Bijdrage Eppo Bruins aan de plenaire behandeling van de Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

woensdag 02 november 2016 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Eppo Bruins aan een plenaire begrotingsbehandeling met minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Onderwerp:   Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Kamerstuk:    34 550          

Datum:           2 november 2016

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter en collega's. Volgend jaar is een bijzonder jaar. Na een schoolstrijd die voortduurde sinds de Franse Revolutie, werden in 1917 het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs gelijkgeschakeld. Bij de Franse Revolutie werd het idee van zogenaamd neutraal staatsonderwijs geboren en personen die een bijzondere school wilden stichten, werden lang tegengewerkt. Dankzij de grote Nederlandse liberaal Thorbecke kwam er vrijheid van onderwijs in Nederland: vrije schoolvorming en vrije schoolkeuze. Thorbecke nam dit beginsel op in zijn nieuwe Grondwet van 1848. Maar het duurde nog tot 1917 voordat openbare scholen en bijzondere scholen door de overheid op dezelfde manier werden bekostigd. Het is volgend jaar dus 100 jaar geleden dat de vrije schoolkeuze en de vrije schoolvorming ook echt in financiële zin werkelijkheid werden.

Het jaar van de pacificatie, 100 jaar vrijheid. Wat een feest zal dat worden in het ministerie van Onderwijs!

Tegelijkertijd zien we partijen die minder blij zijn met dat jubileum.

De heer Duisenberg (VVD):
Ik wil de heer Bruins danken voor zijn interessante opening. Hij noemde eerst Thorbecke, maar daarna noemde hij Cort van der Linden. Mijn conclusie is dus correct dat we eigenlijk twee liberalen hebben die de basis hebben gelegd voor ons geweldige onderwijsstelsel.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik gun de heer Duisenberg deze conclusie. Liberalen uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw waren echte liberalen. Daar laat ik het bij, mijnheer Duisenberg.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Tegelijkertijd zien we partijen die minder blij zijn met het jubileum en die zeggen dat artikel 23 niet meer van deze tijd is, of dat bijzonder onderwijs op religieuze grondslag segregatie in de hand werkt. Naar die partijen steken we de hand uit. Tegen hen zeggen we: even los van onze ideologische veren die zo verschillend zijn, kijk naar hoe het echt werkt in de praktijk. Op confessionele scholen zitten verhoudingsgewijs net zo veel kinderen met een migrantenachtergrond als op openbare scholen. Op bijzondere scholen wordt gemiddeld meer aandacht gegeven aan seksuele diversiteit dan op openbare scholen. 82% van de ouders is tevreden tot zeer tevreden met de vrije schoolkeuze en de opties die ze hebben in de buurt. Op de 4.000 bijzondere basisscholen in ons land, twee derde van onze basisscholen, werken mannen en vrouwen met hart en ziel om onze kinderen een toekomst te geven. Identiteit, geloof, respect en verbinding staan daarin iedere dag centraal.

2017 is het eeuwfeest van de pacificatie, echte onderwijsvrijheid in al haar aspecten. De ChristenUnie gaat dit vieren. De vraag is of de minister en de staatssecretaris meedoen. Welke activiteiten kunnen we tegemoetzien vanuit het ministerie van Onderwijs om dit feest van het onderwijs te benadrukken? Ik weet dat er een symposium en een tentoonstelling komen, maar hoe gaat het ministerie dit jubileum echt een feestelijk tintje geven?

De heer Van Meenen (D66):
Als ik een uitnodiging krijg, kom ik ook graag op dat feest, het feest van de heer Bruins dan. Een feest op het ministerie? Wie weet, ik wacht het antwoord van de minister af. Pacificatie? Ja, ingezet door de Vrijzinnig-Democratische Bond, de voorganger van D66; laten we dat vooral niet vergeten. Er is maar één punt dat mij hindert. Mijn steen des aanstoots in dit verhaal is het ontbreken van de acceptatieplicht. Ooit, 100 jaar geleden, waren de scholen nog van de ouders. Dat is nu niet meer zo. De scholen zijn nu van professionele bestuurders. Dat recht om als ouder te beslissen waar je kind naar school ging of zelfs om een school op te richten, is vervreemd naar schoolbesturen. Ouders hebben dat recht nu niet meer. Mijn stelling is: daar moeten we naar terug. Ouders moeten weer leidend zijn in de schoolkeuze en niet schoolbesturen. Die moeten niet de gelegenheid hebben om dat ouders te ontzeggen. Ik ben benieuwd hoe de heer Bruins hiernaar kijkt.

De heer Bruins (ChristenUnie):
D66 en de ChristenUnie vinden elkaar hier voor honderd procent. Wij vinden ook dat scholen van ouders zijn. In ons ideaalbeeld is er ouderbetrokkenheid en zitten ouders ook in de besturen. De scholen zijn van de ouders en de leraren, en de ouders en de leerlingen vormen de waardengemeenschappen die scholen zijn in de maatschappij zoals wij die voor ogen hebben.

De heer Van Meenen (D66):
Dat is mooi, maar zo is het natuurlijk niet. Laten we zeggen 99,9% van de scholen in Nederland wordt immers gewoon bestuurd door een stichtingsbestuur. Misschien zit er nog een verdwaalde ouder in de raad van toezicht, maar het zijn gewoon professionele bestuurders.

De voorzitter:
En de vraag is?

De heer Van Meenen (D66):
Nog eens dezelfde vraag: hoe kijkt de heer Bruins in dat licht naar de acceptatieplicht, dus naar het recht van ouders om te bepalen naar welke school hun kind gaat, in plaats van het recht van het bestuur om dat te verhinderen?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Nogmaals, in ons ideaalbeeld zitten de ouders in het bestuur. Ik weet dat hier in de zaal een directeur van zo'n school met ons meekijkt. Het is een prachtige school in het oosten des lands. In het licht van de acceptatieplicht zeg ik dat 98% van de scholen in Nederland een open toelatingsbeleid heeft. We hebben een enorme keuzevrijheid en een enorme diversiteit aan scholen in Nederland. Die diversiteit en keuzevrijheid maakt dat je als ouders dankzij artikel 23 en de vrijheid van onderwijs kunt kiezen op welke school je je kind wilt hebben, een die goed past bij het kind, de opvoeding en de toerusting die je meegeeft. Uit onderzoek blijkt ook dat 82% van de ouders tevreden is over de schoolkeuze die zij hebben in de buurt, in de omgeving van hun woning.

De heer Van Meenen (D66):
Dat is natuurlijk prima. Het is fijn dat zo veel mensen tevreden zijn, maar wij maken hier regels voor de situatie waarin het niet goed gaat, zoals bij het Hoornbeeck College. Op dat mbo valt helemaal niet zo veel te kiezen en wordt een leerling gewoon geweigerd op deze grond. Hoe kijkt de heer Bruins daartegen aan?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Evenmin als er neutraal onderwijs en een neutrale overheid bestaan, zoals ik net betoogde, bestaat er een neutrale politiek. De woorden die wij hier kiezen zijn heel belangrijk. Het is inderdaad zo dat 1% of 2% van de scholen in Nederland een strikt toelatingsbeleid hanteert, zoals dat heet. Ik heb al meerdere keren vandaag gehoord "dat ze maar leerlingen lopen te weigeren", maar dat betekent het niet. Het betekent dat die scholen ouders en leerlingen vragen om de grondslag van de school te onderschrijven wanneer ze op school komen. Dat klinkt al heel anders. Het gaat om een scholen die een zeer sterke identiteit heeft en die die ook bewaakt. En ja, ik sta ook voor dat kleine groepje scholen in Nederland dat dat nog doet, zoals ook van de ChristenUnie mag worden verwacht.

De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik wil graag even doorgaan op het voorbeeld van het Hoornbeeck College. Ik wil de volgende passage uit de toelatingscriteria van het Hoornbeeck College graag aan de heer Bruins voorleggen. Ik citeer: "Tot het Hoornbeeck College worden in principe — onder de hierna genoemde voorwaarden — toegelaten de kinderen van ouders/verzorgers die belijdend en kerkelijk meelevend lid zijn van een van de volgende kerkverbanden: Gereformeerde Gemeenten, Hersteld Hervormde Kerk, Hervormde Gemeenten (PKN) …

De voorzitter:
Hoe lang is die lijst?

De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik ben er zo door. Daarna worden nog genoemd: de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland en de Christelijke Gereformeerde Kerken.

De ChristenUnie is niet meer zo superprotestants als ze ooit was. Ik geloof dat de paus in haar achterban op handen gedragen wordt. Hierin staat klip-en-klaar dat leerlingen niet alleen geweigerd worden op basis van het criterium van de geloofsovertuiging — dat gaat dus veel verder dan de grondslag; dat gebeurt op basis van het geloof van hunzelf en hun ouders — maar ook nog eens op grond van het criterium dat ze meelevend lid moeten zijn, lees: dat ze zondag keurig in de kerk zitten. Is de heer Bruins het ermee eens dat dit niet meer van 2016 is en dat we daar een eind aan moeten maken?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik kan het heel persoonlijk maken: dit zal mijn school niet zijn. Ik lees dat uit die statuten. Ik hoor niet bij zo'n kerk en ik stuur mijn kinderen daar dus niet naartoe; dat is mijn goed recht. Mijn kinderen zouden daar ook niet passen. Ik denk echter wel dat het een groot goed is dat een school in ons land het recht heeft om op basis van bepaalde statuten een identiteit te kiezen. Nogmaals, dat betekent niet dat "er maar mensen worden geweigerd". We moeten niet daar de nadruk op leggen. Dit is de manier waarop die scholen hun identiteit waarborgen.

Er is nog wel een punt waar ik mij zorgen over maak: je moet in Nederland wel heel erg strak je identiteit bewaken, zowel als het gaat om personeelsbeleid als om toelatingsbeleid, als je überhaupt nog aanspraak wilt maken op dit type identiteitscriteria. Ik zou het best goed vinden als we daar ontspannener mee durven omgaan, zodat zo'n school ook de vrijheid heeft om te zeggen: weet je, je zit misschien niet bij een van die kerkgenootschappen, maar toch ben je van harte welkom bij ons. Ik zou dat goed vinden, maar tegelijkertijd komt zo'n school dan in de problemen, omdat die volgens het College voor de Rechten van de Mensen dan niet meer die criteria mag opleggen die de school toch graag wil opleggen om zijn identiteit te behouden.

De heer Grashoff (GroenLinks):
Nu betrap ik de heer Bruins toch echt op tegenstrijdigheid in zijn eigen verhaal. Hij geeft eerst aan dat het overgrote deel van de scholen daar niet zo strak mee omgaat. Maar die scholen bestaan; die worden dus niet door het ministerie van hun bekostiging beroofd. Blijkbaar zijn er scholen die het op deze manier invullen. Wij vragen ons daarvan af of dat überhaupt binnen de huidige wetgeving wel kan, maar zolang die discussie loopt, moeten we misschien het lek maar gewoon goed dichten. Ik stel vast dat hier sprake is van een school — dat is een publiek bekostigde instelling — die keihard de geloofsovertuiging inclusief het meelevend lid zijn van een bepaalde kerkgenootschap tot eis stelt en die de toelating beperkt tot een groep die — ik zeg dat met alle respect; ik kom zelf ook uit protestants-christelijke hoek — niet meer dan 10% van de Nederlandse bevolking vertegenwoordigt. Ik vind dit niet van deze tijd. Juist om te redden wat er goed is aan artikel 23 — daar zijn ook allerlei dingen goed aan — doe ik de oproep tot de heer Bruins dat we dit soort dingen niet meer doen.

De voorzitter:
Kort, mijnheer Grashoff.

De heer Grashoff (GroenLinks):
Is de heer Bruins bereid om daarin met mij op te trekken?

De voorzitter:
Een korte reactie. Dit is echt een herhaling van eerdere debatten.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Laat ik dan kort herhalen wat ik heb gezegd. Ook wij staan voor die scholen, maar tegelijkertijd zien we dat 98% van de scholen in Nederland een open toelatingsbeleid heeft en dat ouders echt de vrije keuze hebben om in de omgeving de school te kiezen die bij hen past. Ook deze school past bij een deel van de Nederlandse bevolking. Dat is weliswaar een klein deel, maar gelukkig is er een grote keuze en kun je kiezen welke school je wilt. Als je naar deze school wilt, zie je ook hoe die identiteit op school vorm wordt gegeven.

De heer Bisschop (SGP):
Is de heer Bruins het met mij eens dat het recht om op deze wijze een school te stichten, mits die aan wettelijke eisen voldoet, gewoon rechtstreeks voortvloeit uit artikel 23 van de Grondwet, of je het nou wel of niet eens bent met de door een school gekozen kaders? Dat is een van de resultaten van de strijd om gelijkberechtiging, die uiteindelijk ongeveer 80 jaar heeft geduurd en in 1917 is beslecht. Is de heer Bruins het met mij eens dat het er niet toe doet dat je toevallig vindt dat dit niet meer van deze tijd is? Dat is immers natuurlijk geen argument, want dit is gewoon een constitutioneel verankerd grondrecht.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Volgens artikel 23 van onze Grondwet is iedereen vrij om een school te beginnen, ongeacht richting, levensovertuiging en geloof. Dat is een groot recht in ons land en dat houden we graag zo.

De heer Van Meenen (D66):
Heel kort.

De voorzitter:
Heel kort; daar houd ik u aan.

De heer Van Meenen (D66):
Gelijkberechtiging en gelijke bekostiging zijn prima, maar dan ook gelijke plichten. Daar zit een verschil, want de andere scholen, de openbare scholen, zijn wel verplicht om iedereen toe te laten en het bijzonder onderwijs is daar niet toe verplicht. De meeste scholen gaan daar prima mee om, maar een aantal scholen niet. Moeten we dat niet gewoon gelijktrekken? Wat kan het aan de Grondwet ontleende argument zijn om daarin verschil te maken?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Dit gaat ideologisch diep, maar als ik al het vlees van de botten haal, kom ik op de gedachte dat openbaar onderwijs dan het neutrale onderwijs zou zijn. In de visie van de ChristenUnie is een openbare school eigenlijk ook een richting. Ook daar zitten leraren met een bepaalde levensovertuiging die samen een bepaalde levensvisie uitdragen en die een rolmodel zijn voor de leerlingen op die school. Wat ons betreft is het openbaar onderwijs een van de richtingen die we in het onderwijs hebben. Neutraal onderwijs bestaat niet, zoals ook een neutrale overheid niet bestaat. Openbare scholen zijn fantastische scholen, waar ook vanuit een bepaalde levensovertuiging wordt gehandeld. Ook andere schoolinrichtingen kunnen vanuit hun statuten aangeven welk type school zij willen zijn en vanuit welke visie zij willen werken, bijvoorbeeld jenaplanscholen of montessorischolen.

De voorzitter:
Ook de antwoorden moeten kort.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Er zijn ook openbare montessorischolen. Iedereen heeft dat recht.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Van Meenen (D66):
Ja, maar die scholen hebben niet het recht — dat recht nemen zij in ieder geval niet — om leerlingen te weigeren. Dat is het punt: de filosofie — "openbaar", jenaplan en noem het allemaal maar op — leidt nooit tot de conclusie dat een leerling niet welkom is als hij een andere overtuiging heeft. Dat is het punt. De ChristenUnie zou ervoor moeten kiezen om te zeggen dat het recht op schoolkeuze, de vrijheid van onderwijs die oorspronkelijk belegd is bij ouders voor het stichten van een school, bij ouders hoort. Ouders bepalen naar welke school de leerlingen gaan, niet die schoolbesturen.

De voorzitter:
Ja, dat hebt u gezegd.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Als de heer Van Meenen het zo formuleert, ben ik het van harte met hem eens.

De voorzitter:
Dan stel ik voor dat u verdergaat.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Het vloeit ook voort uit artikel 23, waarin staat dat onderwijs een zaak van voortdurende zorg is voor de overheid.

De heer Van Meenen vroeg mij naar het feestje. Wij doen alvast een voorzet en de heer Van Meenen is van harte uitgenodigd. Vandaag lanceert de ChristenUnie de actie #mijnschoolisbijzonder en de website www.mijnschoolisbijzonder.nl. We verzamelen via deze website en via sociale media bijzondere verhalen van bijzondere scholen. Juffen, meesters, schoolleiders, leerlingen en ouders kunnen ons in een zin of in een kort verhaal vertellen waarom hun school bijzonder is. Al die verhalen zullen we bundelen en volgend jaar uitgeven.

Ik kom bij mijn tweede punt. Bedrijven ervaren een groeiend tekort aan vakmensen, technici. Ik wil daarom een actieplan aan de minister en de staatssecretaris aanbieden. Het plan heet De Gouden Handen van Nederland, Actieplan technisch en specialistisch vakmanschap. Het wordt op dit moment uitgedeeld aan de minister, de staatssecretaris en aan de collega's in de Kamer.

De voorzitter:
Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik wil vier actiepunten uit het plan noemen. Het eerste is de bekostiging van vmbo-techniek. Een kwart van de vmbo-leerlingen kan niet op fietsafstand een technische vmbo-opleiding volgen. Hoe moet ik dat rijmen met het grote tekort aan vakmensen? Eerder heb ik de staatssecretaris aangesproken over de financiële knelpunten. Een leerling die een technisch vak volgt, is twee keer zo duur als een leerling die een administratieve opleiding volgt. De invoering van de brede profielen heeft de techniek vmbo's in de problemen gebracht. Ik heb daarom een amendement ingediend voor een vmbo-techniekfonds om de acute knelpunten weg te nemen.

Er is ook een imagoprobleem. Ik wil graag met de collega's afspreken dat we vanaf nu niet meer spreken over lager en hoger opgeleiden. Is het niet een idee om in de politiek het goede voorbeeld te geven en vanaf nu te spreken over theoretisch en praktisch opgeleiden? We spreken dus niet meer van laag en hoog, we geven geen waardeoordeel.

Een ander punt uit het actieplan is een beter imago van praktisch onderwijs en vakopleidingen. Daar moeten we op de basisschool al mee beginnen. Het verbaast mij dat bij de beoordeling van scholen door de inspectie nog steeds wordt uitgegaan van de gemiddelde Cito-score in groep acht. Leerlingen met een uitstroomadvies naar vmbo scoren onder het landelijk gemiddelde. De basisschool heeft gefaald als deze geen havist of vwo'er aflevert. Het systeem van leerlinggewichten is onvoldoende om dit recht te trekken. Het is een grote miskenning van die gouden handen van Nederland en van de inspanningen van basisscholen om ieder talent uit leerlingen te halen. De ChristenUnie roept de staatssecretaris op om al op de basisschool praktische vaardigheden te erkennen en scholen niet te bestraffen als ze onder het landelijk gemiddelde uitkomen. De inspectie zou meer contextgericht kunnen werken. Haalt een school het maximale uit de leerlingen? Zitten er misschien meer zorgleerlingen op school? Zijn er misschien kleinere klassen waardoor één praktisch ingestelde leerling een grote invloed heeft op de uitslag van de Cito-score? Dat soort context is belangrijk.

Het derde punt zijn de leerrechten en scholingsbeurs. In ons verkiezingsprogramma en in mijn actieplan pleit de ChristenUnie voor een scholingsbeurs voor werkenden die een beroepsopleiding hebben gevolgd. De langetermijnvisie erachter is dat iedereen even veel jaren recht heeft op bekostigd onderwijs. Toen ik dit plan in het voorjaar lanceerde tijdens een AO werd er al brede steun uitgesproken door andere partijen. De motie die ik samen met mevrouw Straus over dit onderwerp had opgesteld, heb ik toen op verzoek van de minister aangehouden, omdat zij al iets in voorbereiding had. Inderdaad zien we nu dat de Onderwijsraad, VNO-NCW en de SER pleiten voor een dergelijk systeem. Werkenden kunnen hiermee hun kennis bij de tijd houden. Bovendien wordt de positie van mensen met een beroepsopleiding gelijkgetrokken met theoretisch opgeleiden. Ik wil mijn motie na dit debat in stemming brengen en aan de minister vragen welke eerste stappen zij kan zetten op weg naar dit eindbeeld. We zien al vouchers in het hbo en een commissie die rapporteert over vraagsturing in het mbo. Kunnen we als streven vastleggen dat iedereen gedurende zijn werkzame leven recht heeft op bekostigd onderwijs tot aan, laten we zeggen, de Associate degree?

Ik kom bij het vierde punt uit het actieplan. Het rare is dat in het hoger, of theoretisch, onderwijs negatieve prikkels zijn voor laatbloeiers en stapelaars. Is de minister het met mij eens dat studenten die via het beroepsonderwijs instromen, de stapelaars, voldoende kansen moeten krijgen? Is zij bereid om in overleg te gaan met instellingen om stapelaars niet af te straffen, maar juist te ondersteunen?

Ik kom op mijn derde en laatste punt. Al bij de invoering van het leenstelsel heeft de ChristenUnie aandacht gevraagd voor een specifieke groep: studenten met een beperking of chronische ziekte. De heer Rog noemde dat ook al uitgebreid. Zij zijn er echt aantoonbaar op achteruitgegaan. Dat zien we terug in de cijfers: de instroom, de uitstroom uit het hoger onderwijs en de hogere financiële drempels. Dat blijkt nota bene uit cijfers uit de monitor beleidsmaatregelen van de minister zelf. De optelsom wordt nog groter door de grote verschillen in ondersteuning per gemeente en per instelling. Is de minister het met mij eens dat extra voorlichting alleen niet voldoende is, omdat deze groep studenten een ongelijke kans op hoger onderwijs heeft? Misschien moet ik trouwens niet hoger onderwijs, maar theoretisch onderwijs zeggen. Als de minister dat met mij eens is, wil zij deze studenten dan tegemoetkomen met een hogere kwijtschelding voor het extra studiejaar?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl

Labels
Bijdragen
Eppo Bruins
Onderwijs

« Terug

Archief > 2016 > november