Bijdrage Nico Drost aan het plenair debat inzake de Rijkswet Koninkrijksgeschillen

dinsdag 02 juli 2019 00:00

Bijdrage Nico Drost aan een plenair debat met staatssecretaris Knops van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Kamerstuknr. 35099

De heer Drost (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik wilde toch beginnen met te zeggen dat ik het betoog van de heer De Graaf van zojuist toch wel erg mooi vond. Ik heb het dan over de metafoor van het gezin die hij gebruikte. Ik denk dat ik me daardoor aangesproken voelde omdat ik ook drie dochters heb. Ik kan me dus iets voorstellen bij die vergelijking met de eilanden. Wij, ik en mijn vrouw, hebben dan ook nog een zoon. Hij is de jongste. Hij is 40 minuten later geboren dan z'n jongste zusje. Dat leidt af en toe ook tot de nodige geschillen. En toen ik u zo hoorde praten, toen dacht ik inderdaad dat het me soms heerlijk zou lijken als er een onafhankelijke instantie zou zijn die af en toe zou oordelen over de geschillen in ons gezin en die dan ook een bindende uitspraak zou doen. Dat zou ons af en toe best helpen. Ik doe deze uitspraak overigens zonder dat overlegd te hebben met mijn vrouw, maar ik kan mij het zomaar voorstellen. Want nu wordt er naar ons gekeken en wordt er uit onze wijsheid geput. Je probeert dan in alle wijsheid iets te betekenen. Maar goed, dat is hoe het gaat in een gezin. Ik denk dat het bij de heer De Graaf net zo is.

Voorzitter. Misschien is het ook wel leuk om te memoreren dat dit wellicht mijn laatste plenaire optreden in uw zaal is tijdens mijn mandaat hier, op de plek van Stieneke van der Graaf, tijdens haar afwezigheid wegens zwangerschapsverlof. Ik hoop oprecht dat wij er vandaag met elkaar uitkomen in deze mooie en bijzondere setting.

Voorzitter. Acht jaar, acht maanden en 23 dagen geleden was het 10 oktober 2010, 10-10-10. Dat was een belangrijke dag voor het Koninkrijk der Nederlanden, omdat de Nederlandse Antillen ophielden als apart land te bestaan, en Curaçao en Sint-Maarten, net als Aruba, afzonderlijk landen werden binnen het Koninkrijk. Met deze staatkundige wijziging wijzigde ook het Statuut voor het Koninkrijk. Er werden nieuwe onderdelen toegevoegd, waaronder artikel 12a. Dat luidt: "Bij rijkswet worden voorzieningen getroffen voor de behandeling van bij rijkswet aangewezen geschillen tussen het Koninkrijk en de landen." Het is dit artikel dat ons, volksvertegenwoordigers van de vier landen binnen het Koninkrijk, vandaag bij elkaar brengt. Om weg te blijven van enkel een procedureel debat, is mijn eerste vraag aan de staatssecretaris, en daarmee indirect aan de aanwezige gevolmachtigde ministers: zijn er voorbeelden te geven van casussen uit de afgelopen acht jaar die zij graag middels een geschillenregeling hadden willen behandelen? Dat kan ons een idee geven van waar we het überhaupt over hebben.

Voorzitter. Mijn fractie hecht erg aan het Statuut voor het Koninkrijk. Het prevaleert niet voor niets, staatsrechtelijk gezien, boven de Grondwet en het regelt de ordening binnen ons Koninkrijk. Het Koninkrijk bestaat uit vier landen die gelijkwaardig, maar niet gelijk zijn; dat wil zeggen: ze zijn niet hetzelfde. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de landen een eigen verantwoordelijkheid hebben voor sociale zekerheid, toerisme en huisvesting, maar dat Nederland als grootste land binnen het Koninkrijk het gehele buitenlandse beleid vormgeeft voor alle landen binnen het Koninkrijk en ook een bredere vertegenwoordiging heeft binnen de Rijksministerraad.

Voorzitter. Juist door deze verschillen tussen de landen en het overwicht dat Nederland daarin heeft, is het belangrijk dat er ergens een gemeenschappelijke, of zo u wilt neutrale, grond wordt gemarkeerd. De geschillenregeling is bij uitstek een plek waar die common ground zichtbaar moet zijn en waar die gelijkwaardigheid tot uitdrukking moet komen. Waarom in die geschillenregeling? Omdat dit de plek is om conflicten te toetsen. Rechtvaardige toetsing kan alleen plaatsvinden in een onafhankelijke context waarin beide partijen gelijkwaardige instrumenten tot hun beschikking hebben.

Voorzitter. Die gelijkwaardigheid staat volgens mijn fractie onder druk in dit voorstel. Ik weet mij in die observatie gesterkt door de inbrengen van de diverse landen en de experts, die ons tijdens het rondetafelgesprek en de gesprekken daaromheen hebben geïnformeerd en geadviseerd over het voorliggende voorstel. Ook hoogleraar Nederlands en Europees constitutioneel recht, de heer Ernst Hirsch Ballin, die op 10 oktober 2010 de verantwoordelijk minister was, geeft aan dat de voorliggende regeling niet de gelijkwaardigheid in zich heeft die oorspronkelijk werd beoogd. De mogelijkheid om de uitspraak van de Raad van State in het geschil niet over te nemen maakt dat er in feite sprake is van een advies en niet van een oordeel. Kan de staatssecretaris ingaan op deze inbreng van deze ambtsvoorganger van een hem welkbekende partij?

Voorzitter. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de staatssecretaris ook zelf toe dat met de afwijkingsbevoegdheid van de Rijksministerraad wordt afgeweken van de oorspronkelijke bedoeling van artikel 12a van het Statuut. Wat zegt dit, los van beschouwingen over gelijkwaardigheid in het Statuut, over de betrouwbaarheid van bestuur richting de besturen van de eilanden en de inwoners? Waarom zegt de staatssecretaris in het verslag dan weer wel dat hij de verantwoordelijkheid ervaart om uitvoering te geven aan 12a, terwijl hij eerder met evenzoveel woorden zegt niet in de geest van dit artikel te handelen?

Voorzitter. De ChristenUniefractie begrijpt waar de wens vandaan komt om een niet-bindende uitspraak te vragen. Natuurlijk moeten we constateren dat er de laatste jaren, ook in bestuurlijke zin, veel mis is gegaan op de eilanden. Natuurlijk is er meer dan enkel de juridische werkelijkheid, waarbij het op besturen aankomt. Maar waar komt nu precies de koudwatervrees vandaan wanneer de Rijksministerraad geen uitvlucht meer achter de hand zou hebben? Kan de staatssecretaris schetsen wat er dan in zijn ogen verkeerd zou gaan? Heeft hij daar voorbeelden van? We lezen drie voorbeelden van afwegingen waarbij van het oordeel zou kunnen worden afgeweken, maar om welke Koninkrijksbelangen zou dat dan bijvoorbeeld gaan? Wat maakt dat de regering er niet afdoende op vertrouwt dat het toetsende orgaan die belangen meeweegt? Kan de staatssecretaris nader toelichten wat wordt bedoeld met een situatie waarin een zwaarwegend belang van het Koninkrijk prevaleert boven een oordeel van de Afdeling dat niet een ondubbelzinnige juridische richting op wijst? Dat was een citaat. Wie bepaalt in zo'n geval dat een richting niet ondubbelzinnig is?

Voorzitter. Een tweede kritiekpunt van onze zijde is de keuze om de geschillenbeslechting te beleggen bij de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk. De ChristenUnie heeft groot respect en grote waardering voor de Raad van State, die in de Nederlandse politiek terecht en niet voor niets veel zeggingskracht heeft. Mijn fractie is er echter niet van overtuigd dat hij het meest voor de hand liggende orgaan is voor de geschillenbeslechting. Kan de staatssecretaris aangeven welke andere organen zijn overwogen? Waarom is niet gekozen voor een orgaan dat verder van het wetgevingstraject af staat en daadwerkelijk de in 2010 beoogde onafhankelijkheid in zich heeft? Zou het niet op z'n minst denkbaar zijn om in elk geval te kiezen voor een aparte kamer voor Koninkrijksgeschillen binnen de Raad van State van het Koninkrijk?

Voorzitter. Ik rond af met de laatste en voor ons wellicht meest doorslaggevende vraag aan de staatssecretaris. Zijn het Koninkrijk en de vier landen afzonderlijk er nu echt bij gebaat wanneer er een geschillenregeling komt die al voor invoering controversieel is en in elk geval in drie van de vier parlementen niet kan rekenen op steun van de volksvertegenwoordiging? Moeten we een geschillenregeling willen beginnen met een geschil? Is dat een basis die vertrouwen geeft voor de toekomst?

Dank u wel, voorzitter.

Meer informatie

Labels
Bijdragen
Binnenland
Nico Drost

« Terug

Archief > 2019 > juli