Bijdrage debat WAO – branchegewijze premiedifferentiatie kleine werkgevers

woensdag 26 mei 2004 13:49

André Rouvoet: Voorzitter. Ik vervang mevrouw Huizinga. Wij hebben er met zijn drieën onze handen vol aan om het kabinet op alle punten goed te controleren. Wij laten het echter niet afweten, wij gaan ermee door. Ik doe dat nu in het WAO-debat.
Het voorliggende wetsvoorstel heeft een wat merkwaardige voorgeschiedenis. Als het aan de regering had gelegen, was er namelijk nooit een wetsvoorstel over de invoering van een branchegewijze premiedifferentiatie voor kleine werkgevers gekomen. De regering had willen volstaan met lagere regelgeving. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat zij ook nu helemaal niet overtuigd is van de noodzaak van wetgeving. De reden dat er toch wet komt, is gelegen in het feit dat 36.000 werkgevers bezwaar hebben aangetekend tegen de wijziging omdat die voor hen leidt tot een hogere premie. De reden is ook gelegen in het feit dat twee in bezwaar gekomen werkgevers door een rechter in het gelijk zijn gesteld.
De regering wil de zaak nu juridisch goed dichttimmeren met de voorgestelde wet. Afgaande op het instemmende advies van de Raad van State lijkt dat te gaan lukken, al is het geen alledaags verschijnsel dat parallel aan nog lopende juridische procedures een wetgeving wordt voorgesteld die ook nog eens terugwerkende kracht heeft.
In het algemeen kan worden gezegd dat de branchegewijze premiedifferentiatie een verbetering is, ook in de ogen van de fractie van de ChristenUnie. Zie onze inbreng in het ver-slag. Overigens dank voor de uitvoerige beantwoording. De branchegewijze premiedifferen-tiatie is een verbetering ten opzichte van premiedifferentiatie op ondernemingsniveau in het midden- en kleinbedrijf. Ook na de schriftelijke gedachtewisseling zijn wij echter nog niet overtuigd van de wenselijkheid van de route waarvoor bij dit wetsvoorstel wordt gekozen. Om te beginnen hebben wij er moeite mee dat de branchegewijze premiedifferentiatie wordt vormgegeven door de premies per sector te differentiëren. Op de keper beschouwd, klopt de titel van het wetsvoorstel dan ook niet. Er is geen branchegewijze premiedifferentiatie.
De argumentatie van de minister op pagina 5 van de nota naar aanleiding van het verslag om per sector te differentiëren, vind ik niet overtuigend. De eerste twee argumenten, het voorkomen van een nieuw niveau als aangrijpingspunt voor de premieheffing en het voorkomen van indelingsdiscussies, zijn vooral uitvoeringstechnisch van aard. Het derde argument van de regering is dat een te laag vereveningsniveau - dat zou dan de branche zijn - niet de voorkeur heeft. 
Het UWV wijst echter in zijn zeer kritische commentaar op het kabinetsvoorstel juist op het ontbreken van een prikkel wanneer gekozen wordt voor een hoger vereveningsniveau. In de memorie van toelichting op het toenmalige wetsvoorstel Pemba werd met zoveel woorden gesteld dat premiedifferentiatie per sector de individuele werkgever onvoldoende zou prikkelen. De regering erkent dat op pagina 5, maar verbindt er geen conclusies aan. Los hiervan betoogt het UWV overigens ook dat 90% van de kleine werkgevers niet met instroom in de WAO wordt geconfronteerd en dat premiedifferentiatie daar in belangrijke mate of zelfs
helemaal zijn doel voorbijschiet.
Misschien is die 90% inmiddels wel meer geworden, als wij bedenken dat de instroom in de WAO na het uitbrengen van het UWVcommentaar over de gehele linie en dus ook bij de kleine werkgevers fors is gedaald. Het laatste argument van de regering is de mogelijk beperkte duur van het wetsvoorstel. Het is de bedoeling dat de Pemba op 1 januari 2006 wordt afgeschaft. Dat argument vind ik helemaal een zwaktebod. De heer Dittrich zei het ook al. Een beperkte duur van een wet mag nooit een excuus zijn voor minder solide wetgeving, zeker als nog helemaal niet vaststaat dat inderdaad sprake is van een beperkte duur. Wij weten dat niet helemaal zeker. In de schriftelijke gedachtewisseling hebben wij ook gewezen op de stelling van het UWV dat de relevantie van het wetsvoorstel nog verder afneemt door de voorgenomen aanscherping van het arbeidsongeschiktheidscriterium.
Ik vind het wel erg mager als in reactie daarop van regeringszijde wordt gesteld dat premiedifferentiatie vooralsnog gewenst blijft. Het kabinetsstandpunt is al met al vlees noch vis. Er wordt niet gekozen voor daadwerkelijke differentiatie naar branche en er wordt ook niet gekozen voor één premiepercentage WAO voor alle kleine werkgevers en daarmee dus afschaffing van de Pemba. Dat laatste wordt door het UWV als alternatief naar voren ge-bracht. Dat moet worden gezien in het licht van het pleidooi van het UWV voor vereenvou-digingen rondom de sectorindeling. Voor de regering is dit kennelijk geen serieuze optie, omdat nu eenmaal in het regeerakkoord is gekozen voor branchegewijze premiedifferentiatie. Dat vind ik te dogmatisch. Dat mag ik misschien wel een keer zeggen. Als er inderdaad goede redenen zijn aan te voeren om de Pemba voor kleine werkgevers helemaal af te schaffen, dan moeten wij dat niet nalaten. 
Ons tweede belangrijke punt van kritiek betreft de eenmalige mogelijkheid om eigenrisicodrager te worden. Ook wij hebben kennisgenomen van de opmerkingen van het MKB. Op dit moment is de mogelijkheid om uit te treden al niet meer aanwezig. Die hield dertien weken voor 1 juli op. Mijn fractie heeft daar moeite mee. De regering stelt keer op keer dat zij groot voorstander is van het nemen van eigen verantwoordelijkheid, ook door bedrijven, maar hier wordt die mogelijkheid juist beperkt. De regering is beducht voor een zichzelf versterkend proces waardoor te weinig bedrijven in het publieke bestel blijven. Ik kan mij daar iets bij voorstellen, maar ik vind het niet op voorhand een overtuigend argument. Bij grotere werkgevers wordt het ook niet gebruikt. Ik vraag de regering om nog eens te bezien of het eigen risico dragen in de toekomst niet mogelijk moet blijven, desnoods periodiek met één keer in het jaar of één keer in de twee jaar een moment waarop mensen kunnen uittreden. Kan de minister trouwens aangeven hoeveel werkgevers gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om eigenrisicodrager te worden? Over welk percentage gaat het dan ongeveer?
Ten slotte heb ik nog een vraag over de financiële consequenties voor individuele werkgevers. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat het niet de bedoeling is om de premiehoogtes achteraf formeel te corrigeren als gevolg van een aangepaste raming. Er vinden geen naheffingen of terugstortingen plaats. Kan dit nader worden toegelicht? Waartoe dienen nog de aanpassingen van de ramingen als er niets mee wordt gedaan in de sfeer van de premies? Hoe schat de regering de kans in dat enkele kleine werkgevers straks, na die procedures, wel degelijk recht op premierestitutie zullen blijken te hebben en over welke bedragen spreken wij dan? Kan de minister daarover iets zeggen?
Ik kom tot mij conclusie. De gedachte achter het wetsvoorstel - van ondernemings-niveau naar een hoger niveau - is op zichzelf sympathiek. Het zal echter duidelijk zijn, gelet op de opmerkingen die ik heb gemaakt, dat mijn fractie de nodige moeite heeft met de vorm-geving van dit wetsvoorstel en de keuzen die gemaakt zijn. Alles overziende, zouden wij er de voorkeur aan geven om de Pemba voor kleine werkgevers helemaal af te schaffen. Het voor-liggende voorstel wordt overschaduwd door het gegeven dat het om wetgeving gaat die waar-schijnlijk geen lang leven is beschoren en die het kabinet nolens volens ter goedkeuring aan de Kamer voorlegt. Ik wacht het antwoord van de minister graag af, alvorens definitief de gedachten te bepalen over ons standpunt ten aanzien van dit wetsvoorstel. Erg enthousiast zijn wij er echter niet over; dat mag duidelijk zijn geworden.
Labels
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage debat WAO – branchegewijze premiedifferentiatie kleine werkgevers'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2004 > mei