28 081 Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Gro
woensdag 06 februari 2002 23:28
Mdv. Met de behandeling vandaag van het voorstel tot wijziging van artikel 23 van de Grondwet, ronden we voorlopig in de Kamer de lange discussie over de samenwerkingsschool af.
Mdv.
Met de behandeling vandaag van het voorstel tot wijziging van artikel 23 van de Grondwet, ronden we voorlopig in de Kamer de lange discussie over de samenwerkingsschool af. Alhoewel het voor mij de eerste keer is dat ik in de Kamer over dit onderwerp spreek, is er in de afgelopen jaren vele malen en zeer uitgebreid over dit onderwerp gesproken. Ook mijn fractie heeft zich in die discussies niet onbetuigd gelaten. De discussie is stevig gevoerd, en dat lijkt me terecht. De samenwerkingsschool is immers, hoe je het ook went of keert, een inbreuk op het sinds 1917 bestaande duale bestel van openbaar en bijzonder onderwijs. In het geding zijn de grondwettelijke garantieplicht van het openbaar onderwijs en de grondwettelijke vrijheid van het bijzonder onderwijs. Ik waardeer het dan ook ten zeerste dat de regering de weg van herziening van de Grondwet is opgegaan toen in en buiten de Kamer de mening postvatte, dat het huidige artikel 23 van de Grondwet geen samenwerkingsschool toelaat. Bij een onderwerp met zulke vergaande gevolgen als de samenwerkingsschool is het niet goed als aan de grondwettelijkheid ervan getwijfeld wordt. De koninklijke weg van grondwetsherziening is wat betreft de fractie van de ChristenUnie de enige juiste.
Duaal bestel
Mdv. De fractie van de ChristenUnie hecht zeer aan het duale bestel. We moeten daar zuinig op zijn. Dit bestel garandeert immers dat ieder kind in Nederland van overheidswege gegeven onderwijs kan ontvangen dat levensbeschouwelijk neutraal en algemeen toegankelijk is. Maar tevens biedt het ouders die van belang vinden dat hun kinderen vanuit hun godsdienst of levensbeschouwing onderwijs krijgen, de mogelijkheid eigen scholen op te richten. In een samenwerkingsschool zal zowel openbaar als bijzonder onderwijs gegeven worden. Ik ben van mening dat hiermee geprobeerd wordt het onmogelijke met elkaar te verenigen. Ik kan niet inzien hoe in een samenwerkingsschool aan de kenmerken van beide soorten onderwijs ten volle recht gedaan wordt. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel inzake samenwerkingsscholen dat Paars I indiende, is uitgebreid gediscussieerd over de samenwerkingsschool. Ik ga die discussie vandaag niet in zijn volle breedte over doen. De fractie van de ChristenUnie vindt dat de samenwerkingsschool afbreuk doet aan het duale bestel. Op zich zou er daarom niet vreemds aan zijn als mijn fractie zich tegen de voorgestelde grondwetswijziging zou keren.
Wettelijke regeling
Zo eenvoudig is het leven echter niet altijd. Als fractie hebben we nooit de ogen willen sluiten voor situaties waarin openbare scholen met bijzondere scholen fuseerden. Omdat dit wettelijk niet kon, werd daarvoor een legitieme, maar wel enigszins gekunstelde constructie bedacht. Formeel was er dan geen sprake van een samenwerkingsschool, maar materieel is dat wel het geval. Zo'n fusie vond veelal plaats als een openbare school en een bijzondere school beiden of afzonderlijk bedreigd werden met opheffing vanwege te lage leerlingaantalen. Als de wetgever hier niet regulerend op zou treden loopt het duale bestel, zo vreesden en vrezen wij, in de praktijk het gevaar verder uitgehold te worden. Dat is dan ook de reden geweest dat de fractie van de ChristenUnie, hoewel we absoluut niet gelukkig zijn met de samenwerkingsschool, voor de wetgever de verantwoordelijkheid zagen voor dit soort situaties een wettelijke regeling te treffen.
De fractie van de ChristenUnie zou in principe kunnen leven met de tekst van de voorgestelde grondwetswijziging (amendement Mosterd). Op belangrijke punten wensen we echter zekerheid te hebben over de wettelijke uitwerking. In onze visie moet de wettelijke regeling aan een tweetal voorwaarden voldoen. Ze moet garanderen dat binnen een samenwerkingsschool een duidelijke openbare stroming en een duidelijke bijzondere stroming zijn te onderscheiden. In de tweede plaats moet de regeling de garantie bevatten dat de samenwerkingsschool een uitzondering blijft. Vanuit deze insteek hebben we kennis genomen van de contouren van de wettelijke uitwerking zoals de regering die in de memorie van toelichting geschetst heeft.
Uitzondering
Ik constateer allereerst verschil van opvatting met de regering over de te geven garantie dat de samenwerkingsschool een uitzondering zal blijven. Naar onze opvatting staat het duale bestel niet toe dat de samenwerkingsschool een reguliere variant naast het openbaar en bijzonder onderwijs wordt. Dit blijkt ook uit de nieuwe formulering van het vierde lid van artikel 23 Grondwet. Hoofdregel blijft dat in elke gemeente openbaar onderwijs in openbare school of scholen wordt aangeboden. De tweede volzin van het vierde lid staan de uitzonderingen op deze hoofdregel toe. Door de gewijzigde formulering van de tweede volzin wordt een samenwerkingsschool grondwettelijk mogelijk, maar dan wel als uitzondering. In de wet zal daarom wel duidelijk moeten worden aangegeven in welke gevallen een samenwerkingsschool mogelijk is. De regering staat ook op het standpunt dat de samenwerkingsschool een uitzondering moet blijven, maar vindt het evenwel niet nodig in de wet vast te leggen tot welke situaties oprichting beperkt moet blijven. De motieven voor het oprichten kunnen namelijk heel divers zijn en de wetgever zou daarin niet moeten treden, zo redeneert de regering. Ik ontken niet dat er diverse motieven ten grondslag aan de oprichting van een samenwerkingsschool kunnen liggen. Ook ben ik het eens met de mening dat de wetgever niet in deze motieven moet treden. Maar dat kunnen geen redenen zijn om in de wet af te zien van het bepalen in welke situaties samenwerkingsscholen mogen ontstaan. De wetgever heeft er op toe te zien dat het duale bestel intact blijft en dat in de regel het openbaar onderwijs in openbare scholen wordt onderwezen. Dat brengt met zich mee, zo vinden wij, dat zij in de wet de uitzonderingssituaties vast legt.
Ik constateer overigens wel met dankbaarheid dat de regering de totstandkoming van een samenwerkingsschool bij schoolstichting wil uitsluiten. Daarmee wordt de deur om samenwerkingsscholen op te richten wat minder ver open gezet dan aanvankelijk het geval was. Maar de deur blijft nog veel te ruim open staan. Uit de nota naar aanleiding van het verslag wordt duidelijk dat de regering oprichting ook mogelijk vindt als dat gebeurt uit overtuiging, vanuit het oogpunt van bestuurlijke schaalvergroting dan wel om een breder onderwijsaanbod aan te bieden. Wanneer om deze redenen een samenwerkingsschool gestart mag worden, staat niets in de weg dat de samenwerkingsschool uitgroeit tot een derde, reguliere variant. Het is heel wel mogelijk dat in de toekomst veel scholen de samenwerkingsschool als een aantrekkelijk model gaan zien, en op vrijwillige basis uit overtuiging hiervoor gaan kiezen. Ik begrijp daarom niet dat de regering zegt dat de samenwerkingsschool een uitzondering moet blijven, maar in de wetgeving straks de deur voor deze school ruim open zet.
Naar mijn mening, en ook mijn voorganger heeft dat in het verleden meerdere malen aangegeven, zou het oprichten van een samenwerkingsschool beperkt moet blijven tot de situatie waarin scholen bedreigd worden met opheffing. Gezien de ernst van zo'n situatie is het voorstelbaar dat men grijpt naar de oplossing van de samenwerkingsschool. Hoewel ik dit, het zij nogmaals gezegd, geen fraaie oplossing vind, zou de wetgever daar via een wettelijke regeling ruimte voor moeten geven. Geeft de wetgever die ruimte niet, dan nemen betrokkenen die zelf wel, zoals we nu al zien, met als bijkomend gevaar dat het duale bestel verder uitgehold wordt.
Wettelijke waarborgen
Ons tweede punt van beoordeling was dat de straks te formuleren wettelijke regeling van de samenwerkingsschool waarborgen zal moeten bevatten inzake de vrijheid van het bijzonder onderwijs en het karakter van het openbaar onderwijs. Dit geldt zeker voor waarborgen die betrekking hebben op de inhoud van het onderwijs en het benoemingsbeleid. Het gaat niet aan om deze onderwerpen, evenals bij openbare en bijzondere scholen, tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag te verklaren. Een samenwerkingsschool is iets wezenlijk anders dan een openbare of bijzondere school. Zonder wettelijke waarborgen bestaat het niet ondenkbeeldige gevaar dat de ene tak een inconstitutionele invloed krijgt op het onderwijs van de andere tak. Zonder deze waarborgen is ook de dreiging aanwezig dat het karakter van het openbaar en bijzonder onderwijs vervagen. Het benoemingsbeleid op een samenwerkingsschool illustreert volgens mij de opvatting dat een samenwerkingsschool een andere benadering van de wetgever verdient dan een openbare of bijzondere school. Zo kan personeel in dienst van het bevoegd gezag van een samenwerkingsschool zowel openbaar als bijzonder onderwijs verzorgen. Voor de openbare tak is het dan wel van belang te weten dat het personeelslid in voldoende mate instemt met de grondslag van het openbaar onderwijs. Voor de bijzondere tak geldt dit hetzelfde ten aanzien van instemming met de grondslag van het bijzonder onderwijs. Ik ben het daarom met de Onderwijsraad eens die zijn advies Samen verder stelt dat in de wet de opdracht moet komen in de statuten van een samenwerkingsschool waarborgen inzake het personeelsbeleid op te nemen. Onder meer zou in de statuten de eis moeten worden opgenomen, dat een personeelslid niet benoemd wordt als bij de representanten van het openbaar dan wel het bijzonder onderwijs daartegen overwegende bezwaren bestaan.
Ik constateer dat de regering het niet nodig vindt in de wet waarborgen met betrekking tot de invloed van beide takken op het benoemingsbeleid op te nemen. Hetzelfde geldt voor de invloed op het onderwijs. Ook ten aanzien daarvan heeft de Onderwijsraad in zijn advies Samen verder een goed en noodzakelijk voorstel gedaan. Zonder wettelijke waarborgen bestaan er onvoldoende garanties dat de gevaren die ik zie, zich niet zullen voordoen.
MdV. De Onderwijsraad heeft in zijn advies een goede schets gegeven en van de contouren van de wettelijke uitwerking. Mijn voorganger Schutte en ik zelf hebben bij diverse gelegenheden aangegeven bereid te zijn de voor de samenwerkingsschool noodzakelijke grondwetswijziging te steunen, wanneer de lijnen van het advies van de Onderwijsraad gevolgd werden. Helaas moet ik constateren dat regering een andere weg wil bewandelden dan die van het advies Samen verder. Als dit zo blijft, dan zou dit betekenen dat de fractie van de ChristenUnie niet haar goedkeuring ken geven aan de nu voorgestelde wijziging van artikel 23 van de Grondwet in eerste lezing. Ik betreur dat. Wij hebben met onze opstelling in het debat over deze grondwetswijziging aangegeven oog te hebben voor knellende situaties in de praktijk. Daarom hebben wij tot het uiterste willen meedenken over een resultaat waardoor ook onze fractie deze wijziging zou kunnen steunen. Bij de publicatie van het advies van de Onderwijsraad in 1 januari 2000 ontstond onverwacht brede steun voor een wijziging van artikel 23 van de Grondwet. Gezien de andere uitwerking die de regering aan deze wijziging wil geven dan de Onderwijsraad, heeft de regering inmiddels deze steun verspeeld. Dat zou haar in het verdere proces van deze grondwetswijziging nog wel eens lelijk kunnen opbreken.
Met de behandeling vandaag van het voorstel tot wijziging van artikel 23 van de Grondwet, ronden we voorlopig in de Kamer de lange discussie over de samenwerkingsschool af. Alhoewel het voor mij de eerste keer is dat ik in de Kamer over dit onderwerp spreek, is er in de afgelopen jaren vele malen en zeer uitgebreid over dit onderwerp gesproken. Ook mijn fractie heeft zich in die discussies niet onbetuigd gelaten. De discussie is stevig gevoerd, en dat lijkt me terecht. De samenwerkingsschool is immers, hoe je het ook went of keert, een inbreuk op het sinds 1917 bestaande duale bestel van openbaar en bijzonder onderwijs. In het geding zijn de grondwettelijke garantieplicht van het openbaar onderwijs en de grondwettelijke vrijheid van het bijzonder onderwijs. Ik waardeer het dan ook ten zeerste dat de regering de weg van herziening van de Grondwet is opgegaan toen in en buiten de Kamer de mening postvatte, dat het huidige artikel 23 van de Grondwet geen samenwerkingsschool toelaat. Bij een onderwerp met zulke vergaande gevolgen als de samenwerkingsschool is het niet goed als aan de grondwettelijkheid ervan getwijfeld wordt. De koninklijke weg van grondwetsherziening is wat betreft de fractie van de ChristenUnie de enige juiste.
Duaal bestel
Mdv. De fractie van de ChristenUnie hecht zeer aan het duale bestel. We moeten daar zuinig op zijn. Dit bestel garandeert immers dat ieder kind in Nederland van overheidswege gegeven onderwijs kan ontvangen dat levensbeschouwelijk neutraal en algemeen toegankelijk is. Maar tevens biedt het ouders die van belang vinden dat hun kinderen vanuit hun godsdienst of levensbeschouwing onderwijs krijgen, de mogelijkheid eigen scholen op te richten. In een samenwerkingsschool zal zowel openbaar als bijzonder onderwijs gegeven worden. Ik ben van mening dat hiermee geprobeerd wordt het onmogelijke met elkaar te verenigen. Ik kan niet inzien hoe in een samenwerkingsschool aan de kenmerken van beide soorten onderwijs ten volle recht gedaan wordt. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel inzake samenwerkingsscholen dat Paars I indiende, is uitgebreid gediscussieerd over de samenwerkingsschool. Ik ga die discussie vandaag niet in zijn volle breedte over doen. De fractie van de ChristenUnie vindt dat de samenwerkingsschool afbreuk doet aan het duale bestel. Op zich zou er daarom niet vreemds aan zijn als mijn fractie zich tegen de voorgestelde grondwetswijziging zou keren.
Wettelijke regeling
Zo eenvoudig is het leven echter niet altijd. Als fractie hebben we nooit de ogen willen sluiten voor situaties waarin openbare scholen met bijzondere scholen fuseerden. Omdat dit wettelijk niet kon, werd daarvoor een legitieme, maar wel enigszins gekunstelde constructie bedacht. Formeel was er dan geen sprake van een samenwerkingsschool, maar materieel is dat wel het geval. Zo'n fusie vond veelal plaats als een openbare school en een bijzondere school beiden of afzonderlijk bedreigd werden met opheffing vanwege te lage leerlingaantalen. Als de wetgever hier niet regulerend op zou treden loopt het duale bestel, zo vreesden en vrezen wij, in de praktijk het gevaar verder uitgehold te worden. Dat is dan ook de reden geweest dat de fractie van de ChristenUnie, hoewel we absoluut niet gelukkig zijn met de samenwerkingsschool, voor de wetgever de verantwoordelijkheid zagen voor dit soort situaties een wettelijke regeling te treffen.
De fractie van de ChristenUnie zou in principe kunnen leven met de tekst van de voorgestelde grondwetswijziging (amendement Mosterd). Op belangrijke punten wensen we echter zekerheid te hebben over de wettelijke uitwerking. In onze visie moet de wettelijke regeling aan een tweetal voorwaarden voldoen. Ze moet garanderen dat binnen een samenwerkingsschool een duidelijke openbare stroming en een duidelijke bijzondere stroming zijn te onderscheiden. In de tweede plaats moet de regeling de garantie bevatten dat de samenwerkingsschool een uitzondering blijft. Vanuit deze insteek hebben we kennis genomen van de contouren van de wettelijke uitwerking zoals de regering die in de memorie van toelichting geschetst heeft.
Uitzondering
Ik constateer allereerst verschil van opvatting met de regering over de te geven garantie dat de samenwerkingsschool een uitzondering zal blijven. Naar onze opvatting staat het duale bestel niet toe dat de samenwerkingsschool een reguliere variant naast het openbaar en bijzonder onderwijs wordt. Dit blijkt ook uit de nieuwe formulering van het vierde lid van artikel 23 Grondwet. Hoofdregel blijft dat in elke gemeente openbaar onderwijs in openbare school of scholen wordt aangeboden. De tweede volzin van het vierde lid staan de uitzonderingen op deze hoofdregel toe. Door de gewijzigde formulering van de tweede volzin wordt een samenwerkingsschool grondwettelijk mogelijk, maar dan wel als uitzondering. In de wet zal daarom wel duidelijk moeten worden aangegeven in welke gevallen een samenwerkingsschool mogelijk is. De regering staat ook op het standpunt dat de samenwerkingsschool een uitzondering moet blijven, maar vindt het evenwel niet nodig in de wet vast te leggen tot welke situaties oprichting beperkt moet blijven. De motieven voor het oprichten kunnen namelijk heel divers zijn en de wetgever zou daarin niet moeten treden, zo redeneert de regering. Ik ontken niet dat er diverse motieven ten grondslag aan de oprichting van een samenwerkingsschool kunnen liggen. Ook ben ik het eens met de mening dat de wetgever niet in deze motieven moet treden. Maar dat kunnen geen redenen zijn om in de wet af te zien van het bepalen in welke situaties samenwerkingsscholen mogen ontstaan. De wetgever heeft er op toe te zien dat het duale bestel intact blijft en dat in de regel het openbaar onderwijs in openbare scholen wordt onderwezen. Dat brengt met zich mee, zo vinden wij, dat zij in de wet de uitzonderingssituaties vast legt.
Ik constateer overigens wel met dankbaarheid dat de regering de totstandkoming van een samenwerkingsschool bij schoolstichting wil uitsluiten. Daarmee wordt de deur om samenwerkingsscholen op te richten wat minder ver open gezet dan aanvankelijk het geval was. Maar de deur blijft nog veel te ruim open staan. Uit de nota naar aanleiding van het verslag wordt duidelijk dat de regering oprichting ook mogelijk vindt als dat gebeurt uit overtuiging, vanuit het oogpunt van bestuurlijke schaalvergroting dan wel om een breder onderwijsaanbod aan te bieden. Wanneer om deze redenen een samenwerkingsschool gestart mag worden, staat niets in de weg dat de samenwerkingsschool uitgroeit tot een derde, reguliere variant. Het is heel wel mogelijk dat in de toekomst veel scholen de samenwerkingsschool als een aantrekkelijk model gaan zien, en op vrijwillige basis uit overtuiging hiervoor gaan kiezen. Ik begrijp daarom niet dat de regering zegt dat de samenwerkingsschool een uitzondering moet blijven, maar in de wetgeving straks de deur voor deze school ruim open zet.
Naar mijn mening, en ook mijn voorganger heeft dat in het verleden meerdere malen aangegeven, zou het oprichten van een samenwerkingsschool beperkt moet blijven tot de situatie waarin scholen bedreigd worden met opheffing. Gezien de ernst van zo'n situatie is het voorstelbaar dat men grijpt naar de oplossing van de samenwerkingsschool. Hoewel ik dit, het zij nogmaals gezegd, geen fraaie oplossing vind, zou de wetgever daar via een wettelijke regeling ruimte voor moeten geven. Geeft de wetgever die ruimte niet, dan nemen betrokkenen die zelf wel, zoals we nu al zien, met als bijkomend gevaar dat het duale bestel verder uitgehold wordt.
Wettelijke waarborgen
Ons tweede punt van beoordeling was dat de straks te formuleren wettelijke regeling van de samenwerkingsschool waarborgen zal moeten bevatten inzake de vrijheid van het bijzonder onderwijs en het karakter van het openbaar onderwijs. Dit geldt zeker voor waarborgen die betrekking hebben op de inhoud van het onderwijs en het benoemingsbeleid. Het gaat niet aan om deze onderwerpen, evenals bij openbare en bijzondere scholen, tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag te verklaren. Een samenwerkingsschool is iets wezenlijk anders dan een openbare of bijzondere school. Zonder wettelijke waarborgen bestaat het niet ondenkbeeldige gevaar dat de ene tak een inconstitutionele invloed krijgt op het onderwijs van de andere tak. Zonder deze waarborgen is ook de dreiging aanwezig dat het karakter van het openbaar en bijzonder onderwijs vervagen. Het benoemingsbeleid op een samenwerkingsschool illustreert volgens mij de opvatting dat een samenwerkingsschool een andere benadering van de wetgever verdient dan een openbare of bijzondere school. Zo kan personeel in dienst van het bevoegd gezag van een samenwerkingsschool zowel openbaar als bijzonder onderwijs verzorgen. Voor de openbare tak is het dan wel van belang te weten dat het personeelslid in voldoende mate instemt met de grondslag van het openbaar onderwijs. Voor de bijzondere tak geldt dit hetzelfde ten aanzien van instemming met de grondslag van het bijzonder onderwijs. Ik ben het daarom met de Onderwijsraad eens die zijn advies Samen verder stelt dat in de wet de opdracht moet komen in de statuten van een samenwerkingsschool waarborgen inzake het personeelsbeleid op te nemen. Onder meer zou in de statuten de eis moeten worden opgenomen, dat een personeelslid niet benoemd wordt als bij de representanten van het openbaar dan wel het bijzonder onderwijs daartegen overwegende bezwaren bestaan.
Ik constateer dat de regering het niet nodig vindt in de wet waarborgen met betrekking tot de invloed van beide takken op het benoemingsbeleid op te nemen. Hetzelfde geldt voor de invloed op het onderwijs. Ook ten aanzien daarvan heeft de Onderwijsraad in zijn advies Samen verder een goed en noodzakelijk voorstel gedaan. Zonder wettelijke waarborgen bestaan er onvoldoende garanties dat de gevaren die ik zie, zich niet zullen voordoen.
MdV. De Onderwijsraad heeft in zijn advies een goede schets gegeven en van de contouren van de wettelijke uitwerking. Mijn voorganger Schutte en ik zelf hebben bij diverse gelegenheden aangegeven bereid te zijn de voor de samenwerkingsschool noodzakelijke grondwetswijziging te steunen, wanneer de lijnen van het advies van de Onderwijsraad gevolgd werden. Helaas moet ik constateren dat regering een andere weg wil bewandelden dan die van het advies Samen verder. Als dit zo blijft, dan zou dit betekenen dat de fractie van de ChristenUnie niet haar goedkeuring ken geven aan de nu voorgestelde wijziging van artikel 23 van de Grondwet in eerste lezing. Ik betreur dat. Wij hebben met onze opstelling in het debat over deze grondwetswijziging aangegeven oog te hebben voor knellende situaties in de praktijk. Daarom hebben wij tot het uiterste willen meedenken over een resultaat waardoor ook onze fractie deze wijziging zou kunnen steunen. Bij de publicatie van het advies van de Onderwijsraad in 1 januari 2000 ontstond onverwacht brede steun voor een wijziging van artikel 23 van de Grondwet. Gezien de andere uitwerking die de regering aan deze wijziging wil geven dan de Onderwijsraad, heeft de regering inmiddels deze steun verspeeld. Dat zou haar in het verdere proces van deze grondwetswijziging nog wel eens lelijk kunnen opbreken.
Archief > 2002 > februari
- 27-02-2002 27-02-2002 15:31 - At your service
- 21-02-2002 21-02-2002 14:55 - ChristenUnie wil vaste commissie biotechnologie
- 16-02-2002 16-02-2002 12:24 - Column Friesch Dagblad
- 07-02-2002 07-02-2002 15:01 - Gentechnologie / Stellingwerf (ChristenUnie): Keuze moet mogelijk blijven
- 06-02-2002 06-02-2002 23:28 - 28 081 Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Gro
Reacties op '28 081 Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Gro'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.