Bijdrage André Rouvoet plenair oprichting van het college voor de rechten van de mens, repliek

dinsdag 12 april 2011 20:00

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Wij zijn de re, straks komt de du.

            Voorzitter. Wij hebben een goede, inhoudelijke eerste termijn gehad over het wetsvoorstel tot instelling van het College voor de rechten van de mens. Ik hoef de positieve en ondersteunende woorden die ik in eerste termijn heb gesproken, niet te herhalen. Mijn fractie was en is positief gestemd over dit voorstel. Ik heb toegelicht wat het in de geschiedenis betekende. Wij denken dat het goede kansen biedt voor een verdere versterking en bevordering van de mensenrechten in ons land. Het is goed dat wij op deze wijze aan de Paris Principles voldoen.

            Ik heb de minister in eerste termijn gevraagd om duidelijk te maken dat het niet alleen een formele voorwaarde is om die A-status te kunnen halen. De minister heeft dat duidelijk toegelicht. Het heeft een meerwaarde, het moet substantie hebben. Wij steunen het inhoudelijke voorstel.

            De Commissie Gelijke Behandeling zal in het nieuwe college worden "ingeschoven". De minister kent mijn zorgen op dat vlak. Ik heb goed genoteerd de toezegging om het gesprek bij de installatie en de overgang van de Commissie Gelijke Behandeling goed te voeren vanuit het belang van een evenwichtige aandacht voor de verschillende in het geding zijnde grondrechten. Het heeft wat mij betreft niet zozeer te maken met opvattingen over het functioneren van de Commissie Gelijke Behandeling, als wel met het gegeven dat wij daarmee een hoop expertise op één specifiek grondrecht in huis halen. Het is van belang dat het niet het college van de gelijke behandeling wordt, maar het College voor de rechten van de mens. Er moet evenwichtige aandacht zijn voor de verschillende grondrechten. De toezegging van de minister op dit punt lijkt mij van belang. Het is ook in het belang van het college zelf om goed te kunnen functioneren en die brede belangstelling te hebben.

            Ik waardeer de heldere taal die de minister heeft gesproken op het punt van wat je zou kunnen lezen als een verkapte hiërarchie van grondrechten op pag. 9 van de memorie van toelichting. Ik zie tot mijn geruststelling zelfs mevrouw Hennis-Plasschaert nee schudden. Die hiërarchie in grondrechten is er niet. De teksten in de memorie van toelichting zouden dat wel kunnen suggereren. Er worden heel grote woorden gesproken over de gelijke behandeling en over het belang ervan als een van de fundamentele uitgangspunten in onze rechtsstaat. Er is geen hiërarchie, de volgorde is geen rangorde. Ik zeg het nog maar een keer, maar de minister heeft daar het zijne in alle helderheid over gezegd. Dit mogelijke misverstand is daarmee de wereld uit geholpen.

            Ik maak een kritische opmerking over de eerste termijn van de Kamer. Het debat werd ontsierd doordat collega Brinkman van de PVV-fractie op een aantal vragen van mij tot vier keer toe weigerde om mee te gaan in de stelling dat iedereen in dit land recht heeft op gelijke behandeling. Ik vroeg daarnaar naar aanleiding van zijn kritische opmerkingen over het functioneren van de Commissie Gelijke Behandeling. Ik vond dat een minder plezierig moment in het debat over grondrechten. Dat onderstreept de noodzaak van een college dat toeziet op de grondrechten, op de mensenrechten voor iedereen in dit land. Ik vind het van belang om dat hier nog eens te zeggen. Ik vond het tamelijk shockerend dat een lid van deze Kamer namens zijn fractie weigerde om die vraag in ronde bewoordingen te beantwoorden.

            Ik zou de minister nog willen meegeven om, met al het gewicht dat ook ik toeken aan het College voor de rechten van de mens, wel enige nuchterheid te blijven betrachten. Met anderen heb ook ik mij enigszins verbaasd over de terminologie "hoeder van de menselijke waardigheid." De functie van het college als hoeder van de mensenrechten is belangrijk genoeg, maar er zijn gelukkig ook meer instanties die zich om verschillende aspecten van de menselijke waardigheid druk maken. De menselijke waardigheid is iets van ons allemaal, dat besteden we niet uit aan een college, hoe belangrijk ook ik dat college vind.

            Resteert één punt uit de eerste termijn waarover ik nog in discussie ben met de regering, en dat betreft het voorgestelde artikel 7. Dat gaat om het betreden van plaatsen, een bevoegdheid die aan de Commissie gelijke behandeling in verband met de individuele klachtenbehandeling al was toegekend, niet in de Algemene wet gelijke behandeling, maar in het besluit dat daaruit voortvloeit, gebaseerd op uit mijn hoofd artikel 21 van de Algemene wet gelijke behandeling. Dat is een vrij vergaande invulling van die bevoegdheid uit de Algemene wet gelijke behandeling, waarin de commissie de eigen zaken mag regelen, evenals de wijze van behandeling van klachten. Daarin is meegenomen het betreden van plaatsen. Dat zo zijnde, was en is het niet mijn bedoeling om met het amendement een verleende bevoegdheid die in de praktijk, hoewel bescheiden, toch een functie vervult in het functioneren van de CGB, af te nemen. Mijn amendement schrapt wel artikel 7, maar ik heb er in het debat bijgezegd dat het wat mij betreft op gelijke wijze zoals nu is geregeld in het nieuwe besluit, voortvloeiend uit artikel 19 van deze wet, kan worden geregeld op het niveau van een besluit.

            Ik heb me opengesteld voor een discussie daarover, en ik vind dat er toch wel iets voor te zeggen is dat, als je zo'n toch tamelijk ingrijpende bevoegdheid aan een instantie toekent, dat ook chique en wel in de wet te doen. Ik sta open voor die discussie, die we in eerste termijn hebben gevoerd. De minister heeft een brief aan de Kamer gestuurd, die ik gisteren heb gelezen, waarin hij aangeeft dat het om twee redenen van belang is om de bevoegdheid, die in de praktijk een bescheiden, zij het belangrijke rol speelt in het optreden van de CGB, aan het hele college, en niet alleen voor de afdeling die zich bezig gaat houden met gelijke behandeling, toe te kennen, daarbij de parallel zoekend met de Nationale Ombudsman, inspecties, het College bescherming persoonsgegevens enzovoorts. Als je dat doet, moet dat niet in een besluit, maar in de wet worden geregeld. Ik vind dat op zichzelf een overtuigende argumentatie, wat mij heeft doen besluiten om mijn amendement op stuk nr. 15 in te trekken. Dat amendement heb ik ingediend, omdat in de memorie van toelichting eigenlijk iedere argumentatie voor deze bevoegdheid ontbrak. Vandaar dat ik in eerste instantie meende dat we dat zouden moeten schrappen. Ik heb me laten overtuigen door de argumentatie van de minister. Ik trek mijn amendement op stuk nr. 15 dus in.

De voorzitter: De heer Rouvoet wenst het amendement op stuk nr. 32467, nr. 15 in te trekken.

            Ik stel vast dat daarmee wordt ingestemd.

 

Labels
André Rouvoet
Bijdragen

« Terug

Archief > 2011 > april