Schriftelijke vragen over antwoorden op vragen over zelfdoding

vrijdag 23 mei 2008 16:55

 

Vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Voordewind (ChristenUnie) en Ormel (CDA) aan de minister van

Justitie en de minister en staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de antwoorden op eerdere vragen over zelfdoding. (Ingezonden 23 mei 2008)

1

Wat bedoelt u in het antwoord op de vragen van het lid Ormel (CDA) met humane en inhumane methoden van

zelfdoding?1

2

Waarop baseert u uw uitspraak in het antwoord op voornoemde vragen dat het vrijelijk verstrekken van informatie over meer humane methoden van zelfdoding mogelijk kan leiden tot een verschuiving van meer inhumane methoden naar meer humane methoden?

3

Kunt u bevestigen dat de rijksoverheid in haar beleid ter voorkoming van suïcide en suïcidaal gedrag geen onderscheid maakt tussen «humane» en «inhumane» methoden van zelfdoding? Vormt uw constatering dat vrije informatie kan leiden tot meer humane methoden van zelfdoding een trendbreuk met het tot nu toe gevoerde beleid van de Rijksoverheid dat gericht is op preventie van suïcide?

4

Wanneer verwacht u de uitkomst van het aangekondigde onderzoek door het Trimbos-instituut naar informatie over hulp en adviezen bij zelfdoding op het internet, zoals aangekondigd in de antwoorden op Kamervragen  van het lid Voordewind?2 Bent u bereid om in navolging van de antwoorden op deze Kamervragen boeken als «Informatie over

zorgvuldige levensbeëindiging» in het onderzoek op te nemen? Acht u het wenselijk zo snel mogelijk te bezien of waarschuwingsteksten en verwijzingen naar hulpinstanties op websites en in deze en soortgelijke gidsen met adviezen voor zelfdoding geplaatst kunnen worden?

5

Bent u bereid te bevorderen dat het Openbaar Ministerie een onderzoek instelt naar de strafbaarheid van het boek «Informatie over zorgvuldige levensbeëindiging»? Wanneer een verbod volgens het Strafrecht niet mogelijk is, vindt u het dan noodzakelijk om artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht aan te scherpen, zodat soortgelijke specifieke aanwijzingen tot zelfdoding in de toekomst wel verboden kunnen worden?

1 Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar

2007-2008, nr. 2340.

2 Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar

2007-2008, nr. 1959.

 

Antwoord

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie), mede namens de minister en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (Ontvangen 10 juli 2008), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 2752, vergaderjaar 2007-2008

1

In antwoord op de vragen 1, 2 en 3 van het lid Ormel (CDA) over een gids met adviezen voor zelfdoding (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007-2008, nr. 2340) is aangegeven dat het verstrekken van informatie over meer humane

methoden van zelfdoding, mogelijk kan leiden tot een verschuiving van meer inhumane methoden naar meer humane methoden. De termen «humane methoden van zelfdoding» en «inhumane methoden» zijn afkomstig uit de gids «Zorgvuldige levensbeëindiging». Het zijn dus geen termen die door de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn gekozen. Met humane levensbeëindiging als bedoeld in de hiervoor vermelde gids wordt gedoeld op levensbeëindigingen die voldoen aan de vier kenmerken die vermeld zijn op pagina 24 van de gids. Deze vier kenmerken zijn: het sterven verloopt vrij van pijn, de methoden van levensbeëindiging zijn doeltreffend, het sterven  geschiedt niet in eenzaamheid en het overlijden wordt door de persoon zelf bewerkstelligd. Inhumane methoden voldoen niet aan een of meer van deze vier kenmerken.

2

De betreffende passage in de eerdere beantwoording weerspiegelt de verwachting van de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport na het lezen van de gids. Het is immers aannemelijk dat mensen met een doodswens die besluiten tot zelfdoding, een meer humane methode van zelfdoding verkiezen boven een meer inhumane methode, aldus de bewindslieden van VWS. Voor de duiding van de begrippen humaan en inhumaan,

verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.

3

In het suïcidebeleid van de rijksoverheid wordt geen onderscheid gemaakt tussen humane en inhumane methoden van zelfdoding: het beleid is erop gericht suïcide en andere vormen van suïcidaliteit zo veel mogelijk te voorkomen. De

verwachting dat het verschijnen van de gids mogelijk gevolgen kan hebben voor het gebruik van de verschillende methodes van zelfdoding vormt geen trendbreuk in het suïcidebeleid.

4

In antwoord op de vragen 4 en 5 van het lid Voordewind over de invloed van internet op het aantal suïcides onder jongeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007-2008, nr. 1959) heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport u laten weten dat hij het Trimbos-instituut zal vragen te onderzoeken, in welke mate risicovolle informatie over  suïcide voorkomt op websites.

Kort na de beantwoording van deze Kamervragen heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het Trimbos-instituut gevraagd om een Quickscan uit te voeren naar het bestaan van online fora over suïcide waarop personen elkaar aansporen tot het plegen van zelfmoord. De uitkomsten van deze Quickscan zijn sinds begin mei beschikbaar (zie bijlage). Uit de Quickscan blijkt dat op geen van de gevonden fora over zelfmoord een pro-suïcide-boodschap

wordt verkondigd. Dit is in lijn met de bevindingen van een Master-these d.d. 20 december 2007 van Wouter van Ballegooijen van de Vrije Universiteit van Amsterdam, waarin onder meer geconcludeerd wordt dat er geen pro-suïcidewebsites zijn gevonden. In antwoord op de vraag of ik het wenselijk acht zo snel mogelijk te bezien of  waarschuwingstekens en verwijzingen geplaatst kunnen worden, verwijs ik naar het antwoord op de vragen 4 en 5 van het lid Voordewind (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007-2008, nr. 1959) over de invloed van internet op het aantal suïcides onder jongeren.

5

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5 van het lid Ormel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007-2008, nr. 2339). Daaruit volgt dat er juridisch geen aanleiding is om een onderzoek naar de strafbaarheid van het boek op zichzelf in te stellen. Zoals ik in het antwoord op vraag 7 van het lid Ormel (zie laatstgenoemd kamerstuk) heb geantwoord, staat  het reguliere strafrechtelijke instrumentarium ter beschikking indien er in een concreet geval van zelfdoding sprake is van een strafbaar feit. De beantwoording van die vraag hangt - zoals ik in het antwoord op vraag 5 aangaf - af van de

omstandigheden van het geval. Gelet op de antwoorden op de vragen 5 en 7, waaraan ik hiervoor heb gerefereerd, acht ik een aanscherping van artikel 294 Wetboek van Strafrecht niet aan de orde.

 

Labels
Joël Voordewind
Vragen

« Terug

Reacties op 'Schriftelijke vragen over antwoorden op vragen over zelfdoding'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2008 > mei