Bijdrage Eppo Bruins aan het notaoverleg Herziening bekostigingssystematiek hoger onderwijs en onderzoek

maandag 01 juli 2019 13:36

Bijdrage Eppo Bruins aan een notaoverleg met minister van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Kamerstuknr. 31288

De heer Bruins (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. We hebben al gehoord dat het rapport van de commissie-Van Rijn nogal wat reuring veroorzaakt. Er gaan verhalen rond dat er enorm wordt bezuinigd op sociale en medische wetenschappen. Ik heb het zelf allemaal op een rij gezet en nagerekend, want ik krijg zo veel tegenstrijdige signalen: plus 41, min 68, plus 200. Het beeld dat ik er uiteindelijk uit krijg, is dat, dankzij Rutte II, dankzij VVD en Partij van de Arbeid en ook dankzij de 200 miljoen voor wetenschap in het huidige regeerakkoord, alle instellingen er de komende jaren op vooruitgaan en er niet op achteruitgaan. Kan de Minister dat bevestigen? Ook wanneer de doelmatigheidskorting en de loon- en prijsbijstellingen worden meegerekend, gaan de instellingen er dan inderdaad op vooruit? Ik ben ervan overtuigd dat herverdelen in dit land alleen kan in tijden van stijgende budgetten.

Kan de Minister bevestigen dat zij niet bezuinigt op specifieke domeinen of opleidingen? Ik zie wel dat het in het nieuwe model minder gunstig wordt om massastudies te starten. Voor instellingen zal het iets gunstiger worden om kleine opleidingen in leven te houden. Klopt mijn beeld? Is het nieuwe verdeelmodel daarmee dan ook juist iets gunstiger voor de kleine geesteswetenschappen en ook voor bèta aan de algemene universiteiten? Kan de Minister mij toezeggen dat zij met alertheid zal waken over de geesteswetenschappen en ook over de vier levensbeschouwelijke universiteiten om te voorkomen dat wij daar iets kapotmaken wat uniek en waardevol is?

Voorzitter. De Minister wil geld overhevelen van de tweede naar de eerste geldstroom. Ik vind dat niet direct verstandig, maar tegelijkertijd heb ik ook wel begrip voor het probleem van matchingsdruk. Ik begrijp dat nog niet duidelijk is waar dat geld bij het mbo vandaan moet komen. Kan de Minister voorkomen dat de open competitie geslachtofferd wordt, want die is al zo klein? Dat lijkt mij ongewenst, zeker omdat we nog wachten op het rapport van de commissie-Weckhuysen. Is het geen idee om een deel van de overheveling wellicht te effectueren door een overheadpercentage toe te kennen aan instellingen bij ieder gehonoreerd mbo-project? Ik heb dat eerder gesuggereerd tijdens het AO Wetenschap.

Tot slot drie korte losse opmerkingen. Ten eerste: de AWTI bepleit meer profilering van universiteiten via afspraken en daaraan gekoppelde bekostiging. Hoe past dit in de huidige plannen van de Minister? Kan de overheveling voorwaardelijk worden gekoppeld aan verdere profilering? Mijn tweede opmerking. Is het na de scherpe keuzes die de afgelopen decennia zijn gemaakt in bèta en techniek, niet de hoogste tijd voor scherpe keuzes in de andere disciplines? Ik herinner me dat er drie jaar terug een aanzet was voor de sociale wetenschappen, maar die is nooit uitgewerkt. Heeft de 17 miljoen die structureel op de OCW-begroting staat voor geesteswetenschappen geleid tot de beloofde keuzes en profilering? Wat is het effect? Wat is het achterliggend beleid? Wanneer gaat de Minister hierover rapporteren?

De derde en laatste opmerking. We zien dalende studentenaantallen in het hbo bij ICT en werktuigbouw. Dat vind ik zorgelijk. Vwo’ers die naar het hbo gaan, worden gezien als losers. Dat is fout! Het hbo is de hoogste beroepsopleiding van ons land. Is het niet tijd voor een veel bewustere keuze tussen wo en hbo? Hoe krijgen wij onze technici op de juiste plek? Is dat één aanmeldloket of zijn dat matchingsgesprekken? Hoe denkt de Minister hierover? Als wij hernieuwde trots kunnen vinden op onze hoogste beroepsopleiding kan dat de druk een beetje weghalen bij de TU’s.

Voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Futselaar heeft een vraag aan u.

De heer Futselaar (SP):

Er komen in dit debat een aantal interessante tegenstellingen naar boven. Mevrouw Tielen zegt dat bètatechniekgeld dat wordt verschoven, ook voor bètatechniek moet worden ingezet en dat wij daarop moeten toezien, terwijl de heer Van Meenen zegt dat algemene universiteiten zelf gaan over hoe ze het geld inzetten. Ik vraag me af waar de ChristenUnie staat in die discussie. Bent u kamp-Van Meenen of kamp-Tielen, zal ik maar zeggen? Niet dat ik verder probeer om verdeeldheid te creëren, hoor.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Zoals ik het zie, is het enige wat de Minister doet het aanpassen van het bekostigingsmodel en kiest zij niet voor meer geld naar het één of minder geld naar het ander. Het heeft alleen effecten binnen de universiteiten, afhankelijk van het karakter van de opleiding. Zoals ik in mijn bijdrage al zei, wordt het volgens mij minder gunstig om massastudies te starten en wordt het gunstiger om kleine opleidingen te starten. Dat zou ik een heel mooi effect vinden, want we gunnen onze toekomstige generatie allemaal het mooiste en het beste onderwijs. Volgens mij is er dus geen kamp-Tielen en kamp-Van Meenen. Ik zou in ieder geval niet in een van de twee gedrukt willen worden. Er is wel een aanpassing van een bekostigingsmodel. Dat heeft natuurlijk herverdeeleffecten. Ik vind dat je dat alleen moet doen in tijden van stijgende budgetten.

De heer Futselaar (SP):

Voor de helderheid: ik zal nooit iemand dwingen om in het kamp van de heer Van Meenen of van mevrouw Tielen te zitten. Maar ik vind dit toch echt iets te makkelijk. Een deel van het rapport van Van Rijn en van het voorstel van de Minister komt neer op een verschuiving naar bètatechniek, laat ik het zo zeggen. Dat zal ten koste gaan van iets anders, linksom of rechtsom. Je kunt dan toch niet zeggen dat dit een verbetering is voor bijvoorbeeld de geesteswetenschappen en de kleinere opleidingen, als je weet dat er een reële kans is dat daar een deel van de prijs zal moeten worden betaald voor het extra geld voor bètatechniek? Ziet de heer Bruins dat niet?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Als ik kijk hoe herverdelingen gaan, zie ik bijvoorbeeld dat er in 2011 800 miljoen wegging bij Economische Zaken van innovatieprogramma’s en FES-gelden voor bèta en techniek. Op dat moment zijn we ongeveer de helft van de bèta- en techniekpromovendi kwijtgeraakt. Ik zie ook dat er weleens een overheveling is geweest van de eerste naar de tweede geldstroom. Nu wordt er weer een overheveling van de tweede naar de eerste geldstroom bepleit. In de loop der jaren zijn er allerlei herverde-lingen. Volgens mij moet je alleen herverdelen in tijden van stijgende budgetten – dat is in het verleden niet zo geweest – en moet je ervoor zorgen dat iedereen erop vooruitgaat. Mijn ervaring in de politiek, ook voordat ik in de politiek zat maar me aan de randen ervan bewoog, is dat herverdelen in de wetenschap helemaal niet lukt in tijden van krimpende budgetten. Dan is de weerstand groot, en terecht, want je wilt geen waardevolle dingen kapotmaken. Ik wil dus vandaag van de Minister horen en zien dat niemand erop achteruitgaat en dat alle instellingen de komende jaren meer geld krijgen. Ik weet dat het alleen in zo’n situatie mogelijk is om tot een nieuw bekostigingsmodel te komen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De heer Bruins zei aan het begin van zijn betoog dat hij zelf maar eens aan het rekenen was geslagen. Is het niet precies het probleem dat we nu zelf plussen en minnen zitten op te tellen, in de begroting en in de Voor-jaarsnota, en in andere documenten zitten te kijken wat dit nou precies betekent? Zouden we niet eerst een heel duidelijk lijstje moeten hebben van die plussen en die minnen en wat die precies betekenen voor de instellingen, alvorens we gaan besluiten?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik ben het in de basis eens met mevrouw Westerveld dat we gewoon te weinig inzicht hebben. Daarom ben ik ook heel blij met dit debat vandaag. Ik heb mijn vragen aan de Minister vrij scherp en helder geformuleerd. Ik wil gewoon helderheid dat we stijgende budgetten hebben, dat instel-lingen erop vooruitgaan en dat we goed oog houden voor de geesteswetenschappen en voor bèta aan de algemene universiteiten. Zonder die helderheid, zonder dat we zekerheid hebben dat er budgetten zijn met al die plussen en die minnen, heb je gewoon kans dat je iets kapotmaakt. Dat willen we niet. Ik wil die helderheid dus hebben. Tegen al die honderden mensen die mij de afgelopen weken hebben benaderd over wat er te gebeuren staat, heb ik gezegd: ik wil eerst dat debat hebben, om van de Minister te horen hoe het nu eigenlijk zit met het geld voor deze instellingen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik ben blij met dit antwoord, maar is de heer Bruins het ook met me eens dat het goed kan zijn om nu eerst dat onderzoek naar de macrobekostiging eens af te wachten? Ik heb daar een motie over ingediend. We moeten eerst weten of universiteiten wel genoeg geld hebben. Daarna kunnen we pas een besluit nemen.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik wil in ieder geval zover gaan dat ik zeg dat je niet moet beginnen met het verschuiven van budgetten voordat er meer inzicht is in de toereikendheid en in hoeveel er eigenlijk nodig is om kwalitatief goed hoger onderwijs te geven. Een van de grote problemen die ik zie is de toenemende internationalisering. Er zijn wel stijgende budgetten, maar we proberen daarmee steeds meer studenten onderwijs te geven in dit land. De budgetten stijgen niet navenant mee. Daarbij speelt het effect van internationalisering. Je ziet dat steeds meer mensen naar het hoger onderwijs gaan. Tegelijkertijd zeg ik: lieve mensen, word alsjeblieft loodgieter of metselaar, want die mensen hebben we hartstikke hard nodig. Het heil ligt niet alleen maar in het hoger onderwijs. Laten we ook het mbo en de vakmensen daar eren voor wat zij doen en kunnen. Er zitten dus allerlei effecten aan. En er moet snel zicht zijn op die toereikendheid, want ik denk dat daarbij iets is scheefgegroeid in de afgelopen jaren.

Meer informatie

Labels
Bijdragen
Eppo Bruins
Onderwijs
Wetenschap

« Terug

Archief > 2019 > juli