijk wel een beetje bijgepraat.

Mijn fractie heeft de lijn van dit kabinet bij de herindelingsdossiers kritisch gevolgd. Ik moet constateren dat die lijn tot nu toe consistent is geweest in onzorgvuldigheid en mistige beslissingen. Dat heeft geleid tot een nieuw beleidskader, maar vooral ook tot veel nodeloze frustratie en hoog oplopende emoties. Mensen, gemeenten en provincies voelen zich hierdoor niet serieus genomen en verhoudingen staan onnodig op scherp. Uiteindelijk kun je proberen om meer duidelijkheid te scheppen door een nieuw beleidskader in het leven te roepen, maar als dit kader zo breed wordt opgevat dat er van alles onder kan vallen, is er in feite weinig vooruitgang geboekt. Het gevoerde proces is voor mijn fractie even belangrijk als de uitkomst.

Dit wetsvoorstel betreft vier gemeenten, waarvan er één uitgesproken tegen is. Mijn fractie past ervoor om de inhoudelijke stappen die de betrokken gemeenten en de provincie hebben doorlopen over te doen. Dat is niet de rol van de Kamer. Mijn fractie wil daarom toetsen op de gevoerde procedure en op het veelbesproken beleidskader.

Herindelingsprocessen zijn ingrijpende besluiten die de mensen raken. Dat geldt in gevallen waarin alle gemeenten eensgezind samengevoegd worden, maar zeker in gevallen waarin een of meer gemeenten zich tegen herindeling keren. Wie de gemeente Goedereede bezoekt, kan niet om de emoties heen. Ik heb begrepen dat deze Kamercommissie bij haar bezoek aan Goedereede op een warm welkom van pamfletten en spandoeken werd getrakteerd.

Mijn fractie heeft herhaaldelijk aangehaald dat je alleen recht doet aan de betrokken partijen door consistent en consequent beleid te voeren en je te houden aan het beleid dat is afgesproken. Dat is -- en dat constateer ik met oprechte teleurstelling -- bij dit dossier niet het geval. Graag geef ik daarvoor een aantal argumenten.

Allereerst geeft de minister aan dat ze handelt in lijn met de motie Ortega-Martijn/Van Raak, die vraagt om het hanteren van één en hetzelfde beleidskader. In de memorie van toelichting lees ik dat de minister concludeert dat het wetsvoorstel conform het oude en het nieuwe beleidskader is. Volgens mij kan dat niet allebei waar zijn. Je hanteert ofwel één beleidskader conform de aangenomen motie, ofwel twee beleidskaders. In dat laatste geval handel je niet volgens de motie. Dat kan, maar geef het dan ook aan. Graag ontvang ik hierop een reactie.

Herindelingen dienen van onderop te komen. Daar is eigenlijk iedereen het over eens. De meningen verschillen echter over wat dat in de praktijk inhoudt. De gemeenten zijn aan zet, maar als ze er niet uitkomen, mag de provincie ingrijpen. De minister geeft in haar recente brief aan dat wanneer van dit uitgangspunt wordt afgeweken en de provincie besluit in te grijpen, het kabinet meer inhoudelijk zal toetsen of daarbij wel een terechte afweging is gemaakt.

Ook voor mijn fractie is het niet zo dat herindelingen slechts mogelijk zijn indien alle gemeenten akkoord gaan. Wij volgen echter wel het hernieuwde beleidskader, waarin staat dat ingrijpen door de provincie enkel in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Dat is een beperking ten opzichte van het vorige beleidskader. De minister geeft aan dat bij dit wetsvoorstel sprake van is van een uitzonderlijk geval. In onze optiek neemt zij hiermee echter afstand van deze nieuwe bepaling. Dat mag, maar laat de minister daar dan ook eerlijk en transparant in zijn. Wees dan consequent en geef aan dat het nieuwe beleidskader niet geldt voor lopende gevallen. Dat lijkt mij ook meer in lijn met de aangenomen motie. Nu kiest de minister er toch voor om het begrip "uitzonderlijke gevallen" zodanig op te rekken dat daar geen sprake meer van is.

In haar brief van 29 maart zegt de minister het volgende: "Het nieuwe beleidskader helpt de provincie hierbij door helder aan te geven in welke situaties en op grond van welke inhoudelijke criteria het kabinet de provinciale afweging zal toetsen." Mijn fractie heeft helaas van die helderheid weinig gemerkt. Kan de minister nogmaals aangeven hoe in dit wetsvoorstel sprake is van een uitzonderlijke situatie en hoe het nieuwe beleidskader hier meer helderheid over heeft verschaft?

Ik heb als Neerlandica niet zo veel zin in allerlei semantische discussies maar wel in consistentie en duidelijkheid. Ik vraag de minister wanneer het moment aanbreekt dat er geen alternatieven voorhanden zijn. Is dat alleen als alternatieven op inhoudelijke gronden geen duurzaam alternatief blijken te zijn, met andere woorden als gemeenten door samenwerking niet voldoende robuust de uitdagingen tegemoet kunnen gaan? Of is dat ook als er onvoldoende bestuurlijk draagvlak voor de herindeling bestaat? Als dat laatste ook het geval is, is de minister dan van mening dat gemeenten die een voorkeur hebben voor herindeling beloond worden door het afwijzen van alternatieven? Ik hecht eraan te vermelden dat ik dit niet vraag vanuit wantrouwen richting gemeenten, in dit geval Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee. Ik vraag dit omdat ik wil weten hoe dit procesmatig in elkaar steekt. Als gemeente ga je natuurlijk voor het resultaat waarvoor de grootste voorkeur bestaat. In casu wijst de minister het alternatief 3+1 af omdat daar geen bestuurlijk draagvlak voor bestaat. Als ik het goed begrijp, is deze variant om die reden ook niet verder onderzocht. Biedt de drie-plus-éénvariant voor alle gemeenten voldoende zicht op een duurzame toekomst? En waar baseert de minister dit op?

De minister stelt in haar brief van 29 maart dat zich uitzonderlijke situaties kunnen voordoen waarin de bestuurskracht van gemeenten verzwakt kunnen zijn als gevolg van bestuurlijke en financiële problemen. Hierdoor kunnen de gemeenten bijvoorbeeld lokale medebewindstaken of regionale opgaven niet meer op eigen kracht of binnen samenwerkingsverbanden adequaat oppakken en daarom is gemeentelijk herindelen het enige reële alternatief. Mijn fractie is er tot op de dag van vandaag niet van overtuigd dat we inderdaad spreken over een voorstel dat werkelijk het enige reële alternatief is.

Samen met andere partijen heeft mijn fractie vragen gesteld over de betekenis achter de opmerking over de bestuurlijke drukte. De minister antwoordt dat het hier niet om nieuw beleid gaat, maar dat het kabinet dit argument wel vaker gebruikt. Kan de minister voorbeelden hiervan geven? Ik kan mij dit argument uit recente dossiers namelijk niet herinneren. Niet bij het dossier Renswoude-Scherpenzeel-Woudenberg, niet bij dossier Bergambacht-Nederlek-Vlist-Schoonhoven-Ouderkerk en ook niet bij dossier Bussum-Muiden-Naarden-Weesp.

De minister geeft in haar beantwoording aan dat de samenwerking op een aantal punten langzaam tot stand is gekomen en op andere punten succesvol verloopt. Zij concludeert klaarblijkelijk dat de samenwerking in dat geval is mislukt wat een herindeling noodzakelijk maakt. Wanneer is dat niet het geval? Als de gehele samenwerking altijd goed verloopt?

Ik heb nog een opmerking over het maatschappelijk draagvlak. Als je afgaat op bijeenkomsten die zijn georganiseerd in Middelharnis, Dirksland en Oostflakkee, dan lijkt de maatschappelijke betrokkenheid vrij gering. Dat is bij Goedereede het tegenovergestelde. In hoeverre speelt de maatschappelijke betrokkenheid een rol in de besluitvorming van de minister?

Dan een vraag naar aanleiding van de beantwoording van de minister op de vraag van mijn fractie. Zij geeft aan dat een belangrijke opdracht van de gemeente zal zijn om de bezwaren en reserves die tegen deze herindeling bestaan, zo veel mogelijk weg te nemen. Ze doet daarbij de suggestie dat de nieuwe gemeente rekening houdt met de opvattingen en wensen die belangrijk zijn voor Goedereede en voor het eiland als geheel. Waar denkt de minister dan concreet aan? En is de minister bereid hier uit te spreken dat dit ook gaat gebeuren en de partijen hierop aan te spreken? Uiteraard met oog voor de juiste verhoudingen en gevoel voor de gemeentelijke autonomie. Ik hoor graag de reactie van de minister hierop en ik overweeg een motie over dit punt.

De minister geeft aan te blijven vasthouden aan de streefdatum van 1 januari 2013. Er ligt een motie vanuit Goedereede waarin wordt gevraagd om dit uit te stellen. De minister legt deze motie naast zich neer omdat de gemeenten, gezien het tijdschema van het traject, in haar optiek voldoende tijd hebben gehad om zich voor te bereiden en dat ook voortvarend hebben opgepakt. Weet de minister waarom deze motie in Goedereede is ingediend? Hoe denken de andere gemeenten hierover?

Ik heb namens mijn fractie veel vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over het gevoerde proces en de verhouding van dit wetsvoorstel tot het beleidskader. Op deze manier probeert mijn fractie recht te doen aan zowel de complexiteit van herindelingen als vooral ook aan de betrokken partijen.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.


Labels
Bijdragen
Esmé Wiegman

« Terug

Archief > 2012 > april