Bijdrage Arie Slob Wijziging Tracéwet ter verbetering van besluitvorming infrastructurele projecten

donderdag 16 september 2010 10:00

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover de volgende vragen.

 

Elverding: integrale afweging (paragraaf 2.1 Memorie van Toelichting)

Genoemde leden steunen aanpassingen van de Tracéwet die aansluiten bij het advies van de commissie Elverding. Onderdeel daarvan is dat in een zo’n vroeg mogelijk stadium een brede integrale afweging van mogelijke oplossingen voor infrastructuurknelpunten plaatsvindt waarna een voorkeursbesluit wordt genomen. Deze leden vragen of het voorliggende wetsvoorstel de garantie biedt dat zo’n afweging ook altijd plaatsvindt.

 

Genoemde leden verstaan onder een integrale afweging dat naast uitbreiding van infrastructuur ook naar andere effectieve oplossingen wordt gekeken zoals ruimtelijke ordenings-, benuttings- en beprijzingsmaatregelen. Dergelijke maatregelen zijn niet altijd een effectieve oplossing maar voorkomen moet worden dat onnodig dure en ineffectieve oplossingen worden gekozen. De zogenaamde mobiliteitsladder of Zevensprong van Verdaas biedt hiervoor goede handvaten. Genoemde leden constateren dat de mobiliteitsladder niet expliciet is verankerd in het wetsvoorstel. Zij vragen of de inventarisatie van “mogelijke oplossingen” (artikel 3) wel voldoende garandeert dat de hele mobiliteitsladder wordt doorlopen.

 

Zinvolle effectbepaling (paragraaf 2.2 Memorie van Toelichting)

Genoemde leden constateren dat in een ministeriele regeling nadere regels kunnen worden gesteld ten aanzien van methoden en uitgangspunten voor de beoordeling van effecten van een project tot aanleg of wijziging van een hoofdweg. Deze leden vragen of het niet meer voor de hand ligt om dit bij AMvB te doen gezien de mogelijke reikwijdte van deze bepalingen.

 

Brede verkenning (paragraaf 2.4 Memorie van toelichting)

Het doel van voorliggend wetsvoorstel is dat er een brede verkenningsfase plaatsvindt. Een belangrijke succesfactor daarbij voor zowel de kwaliteit van het uiteindelijke voorkeursbesluit als voor het draagvlak voor dat besluit is volgens genoemde leden dat de alternatieven voldoende onderscheidend zijn en er ook voor zover mogelijk meerdere realistische varianten zijn. Genoemde leden vragen, mede naar aanleiding van recente ervaringen zoals de Ring Utrecht waarbij al zoveel mogelijk conform de visie van Elverding is gewerkt, in hoeverre dit wetsvoorstel garandeert dat de verkenning ook breed genoeg is. Bijvoorbeeld dat bij grote wegprojecten niet alleen gekeken wordt naar een 0 variant, een wegverbredingsvariant en een variant met enige versterking van het openbaar vervoer, maar dat daarbij ook gekeken wordt naar een variant waarbij substantieel geïnvesteerd wordt in de OV-infrastructuur.

 

Participatie (paragraaf 2.6 Memorie van Toelichting)

Genoemde leden constateren dat artikel 4 een verantwoordingsplicht bevat over de wijze waarop bij de voorbereiding van de structuurvisie participatie heeft plaatsgevonden. Begrijpen deze leden hieruit dat een dergelijke verantwoordingsplicht niet geldt bij het voorkeursbesluit in het geval er geen structuurvisie wordt opgesteld en dat alleen een beschrijving van de voorgenomen participatie bij de startbeslissing volstaat (artikel 2 lid 3)?

 

Twee procedures (paragraaf 2.7 Memorie van toelichting)

In het wijzigingsvoorstel is een integrale afweging verplicht op het moment dat een structuurvisie moet worden gemaakt. Genoemde leden constateren echter dat een structuurvisie volgens het voorstel alleen in een beperkt aantal gevallen hoeft te worden gemaakt namelijk alleen bij de aanleg van een nieuwe hoofdweg of de wijziging van een hoofdweg met meer dan twee rijstroken (art. 2, lid 4 wijzigingsvoorstel). In alle andere gevallen wordt het overgelaten aan de initiatiefnemer en volstaat een vormvrije verkenning waarin de integrale afweging niet verplicht is. Deelt de regering deze analyse, zo vragen deze leden?

Deze leden vragen op hoeveel nieuw aan te leggen hoofdwegen de regering verwacht dat tot respectievelijk 2020 en 2028 art 2 lid 4 van het wijzigingsvoorstel van toepassing is? Voorts vragen deze leden hoeveel wijzigingen van een hoofdweg met meer dan twee rijstroken er worden verwacht tot respectievelijk 2020 en 2028 waarop art 2 lid 4 van het wijzigingsvoorstel van toepassing is en dus een structuurvisie inclusief integrale afweging conform Elverding verplicht? Tenslotte vragen deze leden hoeveel wijzigingen van een hoofdweg met één of twee rijstroken er worden verwacht tot respectievelijk 2020 en 2028 waarop art 2 lid 4 van het wijzigingsvoorstel van toepassing is? Deelt de regering de indruk van deze leden dat verreweg de meeste projecten die de komende jaren worden verwacht een structuurvisie niet verplicht is?

De aanleg van bijvoorbeeld één rijstrook of het oplossen van een flessenhals kan leiden tot files elders (verschuiving van het probleem). Door de verkeersaantrekkende werking kan dit effect worden vergroot. Genoemde leden geven daarom in overweging dat het nog maar de vraag is of een dergelijke uitbreiding in alle gevallen wel de meest effectieve en efficiënte is. Door te garanderen dat in alle verkenningen een structuurvisie verplicht wordt gesteld, worden de weguitbreidingsoplossingen afgewogen tegen andere oplossingen.

 

Ten aanzien van de situatie waarin een verkenning plaats vindt, maar geen structuurvisie wordt opgesteld vragen deze leden welke bepalingen er zijn voor de inhoud van het voorkeursbesluit. Deze leden constateren namelijk dat de bepalingen in artikel 4 lid 1, artikel 5 lid 2, artikel 6 en artikel 7 alleen verwijzen naar de situatie met een structuurvisie. Klopt de constatering van deze leden dat in dit geval conform artikel 10 lid 4 de resultaten van de verkenning pas bij het Tracébesluit worden bekendgemaakt, zo vragen deze leden?

 

Samenloop met de m.e.r.-procedure (paragraaf 2.8 Memorie van Toelichting)

Genoemde leden vragen om een schematisch overzicht van de mogelijkheden van samenloop met de m.e.r.-procedure. Deze leden vragen waarom er niet voor is gekozen om een structuurvisie te verplichten als aannemelijk is dat ter uitvoering van de voorkeursbeslissing een m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelinsplichtig besluit zou worden vastgesteld.

 

Geluidsnormen

Genoemde leden vragen om een nadere verduidelijking van de procedures rond geluidsnormen. Zij vragen om een beschrijving hoe de procedure in het wijzigingsvoorstel in de verkenning- respectievelijk de Tracébesluitfase verloopt om te bepalen of aan de geluidsnorm wordt voldaan of dat deze overschreden wordt? Welke berekeningen worden gemaakt? Deze leden vragen aan te geven op welke aspecten dit verschilt ten opzichte van de huidige Tracéwet? Deze leden vragen bij de beantwoording van bovengenoemde vragen over geluidsnormen in de beantwoording ervan uit te gaan dat het huidige wettelijke geluidsregiem in beide gevallen geldt.

 

Luchtverontreiniging

Genoemde leden vragen tevens om een nadere verduidelijking van de procedures rond luchtverontreiniging. Zij vragen om een beschrijving hoe de procedure in het wijzigingsvoorstel in de verkenning- respectievelijk de Tracébesluitfase verloopt om te bepalen of aan de luchtverontreinigingnormen wordt voldaan of dat deze overschreden wordt? Welke berekeningen worden gemaakt? Deze leden vragen aan te geven op welke aspecten dit verschilt ten opzichte van de huidige Tracéwet? Deze leden vragen bij de beantwoording van bovengenoemde vragen over luchtverontreiniging in de beantwoording ervan uit te gaan dat het NSL in beide gevallen geldt en daarnaast deze vragen tevens te beantwoorden voor de situatie dat het NSL niet meer geldt.

 

Opleveringstoets (artikel 23)

Een belangrijk onderdeel van het advies van de commissie Elverding is de zogenaamde opleveringstoets. Door deze toets krijgen belanghebbenden een extra garantie die nodig is in verband met onzekerheden tijdens het planningsproces. Genoemde leden vragen of de rechtsbescherming van de burger bij de nu voorgestelde opleveringstoets wel voldoende is gewaarborgd. Zij constateren dat gekozen is voor een politiek-bestuurlijke opleveringstoets en vragen wat hierin de rol van de burger is.

Deze leden vragen daarom om een beschrijving welke procedure een burger dient te doorlopen als blijkt bij de opleveringstoets dat geluidsnormen en/of luchtverontreinigingsnormen zijn overschreden? Zij vragen wie het bevoegd gezag is en binnen welke termijn de normoverschrijding gegarandeerd teniet is gedaan. Tevens vragen zij wat in dit geval de bezwaar- en beroepsprocedure is en welke termijnen hiervoor gelden (inclusief de bezwaar- en beroepstermijn en de termijn waarbinnen de rechter uitspraak moet doen)? Deze leden verzoeken deze vragen ook te beantwoorden voor de situatie dat het NSL niet meer geldt.

Genoemde leden vragen dit omdat in artikel IV van het wetsvoorstel wordt voorgesteld bezwaar en beroep uit te sluiten voor de opleveringstoets. Deze leden vragen om een nadere motivatie voor dit voorstel. Klopt het dat hierdoor de burger voor het treffen van maatregelen als gevolg van de opleveringstoets afhankelijk is van het bevoegd gezag dat verantwoordelijk is voor bijvoorbeeld de handhaving van de geluidsnormen of luchtverontreinigingsnormen en dat dit niet altijd de Minister is? Deze leden vragen wat de status is van de in artikel 23 genoemde “beschrijving van maatregelen”. Is het betreffende bevoegd gezag ook verplicht deze maatregelen te nemen, zo vragen deze leden?

 

Ook vragen deze leden of het betreffende bevoegd gezag (bijvoorbeeld een gemeente) de bevoegdheid heeft om maatregelen te nemen zoals snelheidsbeperking om te zorgen dat op korte termijn aan de normen wordt voldaan. Of mag het betreffende bevoegd gezag alleen maatregelen nemen uit de beschrijving van de minister? Genoemde leden vragen hoe in zo’n situatie wordt voorkomen dat een patstelling ontstaat tussen gemeente en Rijk enerzijds en hoe anderzijds wordt gegarandeerd dat aan de normen wordt voldaan. Deze leden stellen dat een omslachtige en tijdrovende procedure moet worden voorkomen.

 

Tenslotte vragen deze leden wat precies het karakter is van de opleveringstoets. Wordt de geluidsbelasting en/of de luchtverontreiniging gemeten of berekend? Ook vragen deze leden of er in alle gevallen sprake is van een opleveringstoets op projectniveau of dat er ook gevallen zijn waarin een toets op programmaniveau volstaat. Deze leden vragen indien een toets op programmaniveau volstaat dit nader te specificeren.

 

Artikelgewijs

 

Artikel 2

Genoemde leden constateren dat er een handleiding komt voor de verkenningsfase waarin staat welke elementen de omschrijving van een gebied moet omvatten (lid 3, onderdeel a). Deze leden vragen wat de status is van deze handleiding en of dergelijke bepalingen niet moeten worden geregeld bij AMvB dan wel ministeriele regeling. Deze leden menen dat in lid 3 sub c “spoorweg” vervangen dient te worden door “landelijke spoorweg”.

 

Artikel 5

De voorkeursbeslissing zal volgens het wetsvoorstel niet open staan voor bezwaar en beroep. Genoemde leden constateren dat het hierdoor mogelijk wordt dat bij bezwaar en beroep op het Tracébesluit de keuze voor een alternatief uit de voorkeursbeslissing ter discussie kan komen te staan en hiermee, als het bezwaar gegrond is, een groot deel van de procedure moet worden overgedaan. Genoemde leden vragen daarom een motivatie voor het niet open stellen voor bezwaar en beroep van de voorkeursbeslissing en vragen in hoeverre het risico dat pas bij het bezwaar tegen het Tracébesluit duidelijk wordt dat de voorkeursbeslissing moet worden gewijzigd met dit wetsvoorstel zo klein mogelijk wordt gemaakt?

 

Artikel 4, 6 en 7

Artikel 2.3, derde en vierde lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt niet van toepassing verklaard. Genoemde leden vragen wat de reden is dat deze voorhangprocedure voor de structuurvisie bij de Tweede Kamer wordt geschrapt. Klopt het dat met deze wijziging alleen is geregeld dat de Tweede Kamer het ontwerp en de definitieve structuurvisie toegestuurd krijgt maar niet de verdere wijze van behandeling? Genoemde leden constateren dat daarmee tevens de plicht vervalt voor de minister om de Kamer te informeren over de gevolgtrekkingen die hij aan de behandeling verbindt. Het is aannemelijk dat de minister ook bij de nieuwe procedure rekening houdt met de opmerkingen van de Kamer. Deze leden vragen zich echter juist daarom af in hoeverre er bij het handhaven van de oude bepalingen kan worden gesproken van het ophouden van de procedure bij het handhaven van de formele voorhang bij de Kamer (blz. 16 Memorie van Toelichting). Deze leden constateren dat deze procedure namelijk parallel loopt met de procedure voor het indienen van zienswijzen.

 

Artikel 9

Genoemde leden vragen naar de gevolgen indien onverhoopt een tracébesluit niet binnen de gestelde termijn van 2 jaar kan worden vastgesteld. In het derde lid wordt een relatie gelegd met de procedures voor andere ruimtelijke plannen. Genoemde leden vragen hoe dit zich verhoudt in geval er sprake is van een inpassingsplan. Deze leden geven in overweging dat dit aanleiding kan zijn van het niet halen van de 2 jaarstermijn als onverhoopt een lagere overheid toch niet meewerkt aan de aanpassing van een ruimtelijk plan.

 

Artikel 10

In lid e wordt bepaald dat een termijn moet worden gesteld voor de opleveringstoets. Genoemde leden vragen hoe wordt voorkomen dat deze opleveringstoets op een te vroeg moment gebeurd als de gevolgen van de toename van verkeer als gevolg van extra gerealiseerde infrastructuur nog niet ten volle zichtbaar zijn.

 

Artikel III

Genoemde leden begrijpen dat er in het overgangsrecht rekening wordt gehouden met projecten die reeds in procedure zijn. Zij vragen echter een motivatie om daarbij de scheidslijn te trekken bij het moment van inwerkingtreding van deze wet. Zij geven hierbij in herinnering de toezegging van de minister dat nu al zoveel mogelijk conform de adviezen van Elverding wordt gewerkt. Zij vragen daarom waarom niet is gekozen om projecten die sinds 2010 zijn gestart onder het nieuwe regime te laten vallen. Genoemde leden vragen waarom de minister voorts projecten tot een jaar na inwerkingtreding van de wet kan aanzijzen waarvoor nog de oude procedure geldt. Deze leden geven in overweging dat het hierdoor voor burgers mogelijk onduidelijk wordt welke procedure nu geldig is. Tenslotte vragen deze leden waarom een opleveringstoets niet zou gelden voor projecten waarvoor reeds een ontwerp tracebesluit ter inzage is gelegd.

Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Archief > 2010 > september