Bijdrage Eppo Bruins aan het plenair debat inzake Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES vanwege met name de wettelijke verankering samenwerkingscollege en instandhouding unieke beroepsopleidingen

donderdag 18 januari 2018 00:00

Bijdrage Eppo Bruins aan het plenair debat inzake samenwerkingscollege en unieke beroepsopleidingen met minister van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Kamerstuknr. 34 691

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. De ChristenUnie is ontzettend trots op ons beroepsonderwijs. Ons land wordt draaiende gehouden door goed opgeleide mbo'ers. Wij kennen allemaal de prachtige voorbeelden van de unieke beroepsopleidingen, zoals de Instrumentmakers School in Leiden of de herstel- en restauratieopleidingen voor timmerman en metselaar die door de Stichting RIBO samen met het ROC van Twente worden uitgevoerd.

De kracht van ons mbo wordt ook internationaal erkend. In 2016 werd ons onderwijsstelsel door internationale experts tegen het licht gehouden in de OECD stelselreview. Wat daaruit sprong, waren de lovende woorden over het mbo in Nederland. Ik citeer: "Het sterke beroepsonderwijs speelt een sleutelrol in het goede presteren van het Nederlandse onderwijsstelsel", zo stelden zij.

Die erkenning richting docenten en schoolleiders in het mbo kunnen wij niet vaak genoeg uitspreken. In Nederland zijn de mbo-scholen goed uitgerust en presteren ze goed, met sterke banden met de arbeidsmarkt. Aan dat laatste kunnen de hogescholen in ons land nog een puntje zuigen. De overgang van school naar werk verloopt in Nederland soepeler dan in de meeste andere landen. Een sterk mbo en een goed opleidingsaanbod zijn gewoon ontzettend belangrijk.

Maar de wereld verandert. Beroepen veranderen en ook het mbo wordt geconfronteerd met dalende leerlingenaantallen. Daarom is het belangrijk dat wij vandaag spreken over wegen om unieke beroepsopleidingen in stand te houden en ook in tijden van krimp het onderwijsaanbod in het mbo herkenbaar en toegankelijk te houden.

Instellingen kunnen samen een samenwerkingscollege vormen en dat biedt kansen om opleidingen te behouden, ook in regio's waar het leerlingenaantal terugloopt. Samenwerkingscolleges bieden kansen om de samenwerking met het regionale bedrijfsleven te versterken en de arbeidsmarktrelevantie te vergroten. Samenwerking moet niet leiden tot een verkapte fusie. Het wetsvoorstel stelt dat een samenwerkingscollege mag zolang niet het merendeel van haar ingeschreven deelnemers onderwijs volgt binnen zo'n college. Dat is een ruime marge, wat de ChristenUnie betreft.

Hoe is de minister tot deze afbakening gekomen, vraag ik haar. Mijn fractie voelt veel voor het amendement dat regelt dat er bij 30% een meldplicht intreedt en een bekostigingssanctie volgt bij 40%. Dat zijn heldere en eenduidige marges. Maar wat als een samenwerkingscollege dan toch over de grens groeit en te veel leerlingen van een van de instellingen onderwijs genieten in het samenwerkingscollege? Dan is een bekostigingssanctie mogelijk, zo stelt de memorie van toelichting. Kan de minister hier aangeven hoe zij dan zou denken te handelen?

De andere kant is dat het samenwerkingscollege ook niet moet dienen als uitstel van executie wanneer eigenlijk drastischer maatregelen nodig zijn om de klappen van de krimp op te vangen. Uiteindelijk zijn instellingen zelf het beste in staat om te beoordelen welke oplossing de beste is. Mijn fractie onderschrijft de keus om geen aanvragen vooraf te toetsen. Maar de ChristenUnie wil wel weten wat de effecten zijn van deze wet.

Het wetsvoorstel voorziet niet in een evaluatie. Ik heb daarom een amendement ingediend om na vier jaar de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk in beeld te brengen. Dan kan ook worden bezien of de marges die met het amendement van collega El Yassini worden voorgesteld goed functioneren. Ik hoor graag een reactie van de minister op mijn amendement.

Het wetsvoorstel roept ook de mogelijkheid in het leven om een instelling het alleenrecht voor een specifieke en unieke beroepsopleiding toe te kennen. De ChristenUnie is het met de minister eens dat het behoud van kleine en unieke opleidingen van grote waarde is, als er maar wel sprake is van een arbeidsmarktperspectief. Als zelfregulering faalt, kan het toekennen van het alleenrecht een laatste redmiddel zijn voor het behoud van een specifieke en unieke beroepsopleiding. Kan de minister toelichten hoe in de praktijk tot het oordeel zal worden gekomen dat het alleenrecht inderdaad de laatste mogelijkheid is?

Het wetsvoorstel ziet alleen op een samenwerkingscollege voor twee bekostigde instellingen, maar veel technisch en specialistisch vakmanschap vindt zijn weg via de niet-bekostigde opleidingen en de bedrijfsscholen. Hoe is de positie geregeld van bijvoorbeeld de bedrijfsscholen die een samenwerkingsverband zijn aangegaan met een mbo-instelling in de context van deze wet? Hoe ziet de minister de grens tussen bekostigd en niet-bekostigd onderwijs als het gaat om het in stand houden van unieke beroepsopleidingen, ook in het kader van de discussie over een leven lang leren die de komende jaren echt op gang moet komen?

Voorzitter, tot slot. De ChristenUniefractie denkt dat dit wetsvoorstel een bijdrage kan leveren aan het op niveau houden van ons prachtige beroepsonderwijs. Dat geeft leerlingen de kans om zich maximaal te ontwikkelen. Daarnaast zijn deze vakmensen onmisbaar voor onze economie en onze samenleving. Maar hiermee zijn we er nog niet. We blijven graag met de minister in gesprek over technisch en specialistisch vakmanschap, onze gouden handen voor de toekomst.

Dank u wel.

De heer El Yassini (VVD):
Misschien heb ik het even gemist, maar ik weet dat de ChristenUnie vaak aandacht vraagt voor de motieven van instellingen om een samenwerking te starten. Voorziet de heer Bruins dat we een reactie van de minister krijgen op dit punt? Wil hij dat omvormen binnen het amendement dat hij al gaat indienen of wil hij er een aparte motie over indienen? Hoe wil hij dat doen?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik denk dat het heel belangrijk is dat in de evaluatie die ik voorstel, ook de motivatie van instellingen om tot een samenwerkingscollege te komen wordt geëvalueerd. Dat is heel belangrijk. Ik zal de antwoorden van de minister even afwachten. Ik kan me voorstellen dat ik het nog in het amendement verwerk. Een harde toezegging zou kunnen. Een motie zou kunnen. Ik moet gewoon even kijken. In elk geval is bij dezen in de Handelingen vastgelegd dat ik de motivatie van instellingen heel erg belangrijk vind.

Zie ook: www.tweedekamer.nl

Labels
Bijdragen
Eppo Bruins
Onderwijs

« Terug

Archief > 2018 > januari